De wijde wereld

'Waar doole ik ? — wat schrijf ik ? — alles is verwarring...

Rhijnvis Feith, Julia.

Vanmorgen, onderweg naar school, begon ze al. `Als we hier nu rechtdoor gaan, waar komen we dan?'

`Alkmaar,' zei ik, maar daarmee was ik er niet van af.

`En dan, als we dan nóg verder gaan?' Ik moest alles opnoemen, steden, landen, werelddelen. `Engeland, Duitsland, Friesland, Frankrijk,' vulde ze geduldig aan. Bij het noemen van Frankrijk had de neerslachtigheid zich weer van mij meester gemaakt. Want ik treur om Julia, die zich nu weer afgeeft met Totteren. Niets om over te schrijven, er is trouwens al het een en ander op papier gezet over teloor gegane Julia's. `Feith, Rhijnvis (1752-1824), Ned. dichter; in 1778 burgemeester v. Zwolle; daarna ontvanger der convooien en licenten; laatste deel v. leven ambteloos op buitengoed ``Boschwijk'' bij Zwolle; werk gekenmerkt door sentimentaliteit en somber doodsverlangen, zwaarmoedigheid alleen verlicht door Chr. geloof.' Gelukkig getrouwd overigens.

`Duizend landen?' vroeg Floortje. `Duizend steden.' Ze probeerde tot duizend te tellen, maar ze kwam niet verder dan zeventien achttien negen tien elf twaalf enz. ad inf. We waren al bij haar school toen ze me nog even vroeg hoe hoog de lucht was en of je een ladder kon maken tot de lucht, `met hele sterke lijm — die moet je in een fabriek maken of zo'.

`Waar moet je die ladder dan tegenaan zetten?' vroeg ik. Tegen een boom natuurlijk. `Met een touw heel stevig vastbinden, met een hele dikke knoop.' Haar techniek staat voor niets. `Maar er is toch geen boom tot de lucht.' (Wat ze precies onder `tot de lucht' verstaat kan ik niet uitleggen, toch meen ik het aan te voelen.)

`Ja, maar die ladder kan toch boven die boom uitsteken.'

`Een ladder tot de lucht is zo zwaar dat die boom omvalt.'

`Dan zet je gewoon een dikke stok tegen die boom', zei ze, terwijl ze uit de auto stapte. `Een ijzeren stok. Dat doe je dan met een hijskraan als je een hijskraan hebt.'

Vanavond is het feest, bedenk ik terwijl ik terugrijd. Het moet maar. Ze zullen me er niet onder krijgen, Julia en die Totteren van haar. Flora krijgt een nieuwe jurk — heeft ze trouwens toch nodig — en we gaan een pizza eten in de nabijgelegen stad. Schagen dus. Nog even gedacht over Bistro De Somme — wat kan het schelen, je leeft maar één keer — maar toen Floor vroeg of daar ook, net als in de pizzeria, kleine meisjes zijn waarmee je van een trap af kan springen of zo, hebben we daar maar van afgezien. Temeer toen ik moest bekennen dat ik ook niet wist of er, net als in Frankrijk, meneren rondliepen die net deden of ze kleine meisjes wilden pakken. Nee, eigenlijk voelde ik de hele tijd al meer voor die naar oud Italiaans recept gestucte ruimte, met uitzicht op in hoofdzaak blauwe affiches.

Terwijl Floortje in de auto, voor de pizzeria, de feestjurk aantrekt die ze heeft uitgezocht — veel bloemetjes en het opschrift Mon Amour — realiseer ik me dat de pizzeria Amore Mio heet. Maar dat is het ergste niet. De winkeljuffrouw heeft haar sterk overschat en ons een jurk verkocht die haar van de schouders glijdt. `Het T-shirtje moet u even wegdenken,' zei ze bij het passen. Maar nu ze, zonder dat T-shirtje, haar best doet om er zo mooi mogelijk uit te zien, valt dat T-shirtje juist helemaal niet weg te denken. Het kan echt niet. Gelukkig weet ik haar ervan te overtuigen dat we beter nog snel voor sluitingstijd Mon Amour kunnen omruilen voor de oranjeroze jurk die ze ook zo mooi vond.

Ook heel prachtig vindt ze het interieur van Amore Mio, met de fonteintjes die uit de sterk gestructureerde wanden groeien.

En dan komt er iemand naar ons toe die ik hier niet verwacht had. Nee, niet Totteren — bederf onze feestvreugde nu niet. Het is een kleine, stevige Italiaan, hij speelt hier voor ober. In Schagen heb ik hem nooit eerder gezien, maar ik ken hem al jaren.

Waar ken ik hem toch van?

Voorzichtig vragen. Amsterdam? Bar Milano? Natuurlijk. Maar hij werkte daar niet...

Plotseling herinner ik het me. 1960 of daaromtrent. De Italiaanse walletjesfilm La donna in vetrina, waarbij Utrechtse Appie de regisseur Luciano Emmer nog in de gracht heeft gesmeten. Niet een van de beroerdste films die in ons land zijn opgenomen. Over Italiaanse mijnwerkers uit de Borinage, met verlof in donker Amsterdam. Lino Ventura en Bernard Fresson als gastarbeiders. Marina Vlady en Magali Noël als Amsterdamse hoeren. Een menigte figuranten, via een toeter toegesproken door een kleine druktemaker die later een van onze grootste filmers is geworden.

De film is hier nooit vertoond. Verboden door de censuur. Wat onze ober er deed? Lampen sjouwen, statieven verplaatsen en andere diensten. Wat ik daar deed? Kladjes uittypen met de dialogen — voorzover die afweken van het script, en dat deden ze altijd — achterin het peeskamertje van de altijd uitbundig vrolijke Magali Noël, die me hielp met het ontcijferen van de teksten als ze niet in de etalage hoefde. Ze sprak vloeiend Italiaans. Had iets met Italië, met Italiaanse mannen. Ik had, in die tijd, iets met Italiaanse vrouwen. Er was iets met een kapster. In haar gezelschap bezocht ik de spaghettizaal Isola Bella, waar regisseur en producent ruzie kregen om een Franse cali girl die sterk aan Magali Noël deed denken.

Toen de voor deze film in het leven geroepen produktiemaatschappij failliet ging, vertrokken ze allemaal in allerijl en zonder te betalen. Ik wou de gloednieuwe schrijfmachine nog terugbrengen, maar kwam te laat. Hij doet het nog redelijk, zoals u wel hebt gemerkt. Oostduits. De aanslag is wat zwaar.

`Waarom typ jij toch alles?' vroeg Floortje vorige week. `Dan kunnen andere mensen het ook lezen,' zei ik. `Ik schrijf zo onduidelijk.'

Behalve die schrijfmachine bleef ook de kleine potige statievensjouwer in Nederland achter. Ik zag hem geregeld in de espressobar — totdat ik daar niet meer kwam omdat ik emigreerde naar de omgeving van Schagen.

`Hoe kom jij hier nou terecht?' vroeg ik hem, nadat ik had gadegeslagen hoe hij geheel op eigen kracht in de kop van Noord-Holland een Italiaanse sfeer wist te scheppen, door bestellingen overdreven luid door te geven, alsof hij een rumoerige menigte moest overstemmen; door buiten voor de deur `Pizza! Pizza!' te roepen omdat binnen van een rumoerige menigte nog lang geen sprake was, en door toebereide spijzen even onder de neus van verblufte gasten te houden die iets goedkopers besteld hadden. Zijn antwoord was Italiaans: algemeen, filosofisch, leven en dood behelzend. Iets in de geest van `in het leven moet de mens van alles een keer hebben geproefd', maar dan veel diepzinniger. Hij deed dus alles. Had ook nog bij Een brug te ver geassisteerd.

Floortje vraagt waar de muziek over gaat. `Over Ik vind jou lief en zo,' zeg ik. Amore Mio Mon Amour. `Waarom niet over eten?' `Ken jij liedjes over eten?' Hele grote bloem kole, dat is het enige wat haar te binnen wil schieten. Zuurkool met vette jus, dat is het enige waar ik aan denk.

Floor heeft 1/8 van haar pizza op. Ruim voldoende. Ze gaat nu spelen met Marianna, het kleine blonde meisje dat haar al heeft geroepen: `Fiora!' Zonder een woord te wisselen springen ze om beurten van het trapje dat het restaurant van de ovens scheidt. Ze zijn gelukkig. Ik niet. Hoe kan dat?

Nadat we het feest hebben besloten met koffie en ijs laat Flora zich bij de deur zoenen door de moeder, de oma en de tante van Marianna, want Italianen zijn lieve mensen, dat staat voor haar vast sedert de tijd dat we mortadella en pecorino kochten en vruchtensap cadeau kregen in een Italiaanse supermarkt te Amsterdam — waaraan een eind kwam toen die supermarkt door een bom werd verwoest.

Onderweg zeg ik, op het moment dat ik moet aangeven dat ik de afslag naar links — huiswaarts — ga nemen:

`Zullen we rechtdoor gaan, de wijde wereld in?' Het is gezegd voordat ik besef dat ze dat aanbod natuurlijk ernstig zal nemen. Wat ken ik haar toch slecht.

`Ja, de wijde wereld in. Waarom ga je dan niet rechtdoor?'

Rechtdoor, Alkmaar, Utrecht, Breda, Rijsel, Julia... Nee, Rijsel, Parijs, Lyon, Turijn, Milaan, Roma. Amore Mio. Ik stop in de berm, om met haar te overleggen. `Ik dacht er niet aan dat je voor morgen had afgesproken met Jenny. En ik moet nog allerlei werk afmaken.'

`Dat kun je toch onderweg doen. En Jenny kunnen we opbellen.'

`Maar zondag zou je naar oma gaan. Dat wil je toch?'

Zelf begin ik te voelen dat ik met vuur speel. De gedachte aan De Wijde Wereld houdt me al een tijd bezig. Het was niet zomaar dat ik het eruitflapte.

Ik heb een huis, een mooi huis vind ik zelf. Wat doen we daar? Wonen. Boschwijk. Sentimentaliteit. Julia. Onzin. Je tuin verdedigen tegen mannetjes die de bloemen willen wegmaaien. Nachtmerries van buren met motormaaiers, motorfrezen, motorsproeiers, motorfietsen; van mannen die vinden datje in de stad hoort als je er een paarjaar hebt doorgebracht. Honden die blaffen tegen iedere vlieg, en die vinden dat helemaal niemand hier thuishoort.

Weg. De wijde wereld in.

`Samen een kinderboek schrijven', stelt Floor voor. Over Nini, het popje dat achterin de auto ligt, en over Totteren, Nini's geheime vader, die in een caravan woont. (Julia's Totteren heet eigenlijk anders — de naam Totteren is door Floor bedacht.)

Ik hoef alleen maar op te schrijven wat ze vertelt.

`Moet je wel netjes schrijven, dan kunnen andere mensen het ook lezen.'