Eindelijk evenwicht
Weer ben ik in Tjaarda's dwaaltuin beland. Vanwege een feestelijke heropening. Want de zaak is uitgebreid met een paviljoen dat aan de eisen van deze tijd voldoet; de speeltuin is opgeknapt, het wrakke lachspiegelkabinet afgebroken.
Er waren majorettes, een volautomatisch aandoende organist bespeelde een elektronisch orgel en er werden indrukwekkende feestredes uitgesproken, door de burgemeester en door trouwe klanten, ter ere van de stichter Tjaarda en van de nieuwe eigenaar. De laatste heeft ons verzekerd dat er nieuwe spiegels in bestelling zijn. `Ach, een openingetje,' zei hij schouderophalend tegen mij, nadat hij sidderend van zenuwen zijn dankwoord had gesproken.
Naast mij zat een forse, bijna houterige man aan wie al deze vreugde niet besteed leek. Hij zweeg, hij bewoog nauwelijks, en hij lachte niet om de anekdoten van de feestredenaars. Toen het officiële gedeelte van de opening voorbij was en iedereen zich naar de tafels met drankjes en zoutjes spoedde, bleef hij zitten, met zijn grote handen op zijn knieën. Hij staarde voor zich uit, door het venster, naar de geheel vernieuwde speeltuin.
Omdat iedereen in druk gesprek gewikkeld was en omdat ik me wat ongemakkelijk voelde tussen al die mensen van wie ik alleen de oude Tjaarda kende — die bij het feestgedruis slechts schreeuwend benaderd kon worden — richtte ik het woord tot mijn buurman.
`U lijkt op mijn vader,' zei ik. Want dat was zo.
`Ik ook,' antwoordde hij, peinzend en starend, `ik lijk ook op mijn vader.' Het bleef even stil. Daarna haalde hij uit zijn portefeuille een fotootje. Twee volwassen mannen op een wip, de ene groot en met de voeten rustend op de bodem, de ander klein en geheel los van de grond. Hun gezichten, gedekt door identieke grijze borsalino's, vertoonden grote gelijkenis.
Eerst wees mijn buurman de grote man aan, daarna de kleine. `Dit ben ik, en dit was mijn vader. Deze foto is hier in de speeltuin gemaakt, in negenenzestig. Het is het beste aandenken dat ik heb. Vanwege deze foto... vanwege mijn vader ben ik nu hier.'
Ik merkte op dat geen van beiden gehinderd leek door de aanwezigheid van een fotograaf. Vader en zoon staarden voor zich uit, niet naar elkaar, maar langs elkaar, in de verte.
Terwijl we opstonden om door de speeltuin naar de doolhof te wandelen, vertelde hij dat zijn vader en hij, ondanks het verschil in postuur, altijd veel gemeen hadden gehad:
`Mijn vader hield altijd het oog gericht op een verre toekomst. Hoewel zijn tandartsenpraktijk lang niet slecht liep, bleven wij lang wonen in het krappe huis waar mijn vader zijn plannen maakte. Hij voorzag een grote verhuizing over tien jaar, en hij bleef zijn woord gestand. Toen ik zestien was, verhuisden we naar de grootste villa van ons stadje.
`Zo ging het ook met de auto. Hij spaarde net zolang totdat hij zich er vier kon permitteren, en toen kocht hij dan ook een hele dure en degelijke, die hem wel wat ruim zat. Tot die tijd hadden we het moeten doen met een tandem en een oude damesfiets.
`Van televisie heb ik met mijn schoolvrienden nooit kunnen meepraten, want mijn vader wist dat ons binnen enkele jaren uitzendingen in kleur te wachten zouden staan.
`Alles werd altijd uitgesteld. ``Later, als je groot bent'', dat was het antwoord op al mijn vragen naar mogelijke verbeteringen van ons bestaan en ik had me dan ook voorgenomen zo snel mogelijk groot te worden.
Mijn vader, die zelf nogal klein van stuk was, had altijd de behoefte om mij te kleineren. Zo herinner ik mij dat ik toen ik een jaar of negen was met hem op vakantie ging, op de tandem. Moeder bleef liever thuis voor haar rust. Friesland was ons reisdoel. De achterste trappers waren met blokken aangepast aan mijn te korte benen, maar toch kon ik niet goed bij die pedalen en dat wist hij best. De Afsluitdijk was een marteling, tegenwind, mijn vaders gebogen rug waar ik tegenaan keek en zijn voortdurende aanmaning ``Je trapt niet'' terwijl ik geregeld op de pedalen ging staan omdat mijn liezen gloeiden van het schuren langs het zadel.
`Zogenaamd om mij te plezieren gingen we hier naar de speeltuin... maar laat ik niet te veel onprettige herinneringen ophalen; mijn vader leed er kennelijk onder dat hij zelf zo klein was. Krieltje hadden ze hem genoemd op dansles.
`Toen ik eenmaal groot was geworden, bleef het daar niet bij. Ik groeide mijn vader boven het hoofd — wat nu ook weer niet zo'n prestatie was. Ik herinner me de dag dat ik sterker was geworden dan hij. Inmiddels had ik me aardig bekwaamd in het terugpesten, het bloed onder zijn nagels vandaan en op een gegeven ogenblik ging ik zover dat hij me wilde slaan. Maar ik pakte de kleine man bij de polsen en hield hem vast. Met schrik stelde ik vast dat ik geen vader meer had en ik voelde me even verlaten als de hoogste beuk in de tuin van onze villa.
`Ik wilde de goede oude verhouding herstellen, ik ging me netjes gedragen. Steeds netter naarmate ik hem verder boven het hoofd groeide. Ik zorgde ervoor dat hij de indruk bleef houden dat hij een zeker geestelijk overwicht over me had.
`Een tijdlang hield ik me zelf dom, om hem niet te kwetsen — daar heb ik een nogal dom gezicht aan overgehouden.
`Maar toen ik zag dat een te groot geestelijk verschil tussen ons hem verdriet deed, ben ik het vak gaan studeren dat hij met zoveel succes beoefende. Jarenlang hebben we in goede harmonie samen onze praktijk gevoerd.
`In oktober '69 deed ik hem het voorstel om een oude herinnering op te halen: ``Zullen we nog eens, pa, op de tandem naar Friesland?''
`Het werd een mooie tocht. Zowel heen als terug was het windstil, zonnig najaarsweer. Vader zat voor aan het beweegbare stuur, ik zag over hem heen Friesland naderen en toen we afstapten bij Zurich wees hij lachend naar het nog glimmende stuk van mijn zadelstang, die zich nu in zijn hoogste stand bevond. ``Herinner je je die blokken nog?'' vroeg hij aandoenlijk naïef.
`We bezochten hier ook weer de speeltuin en de lachspiegels waarvoor we geruime tijd doorbrachten in de beste stemming. Daarna, het liep tegen de avond, namen we plaats op de grootste wip. Toen vader op zijn plaats zat, vroeg ik me af of ik meer naar het midden zou gaan zitten voor het evenwicht. Maar omdat hij dat misschien als een beetje kwetsend zou ervaren trok ik het hoge eind omlaag, nam plaats op het zitje en bleef staan zonder door de knieën te gaan. Wij keken elkander aan. Woorden hadden we niet nodig. We genoten van de herfstige namiddag en van de harmonie, het evenwicht dat we eindelijk bereikt hadden. Vader vrij zwevend, ik met beide benen op de grond.
`Hoe lang we daar gezeten hebben zou ik niet kunnen zeggen. Ik wist dat wij beiden aan hetzelfde dachten; aan de opeenvolging van de seizoenen, van de generaties; de verre toekomst. De zon verdween, de kinderen vertrokken, de bladeren vielen hoorbaar van de bomen. Wij bleven.'
Toen de tandarts zweeg, hadden we als vanzelf de plek bereikt waar het lachkabinet had gestaan; midden in het labyrint waar zich die middag maar weinigen in hebben gewaagd.
In het gras lag een verweerd stuk lachspiegel. De tandarts zette het overeind.