Geldhandelingen
Vanavond praat ik met niemand. Er komt trouwens een spreker, hier in Hotel-restaurant Zurli. In dit dorp terzijde van het slagveld dat Reggio met Parma verbindt. Een norse vrouw heeft mijn paspoort opgeëist en me sleutel 9 overhandigd. Kamer 9 gezocht, de vensters geopend en weer gauw naar beneden want ik heb het al gelezen op een affiche:
Augusto Sarto is terug uit China en hij leent zich deze avond tot een discussie. Bovendien, ik heb nog niet gegeten en het is al aan de late kant.
Een bescheiden maaltijd, want ik moet zorgen dat ik rond kom deze laatste avond in Italië; ik weet niet eens precies hoeveel lire ik nog heb. Mijn kamer kost 6900, las ik op de deur. Maar ik ken dat. Als het op afrekenen aankomt is het altijd net verhoogd. Liever even informeren. `Nee, laten we er 4000 van maken, het is een driepersoonskamer en u bent alleen.' Daar was het me niet om begonnen, maar het is meegenomen.
Wanneer ik plaatsneem bij het raam, komt een dikke man met gemillimeterd haar en snor op me af. Hij somt op wat er te eten valt. Een echte waard, fier op zijn métier. Gnocchi, zelfgemaakt. En wijn. Van druiven gemaakt, hoop ik. Aan de grote tafel tegenover me zit een luidruchtig gezelschap; een grijze man, geflankeerd door twee identieke jongens in witte T-shirts, vormt het onmiskenbare middelpunt.
Noemde ik het gezelschap luidruchtig? Kan wezen, maar ik versta geen woord want de tv staat aan en ook van buiten komt rumoer, van een ambulance. Iedereen staat even op. Niets te zien. Binnen wel. Zo neem ik een eenzame man waar die zich nog eens laat inschenken uit een fles met rood etiket waarop een sikkel en een hamer staan afgebeeld. Boris Godunov heet de drank, die wordt teruggezet op een plank waar ik ook een fles droge witte wijn opmerk, met op het etiket hetzelfde handelsmerk, en de letters PCI. De tv is interessant, maar het hindert me dat ik er even weinig van versta als van het gesprek aan de grote tafel. De literaire Strega-prijs wordt uitgereikt. Omdat ik niets versta, zie ik alleen maar de ijdelheid.
Even is de tv stil, ik hoor de grijze man aan de grote tafel, met het lijzige streekaccent dat me aan Twents doet denken, vertellen hoe de Zurli's destijds dit hotel voor ongeveer 12.000 lire gekocht hebben. 12.000, dat zal ik zo ongeveer bij me hebben. Straks maar eens tellen, als ik mijn grnocchi opheb, het lijkt altijd meer dan het is, met die grote getallen, ze moeten de lira maar eens door honderd delen.
Een tas vol geld, dat wel, een aantal biljetten van duizend en een zak volgepropt met assegni, wsissels, cheques die geleidelijk de plaats van metalen munten hebben ingenomen, biljetjes uitgegeven door diverse lokale banken.
Het is altijd even zoeken naar het cijfer dat de waarde aangeeft: 50, 100 of 200 lire. Na wat sorteer- en telwerk blijkt dat ik nog wel een en ander kan verteren. Wat de waard prompt merkt. Hij biedt kip aan.
Op de televisie verschijnt iemand die ik ken, schrijver, filmer, marxist, theoloog. Als ik mijn best doe, versta ik wat hij zegt. De vrouw van de waard vraagt me iets onverstaanbaars. Wat zegt u? Ze vraagt of ik dat nou kan volgen. Verstehen Sie? Ja. Daar gelooft ze natuurlijk niets van, en eigenlijk lieg ik ook, want ik versta Toti wel, maar ik heb zijn rooms-marxistische geheimtaal bij gebrek aan bijbelkennis nooit echt begrepen. De vrouw wordt afgeleid door de man die teveel Boris Godunov opheeft, en bovendien stopt er een witte Mercedes voor de deur. Drie mannen komen binnen, ze spreken op gedempte toon met haar en haar man en nemen plaats aan de tafel naast mij. Een van hen bestelt vier borden spaghetti. Waarom vier? Ik probeer te horen wat ze zeggen, maar van hun dialect versta ik niets. De waard komt me meedelen dat ik mijn kamer moet afstaan aan `deze arme jongens'. Maar ik krijg een kamer met bad voor hetzelfde geld.
Ik laat de kip, die hij plechtig heeft neergezet, in de steek om op kamer 6 de ramen te openen. Wanneer ik terug kom heeft Boris Godunov aan mijn tafeltje plaatsgenomen om me toe te vertrouwen dat hij de wereld wel kent. Terwijl ik probeer naar de televisie te kijken en te luisteren, en tegelijk ook nieuwsgierig ben naar de gesprekken aan de andere tafels, vertelt hij me dat hij in Napels is geweest en in Genua, Milaan, Bologna. Ook in China? vraag ik. Verbijsterd kijkt hij me aan. Zijn oog valt op de stapeltjes assegni die ik heb gesorteerd.
Wat een schande! Het muntgeld is over de grens gebracht omdat het metaal meer waard is dan het belooft. Wat er over is, zit in jukeboxen en flipperkasten. Dan wankelt hij weg, schande roepend.
Kleingeld is hier altijd schaars geweest. Wat ik al niet in plaats van wisselgeld ontvangen heb: postzegels, kauwgom, een sigaret, snoepjes... De volgende keer neem ik knopen mee. De tijd komt nog wel dat we met spiegeltjes en kralen over de Alpen trekken. Waar blijft de spreker toch?
De waard zit in zichzelf te praten, aan een tafeltje in een hoek — ook wat hij zegt kan ik niet verstaan. Wanneer ik naar hem kijk, vraagt hij of ik kaas wil, of fruit. Maar ik zit nog te eten.
Straks moet ik proberen de assegni aan hem te slijten, over de grens zijn ze niets waard. Wanneer ik mijn kip opheb, bestel ik koffie en de rekening.
Bij de mannen uit de Mercedes heeft zich een vierde gevoegd, die nu koude spaghetti zit te eten. Plotseling hoor ik hem lachend roepen; `Druk ze maar in de berm hoor, Jong!' Landgenoten; nu ik dat weet, kan ik ze plotseling goed verstaan. De drie uit de Mercedes spreken Twents. Vrachtautomonteurs, op weg naar een gestrande truck om hem te repareren en te repatriëren.
Daar is de rekening. Op een paar biljetjes van 200 na raak ik al mijn assegni kwijt.
De volgende ochtend zal ik me na het ontbijt, gezeten tegenover de grijze man, ook daarvan kunnen ontdoen. Maar nee dat valt tegen. Ik zal toch een biljet van duizend moeten aanspreken. Laat maar zitten, zeg ik, bang dat ik weer van die vodjes krijg. Maar daar wil de waard niet van weten. Hij geeft me een Canadese dollar. `Van hem gekregen.' Hij knikt in de richting van de grijze man. `Komt overal, Australië, Canada, China.' Ik merk op dat het te veel is. `Weet u dan precies wat hij waard is?'
In de winkel naast het hotel koop ik een paar ansichten om van de 200-lire biljetjes af te raken. Als wisselgeld ontvang ik een telefoonmunt. Die zal me altijd blijven vergezellen, want wie moet ik hier nu nog bellen?