De Grossglockner

Een genootschap dat als ik me goed herinner Sectie heet en dat bestaat uit te Zijpe woonachtige beeldende kunstenaars, schrijvers en musici, had Julia en mij uitgenodigd voor een feestelijke bijeenkomst ten huize van de etser P. We troffen een gezelschap dames in zwarte pakken en heren met bergstokken aan; onder anderen ontmoette ik de schrijver O, die me aan een prelaat deed denken en de stewardess D, die futuristische grafiek maakt en die beloofd heeft voor mij een vlucht in een F-16 te zullen verzorgen.

De vorstelijke maaltijd inspireerde Julia — die toch heel wat gewend is uit de tijd dat ze met Totteren restaurants keurde — tot soms wat dweperige reisverhalen, waarmee ze de anderen wist op te zwepen zodat de een na de ander verslag deed van steeds opwindender avonturen. Het was weer het oude liedje, iedereen blijkt van reizen te houden, maar niemand doet het.

In zulke situaties doe ik soms alsof ik niet van reizen houd, tot verontwaardiging van Julia: `Als jij niet van reizen houdt, praat ik niet meer met je.' Dat meende ze natuurlijk niet. De stewardess D, die dacht dat er iets mis ging, probeerde het gesprek te brengen op de voordelen van grote, oude auto's, en toen dat niets opleverde, op de kern van het probleem: de scheiding der geesten als gevolg van smaakverschillen ten aanzien van reizen, boeken, films, en vooral muziek. `Als jij niet van Bob Dylan houdt, praat ik niet meer met jou,' dat soort conflicten, dat zich haast nooit voordoet als het om beeldende kunst gaat — zoals P opmerkte. Het tafelgesprek werd geregeld onderbroken door dronken en culturele manifestaties. De prelaat las een encycliek voor en het laatste hoofdstuk uit zijn boek, waar een kerk in voorkwam met boven het portaal een Latijnse spreuk die alleen bij een bepaalde lichtval zichtbaar was. Hoe luidde die spreuk ook alweer? Ultima latet? Het laatste uur is verborgen, het einde is in raadselen gehuld. Het sloeg in ieder geval zowel op de kerk als op de afloop van het boek.

O reikte daarna een soort pauselijke bullen uit, gevat in een kartonnen koker met de ook al raadselachtige letters ORG.

Daarna las de dichteres R voor uit eigen werk. Over wat de dichter zoal dicht, lekke daken bij voorbeeld. G, de dichter in kwestie, gaf te kennen dat het dichten van lekke daken hem slecht afging. Waarop iedereen doordrongen raakte van een simpele volkswijsheid, de waarheid dat praatjes geen gaatjes vullen. Een teken dat de voortreffelijke wijn niet vergeefs geschonken werd.

Daarna zagen we schitterende kleurenfilms van de beeldende kunstenaars H en P, gevolgd door een band met demonische klanken die de bezeten musicus V de vorige dag elders teweeg had gebracht. Aandachtig luisterend en tot Julia's ergernis ongecontroleerd drinkend bekeek ik een ets van P, voorstellende de voorste helft van een ouderwetse auto — Ford Zephyr, zei D — en twee mensen, leunend tegen een balustrade. Het beeld kwam me vertrouwd voor, waar had ik het eerder gezien?

De ets had nog geen naam, hoorde ik van P, maar hij hield zich aanbevolen. Ik herinnerde me een foto van mijn eerste buitenlandse reis, samen met mijn zus, neef en nicht op weg naar Italië uitgestapt op de Grossglockner Hochalpenstrasse, waar de auto werd voorzien van het teken dat een paar jaar later even algemeen op de achterruiten van de auto's voorkwam als nu Deel III op de voorruit: een Alp gevat in een oranje O.

Voor de weergave van de volgorde waarin de dingen daarna gebeurden, kan ik niet meer instaan. Ik herinner me dat er onenigheid ontstond over de muziek, omdat sommigen wilden dansen en anderen naar de klanken van V wilden luisteren. Het conflict werd als gevolg van de drank onnodig hoog opgeblazen, de band werd door een plaat vervangen en alles werd uitvoerig uitgepraat totdat iemand om andere gesprekstof vroeg.

Op een gegeven ogenblik stond iedereen tegenover de ets die nu Grossglockner heette. In een poging om een discussie uit te lokken over iets anders dan de ten gehore gebrachte muziek vroeg ik wie zich nog de stickers met de oranje G kon herinneren. Niemand. Iemand — was het V of G ? — zei zelfs op enigszins agressieve toon dat hij nooit van de Grossglockner had gehoord. Uit de toon waarop hij het zei leidde ik af dat de Grossglockner volgens hem niet bestond. Hoog tijd voor een discussie over het bestaan van wat ik me zo duidelijk meende te herinneren maar waaraan ik nu zelf begon te twijfelen.

O haalde zijn bergstok te voorschijn om te zien of er soms een plaaije van de beroemde gletsjer op voorkwam, maar de stok was nooit verder geweest dan het Geuldal. Die van G had nog in de Grot van Han geprikt, maar daar hield het wel op; maar waarom las ik op de kartonnen koker met de bul dan de drie beginletters van het woord Grossglockner, in omgekeerde volgorde?

P ging op zoek naar een atlas, en G wilde pastoor Raadschelders van het dag en nacht bereikbare Omroeppastoraat om uitkomst bellen, maar ik wist hem te weerhouden; het ging immers niet om het antwoord op de vraag naar het bestaan van de Grossglockner, maar om de discussie.

`Als de achterkant van die auto op die ets had gestaan, dan waren we een stuk verder,' zei Julia, die niet dronk en die zelfs als niemand gedronken heeft, opvalt door nuchterheid. `Dan hadden we kunnen zien of er zo'n sticker op zit.' De achterkant van die auto bestaat niet, dacht ik, maar ik hield mijn mond om de discussie zuiver te houden.

Want weer dreigde er iets van onenigheid te ontstaan tussen degenen die wilden discussiëren en hen die wilden verifiëren. P tuurde vergeefs in zijn Bosatlas. O, die goed is in Latijnse uitdrukkingen, trachtte de zaak op te lossen met een pontificaal Esse est percipi: de Grossglockner bestaat niet meer als niemand er meer naar komt kijken. `Zijn is waargenomen worden,' vertaalde H voor V. `Zien is kennen,' zei G, die veel van vogels afweet.

`Je moet er geweest zijn,' vond de dichteres R, en Julia stemde in. De vrouwen wilden dus op reis. `Als je hem ziet, bestaat hij,' zei O ter geruststelling. Iedereen leek nu op reis te willen, behalve ik, want ik had net mijn fototoestel uit de auto gepakt om de ets te fotograferen en toen had ik gezien dat het was gaan sneeuwen. Maar de energie om me te verzetten ontbrak.

Even later zaten O, R, P en ik in mijn auto, met Julia aan het stuur. De anderen waren in de grote auto van de stewardess gaan zitten. Ze hadden startproblemen, we moesten lang op ze wachten.

Toen we reden, viel ik al gauw in slaap. Dat merkte ik pas toen ik wakker werd doordat er druk werd uitgeoefend op mijn schouder. Ik zag dat ik alleen in de auto zat met Julia, die de stoelen in slaapstand duwde. `Zijn we er al?' vroeg ik, want in het schijnsel van de koplampen zag ik een witte berg. `Nee, we zijn ingesneeuwd,' zei Julia.

Maar ze wist niet dat ik de laatste weken in de kofferbak een grote schep vervoer.