Huize Humor

Opnieuw ben ik beland op zo'n onverwacht kruispunt waar uiteenlopende gebeurtenissen met elkaar te maken blijken te hebben, en waar ver uiteenliggende plaatsen (die ik de laatste dagen heb bezocht) in het verborgene met elkaar relaties blijken te onderhouden. Als in een detectiveroman: the plot thickens.

Het web vernauwt zich. Natuurlijk ligt dat aan niets of niemand dan mijzelf; aan een te vroeg opkomend oktobergevoel; een comfortabele malaise, opgewekt door de omgeving waar ik me bevind: Amiens, middag. Een straatje bij de kathedraal. Een verscholen restaurant, zonder naambord, alleen herkenbaar aan een spijskaart op een binnenplaats. Hoge eetzalen vol damast en kristal en antiek meubilair, her en der verspreid in een ingewikkeld gebouw van gekleurd glas en roestig ijzer.

Oude wijn, oude prijzen, oude gasten; behalve twee kinderen, die geheimzinnig de hoge paneeldeuren sluiten en openen en zich al verstoppend geruisloos voortbewegen onder lege tafels.

Een pianola brengt geheel zelfstandig ergens in een ver vertrek het derde pianoconcert van Beethoven ten gehore.

Wie zou in zo'n omgeving niet die aangename treurigheid ervaren, die aanleiding is tot overwegingen van algemene aard — vooral als hij de afgelopen dagen een aantal dingen heeft beleefd die hij nog niet in rust heeft kunnen verwerken?

Om te beginnen, eergisteren heb ik de mensen bezocht die in l9l3 deboerderij UITVLUCHT hadden gebouwd en die, naar aanleiding van het verhaal dat ik deze zomer had geschreven, in een brief opheldering gaven: `Waarom Uitvlucht. M'n schoonvader kocht 15 ha land aan het N.H. Kanaal zonder huis terwijl hij zelf 'n boerderij bewoonde ook in de polder Koegras dicht bij de duinen. Moesten zij naar dat land te werk, werd gezegd, hè wat een uitvlucht, daarvan die naam.' Ze vroegen of ze de bij mijn stuk geplaatste foto mochten hebben. Nieuwsgierigheid deed me besluiten de foto zelf te gaan brengen, naar Julianadorp, waar de stichters nu wonen.

Julianadorp, het woord zegt het al. De ex-Uitvluchtbewoonster haalde, om te zien of mijn foto erin paste, een album te voorschijn met knipsels over koningin Juliana. De koningin gaat het moeilijk krijgen, dit najaar, en komend voorjaar — las ik. Het is voorspeld door een man die ook al heeft geprofeteerd dat er een eind zou komen aan de kabinetten — Den Uyl, en die ook al voorziet dat Van Agt het moeilijk krijgt. Mijn foto past in het album.

Ik kreeg ranja en een koekje, en meneer (85) informeerde waar ik woon. Toen ik het hem had uitgelegd, merkte hij op:

`U bent dus zo'n mannetje uit de stad, die op het land is gaan wonen... U zou ook UITVLUCHT op uw huis moeten schilderen.'

Harde woorden voor iemand die tracht te vluchten maar telkens wordt achterhaald door harde feiten.

Het gesprek kwam op huizennamen. `Het huis naast UITVLUCHT heet HUIZE HUMOR. Weet u waarom? Wonen daar humoristen?' vroeg ik.

`Nee... Het zijn Christelijke mensen...' Christelijk en toch humor.

Gisteren bezocht ik, op weg naar Amiens, in Tilburg de tentoonstelling Doolhoven en labyrinten. Wat me daar frappeerde was het soort humor dat het onderwerp teweegbrengt. In een vitrine bij voorbeeld lagen een paar brieven, correspondentie van een Drents genootschap van doolhofzoekers. In een leuk schrijven van B & W van Gieten las ik:

`Wij menen, dat ook in de briefwisseling tussen u en ons het spelelement (...) niet mag ontbreken. Vandaar de formulering van ons antwoord zoals is geschied.'

Humor is, zeker in dit verband, een hard feit. Bij de feestelijke heropening van Tjaarda's speeltuin met doolhof te Oranjewoud, een paar maanden geleden, opperde een geleerd familielid van de oude Tjaarda dat ik nog een stuk zou kunnen schrijven over deze uitspanning: `Homo ludens'. In Tilburg vond ik de homo zwaargewicht ludens terug in de in het Hoogduits gestelde teksten bij de ontwerpen van de kunstenaar Constant voor het nieuwe Babylon: `Das Raumgefüige von Labyr stellt bereits den Zustand des Spielens her — jeder, der Labyr betritt, befindet sich schon durch seinen Aufenthalt innerhalb eines spielenden Raumgefüge ins Spielen gesetzt.'

Ik was op weg naar Parijs. Maar dat lijkt altijd te moeten mislukken. Ook nu ben ik uit de koers geraakt. Iets houdt mij altijd van mijn doel af, en daar leg ik me maar bij neer. Huize Uitvlucht. Te Bapaume heb ik de rechte weg verlaten om naar Amiens te sturen en daar te slapen. Geen zin om verder te gaan, want het is hier goed en alles is voorhanden, ook een Notre Dame.

Mijn onstandvastigheid werd beloond. Midden in de kathedraal bevindt zich een labyrint, met in het Centrum een in koper gegraveerde tekst. Terwijl ik trachtte die te lezen, zag ik twee uitzonderlijk mooie vrouwenvoeten in open schoenen, en ik hoorde een bekende mannenstem:

`Julia, dit is die meneer die dat stukje over mij heeft geschreven.' Totteren! Ik dacht dat hij misschien boos zou zijn omdat ik zijn culinaire rubriek kruiperig had genoemd, maar hij vond zelf ook dat hij er maar eens mee moest ophouden — zijn eetlust nam trouwens af. Totterens sjieksportief geklede Julia was bezig haar weg te zoeken door het labyrint, en ik vertelde haar wat ik gisteren nog in Tilburg had gelezen: in de vorige eeuw werden de labyrinten uit de kathedralen verwijderd omdat de kinderen er speelden en daarbij teveel lawaai maakten.

`En dit is dus nieuw,' zei ze. `Spelen de kinderen dan niet meer?'

`Misschien zijn de katholieken weer wat speelser geworden', zei Totteren. Homo ludens en toch christelijk, dacht ik.

Was Totteren hier, dan zou zijn eetlust wel terugkomen. Bij de dame die me bedient, informeer ik naar de pianola. `Het is wél een band', bekent ze. Maar dat verklaart niet het geheimzinnige van de klank, die zijn weg hierheen lijkt te vinden door talloze kronkelige gangen.

Later zal ze het geheim ontsluieren, wanneer ze van een groot kistachtig meubelstuk een kristallen vaas met rozen verwijdert, een deksel opent, de daaronder verborgen bandrecorder bedient en het geluid weer smoort onder het deksel. Zo moet Beethoven zijn eigen muziek hebben gehoord, bij het naderen van de doofheid.

Als de omgeving meewerkt, en de wijn, kan eten ontroerend mooi zijn. Totteren zou het misschien onder woorden kunnen brengen. Zouden ze misschien extra hun best doen, zouden ze denken dat ik Totteren ben, of Michelin? Ik zit immers te schrijven.

Was Totteren hier maar, met zijn speelse dame. Ze moest eens weten: in de Middeleeuwen moesten de zondaars bij wijze van boetedoening kruipend hun weg zoeken door zulke kerklabyrinten. Maar misschien was dat ook wel een soort spel, net als dat van de kinderen, die nu worden verjaagd omdat ze elkaar achternazitten onder de tafels van bejaarde gasten.