Nauwelijks onderweg besef ik al dat deze reis nergens toe leidt; dat ik omslachtig op weg ben naar huis.

Ik maak een omweg.

De trein vervoert mij in zuidoostelijke richting. Mijn bestemming ligt, hoe dan ook, in het noordwesten.

Aarzelend ben ik vertrokken. Ook al heb ik maandenlang naar deze dag uitgekeken, toch ben ik er niet meer zo zeker van of ik nog wel op reis wil. Maar alles is geregeld, en de machine heeft zich in beweging gezet.

Na de afscheidszoen heeft Julia een vluchtig handgebaar gemaakt—alsof ze me wegjoeg zoals men een vlieg verjaagt. Het had wel iets grappigs. Zo is het afscheid luchtig geweest. Nini was al weggehold om de buren van mijn vertrek in kennis te stellen.

Enigszins onzeker liep ik naar het tuinhekje en stak ik over om in de taxi te stappen. Toen ik omkeek was Julia al naar binnen, en gelukkig stonden de buren ook niet te wuiven.

Met moeite heb ik de trein gehaald, want er was een opstopping voor de tunnel; dat had ik op zondag niet verwacht. Hijgend heb ik plaatsgenomen bij het venster, terwijl de trein zich al in beweging zette. Tot Luik reed ik vooruit, daarna in tegengestelde richting. Kopstation zeker. De twee Portugezen met wie ik het compartiment deel zijn snel van plaats gewisseld, niet verbaasd, niet veronderstellend dat zij weer terug werden gebracht naar het land waar zij gastvrijheid hadden genoten. Hun taal herken ik alleen aan de klank. Geen woord kan ik met hen wisselen, hoewel ik met Julia hun land heb bezocht. Bacalhau, dat is het enige woord dat me te binnen wil schieten: stokvis, mijn lievelingsgerecht. Hadden ze niet in Luik moeten overstappen?

Zal ik tegenover mijzelf plaats nemen? Nee, ik blijf zitten, en mijn blik glijdt langs wat voorbij is; nu al.

Een maand alleen: het idee is van Julia uitgegaan, ook al heb ik er meer dan eens op gezinspeeld dat ik wel eens een poosje niets anders wilde doen dan nadenken. 'Nadenken waarover?' had zij gevraagd. Was ze bang dat mijn gedachten alleen maar zouden leiden tot twijfels aan alles wat mijn leven uitmaakt, met inbegrip van haarzelf? Ik ken haar te goed om dat te geloven. Zij is daar te zelfverzekerd voor. En toch had haar eerste reactie iets van: 'Onzin om ver weg na te denken over de dingen van hier, je kunt veel beter over iets oordelen terwijl je ermee bezig bent en eraan werkt.' Ja, zo zou zij het hebben gezegd als zij het had willen zeggen—denk ik.

Maar bij nader inzien, begrijpend dat ik geen rust zou vinden voor en aleer ik had geprobeerd wat dat nadenken eventueel zou kunnen opleveren, heeft zij zelf geopperd dat ik het dan maar eens een poosje moest proberen.

'Tot jezelf komen' noemde ze het; in dat soort uitdrukkingen is ze ongeëvenaard.

Naar mijzelf toereizen.

Misschien heeft ze zich uit gemakzucht zo uitgedrukt. Misschien kwam mijn uitstapje haar ook wel goed uit. Misschien voorziet deze reis van mij vooral in een behoefte die bij haar al veel langer en sterker leeft, maar die ze verzwijgt. Want dergelijke geheimen koestert ze in groten getale.

Vandaar ook dat grappige afscheidsgebaar.

In IJsland is ze trouwens al geweest. 'Vreselijk land,' vindt ze, maar ze kan niet uitleggen waarom. 'Jij mag dan van stokvis houden, maar je moet er wel heel, heel erg gek op zijn om het daar een maand uit te zingen.' Daar moest ik het mee doen; ik moet het zelf maar ervaren, vindt ze zeker. Ik heb overigens al een en ander over het land gelezen, artikels, een gids, zonder mij er meer bij voor te stellen dan wat Julia's inlichtingen mij voorspiegelen.

Julia heeft meer van de wereld gezien dan ik, maar ze vertelt er nooit over. Het is haar onvervreemdbare verleden, vindt ze, en ze twijfelt eraan of ik er werkelijk nieuwsgierig naar ben.

Waar is ze niet geweest? Wat heeft ze niet meegemaakt? Ik zou nauwelijks iets kunnen bedenken dat haar zou verrassen.

Al heb ik schoorvoetend afscheid genomen, toch heb ik behalve dat twijfelachtige tot—-mezelf-komen voor alle zekerheid ook een iets preciezer doel voor ogen: kijken of het wel klopt. Zoals ik altijd op reis ga naar plekken waar ik mij tevoren voorstellingen van heb gemaakt, uit boeken, mondelinge verslagen, dromen en films, zo wil ik nu gaan kijken hoe het vale Ijsland van de reisverslagen en het zelfgemaakte Ijsland van Jules Verne zich verhouden tot het land dat ik zal aantreffen. Ik weet zo langzamerhand wel dat alles elke beschrijving tart. Ik wil weten of ik er even leeg vandaan kom als de andere reizigers. Vooral wil ik verifiëren of de Snaefels, de berg waar Vernes Reis naar het Middelpunt der Aarde aanvangt, inderdaad toegang biedt tot onderaardse ruimten. Kortom, ik wil opnieuw onderzoeken of het wel zin heeft om te reizen; of het er bij voorbeeld werkelijk iets toe doet of Jules Verne al dan niet ter plaatse is geweest.

De aarzeling waarmee ik ben vertrokken begint, na het passeren van twee grenzen, plaats te maken voor een zekere berusting die groeit met de afstand. Het is niet zo dat ik nu de smaak te pakken krijg: ik weet niet zeker of ik dit wel wil, maar ik laat mij, eenmaal op gang gekomen, meeslepen door hetgeen ik mij heb voorgenomen. Ik laat mij tussen dreigende rotsformaties meeslepen door deze trein, en morgen zal ik opstijgen in een vliegtuig; dan zal ik helemaal geen andere kant meer op kunnen dan die van het vervoermiddel dat de dienst regelt. Ook al heb ik op de zaak zelf gekozen voor een bestaan langs de weg, toch weet ik nog steeds, na twintig, dertig buitenlandse vakanties, niet of ik van reizen houd. Nog steeds zie ik mijzelf keer op keer vrijwillig in ballingschap gaan. Met Julia eropuit trekken is een week lang opwindend, of op zijn minst bevrijdend. Daarna word ik onrustig, zij niet; ik wil verder, niet uit nieuwsgierigheid maar omdat de plaats waar wij ons bevinden mij niet meer bevalt. Voor mij is reizen ergernis, maar het houdt wel lichaam en ziel in beweging. Een vakantie in eigen huis maakt me pietluttig, ik ga dingen doen waaraan ik anders nooit toe kom en waaraan ik ook nooit hoef toe te komen. Papieren ordenen, orde op zaken stellen, als iemand die zijn einde voelt naderen. Op reis zoek ik de ergernis, het ongemak—maar avonturen verwacht ik niet meer.

'Net als met vrouwen, hè?' zei Julia toen ik het probeerde uit te leggen. Ik begreep niet goed wat zij bedoelde. Begrijpt zij mij beter dan ikzelf? Ik denk dat ze even weinig van mij begrijpt. Houdt zij mij in beweging? Erger ik mij aan haar? Aan haar gelijkmatigheid, haar kalmte, haar zekerheid, haar begrip? Aan haar exclusieve verstandhouding met Nini? Ik zal er rustig over kunnen nadenken, jawel; in IJsland.

Waar men naar het schijnt werkelijk alle gelegenheid heeft tot nadenken, zo is mij nog eens gebleken uit een inspirerend verslag, in het toeristenblad, door twee vriendinnen die er een voettocht hebben gemaakt helemaal van het zuiden naar het noorden, tussen de gletsjers door. Ze hebben er niets maar dan ook in het geheel Niets meegemaakt, ze zochten ook niets, geen grotten, geen meteorieten, geen wilde beesten, geen mensen, nee niets; zelfs niet zichzelf. Ze liepen, en liepen, ze kregen wel zere en natte voeten en ze ontmoetten geen slechte mannen of iets vergelijkbaars, 'daar in de zuivere sneeuw van het Noorden, in die intense stilte'. Maar niettemin:

'Terugblikkend was het een onvergetelijke vakantie.'

Terugblikkend. Ik nu al. Met de blik gericht op het verleden ben ik een nieuw leven begonnen. Ik zal met niemand kunnen spreken, daar in die intense stilte. Ik weet zelfs niet hoe ik stokvis moet zeggen in het IJslands, of in het Deens. Ik zal er alleen met mij zelf kunnen praten, en dat is ook de bedoeling. In dit notitieboek zal ik de vorderingen aantekenen die ik maak, op weg naar mijzelf.

In het kantoor van de IJslandse luchtvaartmaatschappij trof ik al geen mens aan: een voorproefje. Er lagen folders voor goedkope reizen naar Amerika, maar met reizigers die zo excentriek waren om IJsland als einddoel te kiezen hielden ze kennelijk nauwelijks rekening. Ergens achter in het gebouw trof ik eindelijk een vrouw aan die vertelde dat een reis naar Amerika met een tussenlanding in Reykjavik veel goedkoper was dan een reis met IJsland als bestemming. De laatste mogelijkheid kostte bijna het dubbele van de eerste. De voor mij geschiktste variant was een reis naar Reykjavik met een tussenlanding in New York: 'Wilt u van deze voordelige aanbieding profiteren, dan moet u wel minstens zeven dagen in de Verenigde Staten doorbrengen.' Daarna mag ik naar IJsland, voor ten hoogste eenentwintig dagen. Een redelijk voorstel. Meer dan een maand kan ik toch niet weg van de zaak. En zo zie ik ook nog wat van Amerika, al zal die ene week mij niet de gelegenheid bieden dat land te vergelijken met wat ik er al van weet, uit films en boeken, en uit de brieven van mijn lang geleden naar Californië geëmigreerde familie.

Wel moest ik een visum voor Amerika aanvragen, en op de ambassade van de Verenigde Staten een formulier invullen vol onbescheiden vragen. Of ik ben gescheiden van tafel en bed. Nee. Of mijn gelaatskleur 'blozend' dan wel 'anders' is. Wie mijn reis financieel steunt. Of mijn verloofde in de Verenigde Staten is.

En wat dan wel het doel van de reis mag zijn. IJsland dus. Maar is het beleefd en verstandig dat te vermelden? zo vroeg ik mij af; en ik koos voor iets eerbiedigs: sightseeing.

De mensen; hun steden; hun inborst.

En hun gelaatskleur. Daar in het consulaat zag ik een grote, tamelijk gezette man, die naar waarheid mocht invullen dat zijn gelaatskleur blozend was. Als de kop van een gewassen varken. Hij nam in de grote wachtkamer plaats op de vloer, onder een tafel, half liggend, steunend op een elleboog, de benen gekromd, want zijn lengte overtrof het formaat van de tafel. Hij dronk Pepsi cola uit een gezinsfles. Was kennelijk vertrouwd met de lange wachttijden. Zijn kleren waren net iets te nauw en te kort, en ook voor het overige voldeed hij, althans in mijn herinnering, aan de beschrijving in het lied dat Nini achterin de auto heel hard heeft gezongen voor Julia, Totteren en mij, om ons zwijgen te doorbreken:

Een Nederlandse Amerikaan,

Die zie je al van verre staan

Van voor naar achter, van links naar rechts (4 x)

Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop,

Er zit geen enkele haar meer op (refrein)

Zijn neus lijkt wel een stopcontact,

Ik wou dat ik er een stekker voor had (refrein)

Zijn das lijkt wel een ratelslang,

Die is wel zeven meter lang (refrein)

Zijn buik lijkt wel een luchtballon,

Ik wou dat ik erin prikken kon (refrein)

Zijn hand lijkt wel een worstpakket,

Net zo rood en net zo vet (refrein)

Zijn broek die hangt hern op zijn kuit,

Gestreepte sokken er onderuit (refrein)

Zijn hemd lijkt wel een prentenboek,

Het hangt een meter uit zijn broek

(refrein)

Bovendien droeg hij klompen. Hij sprak Engels, zij het met een opvallend Nederlands accent, wat bleek toen een Amerikaans sprekend soort portier hem verzocht op een stoel plaats te nemen. Hij reageerde bokkig. Terwijl wij daar toch allemaal zaten om een gunst te ontvangen: de toegang—zij het voor korte tijd—tot het Land der Onbegrensde Mogelijkheden. Dromenland. Zeker niet helemaal goed bij zijn hoofd.

Maar iemand met een goed verstand,

Doet zoiets niet in Nederland (refrein)

Aan het loket vroegen ze mij nog of ik wel eens met de politie in aanraking ben geweest. Nee, zei ik. Zouden ze het nagaan?

* * *