Middeneuropese tijdrekening
Omdat ik de vorige keer in Boedapest op elke straathoek van een onbegrijpelijke agent een onbegrijpelijke bekeuring kreeg, besloot ik nu gebruik te maken van taxi's, die niet meer kosten dan de Amsterdamse tram. De receptionist van het hotel had mij een plek aan de overkant van de boulevard gewezen waar mijn auto de hele week mocht rusten. Dat leek goed te gaan. Na drie dagen was hij door de kwade stadsdampen van wit in loodgrijs veranderd zonder dat er briefjes tussen ruitenwisser en voorruit waren gestopt. De vierde avond was hij verdwenen.
De portier van het hotel wist wie hem gestolen had: een transportbedrijf, in opdracht van de gemeentereiniging. Want elke zaterdag werd de straat schoongemaakt en vandaag, donderdag, was het zaterdag omdat het morgen, vrijdag dus, zondag was: 7 november, de verjaardag van de Oktoberrevolutie die in november 1917 uitbrak, maar volgens de toen nog geldende Russische kalender op 25 oktober.
De man gaf me een drukwerkje dat mij alsnog waarschuwde dat op alle zaterdagen om twaalf uur de boulevard vrij van auto's moest zijn. Op de achterkant stond het adres van het bedrijf waar de auto naar toe was gesleept. Open tot tien uur, ik kon hem dus nog halen.
Wachtend op een taxi kocht ik de Daily News, een krant voor buitenlanders. `Die van vandaag is uitverkocht, we hebben alleen die van morgen.' Als oktober in november valt en zondag op vrijdag, verbaast het me niet dat het vandaag morgen is. In die krant stond dan ook al met wat voor feestelijkheden de komende dag was geopend: kransleggingen door ministers in het bijzijn van Sovjetautoriteiten.
Het was druk. Terwijl de taxi zich in een file voortbewoog langs brede straten met rode vaandels aan alle kalende bomen, kon ik rustig de etalages bekijken die versierd waren met allerlei grafische of eetbare uitvoeringen van één en hetzelfde portret van Lenin. Daarna ging het steeds sneller door kale, nóg bredere straten met het massieve soort gebouwen waarvan Stalin nu de schuld krijgt en die voor deze gelegenheid versierd waren met heldhaftige afbeeldingen, uitgevoerd in een stijl die leek op wat men in het Westen nieuw realisme noemt.
Ten slotte bereikten we een buitenwijk met alleen nog maar onverlichte, omheinde en door honden bewaakte terreinen. De taxichauffeurs lijken hier per kilometer te worden betaald, maar ze beheersen hun vak onvoldoende om hun haast zonder gevaar in snelheid uit te drukken.
Toch breken ze records, en daarbij lijken ze immuun voor bekeuringen in tegenstelling tot gewone mensen, die geen 2 km per uur te hard durven rijden, anders schijnt er iets vreselijks te zwaaien.
Ook bij deze man hield ik met vochtige handen het dashboard omklemd (in een volksrepubliek hoor je naast de chauffeur te gaan zitten en niet achter hem, lijkt me).
Al kaartlezend vonden we de aangegeven weg, maar deze was niet voorzien van huizen en dus ook niet van huisnummers. Het was overal donker en uit de gebaren van de chauffeur maakte ik op dat we beter terug konden gaan. Maar op dat moment zag ik achter een hek een paar auto's staan. Ik rekende af en gaf 25 procent fooi, want als je minder geeft worden ze boos. Dat geldt niet alleen voor Hongaarse taxichauffeurs, het heeft meer te maken met het feit dat ze je in landen waarvan je de taal niet spreekt, bij voorbaat voor dom en rijk houden.
De fooi was kennelijk toch onvoldoende. Woest draaide de taxi om, een spatbord openhalend aan een paaltje. Met gillende banden verdween hij in het donker. Kort daarna kwam hij nog even voorbijschieten. Zeker verkeerd gereden in zijn drift. Het linker achterlicht brandde niet, herinner ik me nog.
Daarna werd het erg stil om me heen. Het was nog geen tien uur, maar het hek was dicht. Ik raakte gewend aan het donker en zag op het terrein honderden auto's staan. De oogst van één dag? Om maar iets te doen rammelde ik aan het hek. Het bleek aardig koud te zijn geworden, onmiskenbaar november- en geen oktoberweer, wat die Russen ook mogen vinden. Ik begon te bedenken hoe ik me met de taxichauffeur zou kunnen verzoenen als hij nog een keer langs zou rijden, toen ik een deur hoorde en een man uit een onverlicht hok naar me toe zag komen. Hij zei iets, ik antwoordde in het Duits, hij leek me te begrijpen, maakte een ketting los en ging me voor, tussen al die auto's door die er kennelijk al langer stonden dan vandaag. Naast een houten keet stond de mijne, met brandende lichten.
Ik wilde instappen, maar dat mocht niet. Binnen stond in het halfdonker achter een tafel een stramme man die mij in zuiver Nederlands toesprak: `Míjnheer, u hebt vérkeerd géparkeerd. Wij hebben vérgunning van de pólitie om uw auto weg te slepen.' Ik moest een bedrag betalen voor Komen en Gaan, voor Optakelen, voor het Rijden van een groot aantal kilometers, en voor een aantal Manuren. En of ik geen Nederlandse kranten voor hem had. Tot `35 had hij in ons mooie land gewoond en hij wou onze mooie taal bijhouden. Hij las alles, zelfs reclame, als er maar Nederlandse woorden op stonden. Maar ik had niets, want ten onrechte had ik verondersteld dat elk stukje westers drukwerk net als in de DDR aan de grens vernietigd zou worden.
De terugweg viel niet mee. Mijn kaart reikte niet tot in de buitenwijken. Ik besloot de richting te volgen waar de taxi het laatst was heengeschoten, maar ik raakte al gauw in de Vrije Natuur. De tegengestelde richting leidde ook het landschap in. Toch kwam ik op een gegeven moment tussen flats terecht, er liepen zelfs mensen op straat, maar we verstonden elkaar niet en ik volgde op goed geluk de richting die ze wezen. Eenrichtingsverkeer en bochten leidden me opnieuw buiten de bebouwde kom, en gelijktijdig opkomende mist en vermoeidheid brachten me er toe in de auto te gaan slapen tot het 7 november werd. Had ik de taal maar moeten leren.
Toen ik wakker werd, was alles meteen duidelijk: ik hoefde maar tegen de stroom auto's-op-uittocht in te rijden en ik kwam in de stad, waar ik op een hoek werd opgewacht door drie agenten die efficiënt van al degenen die dezelfde straat uitkwamen zo'n vijftien gulden incasseerden. Iedereen betaalde grif, alsof het ging om een toegangsbewijs tot de feestelijke stad. Om mij duidelijk te maken dat ook ik schatplichtig was, wapperden ze met het soort bankbiljet dat ik diende te overhandigen. Ik had daar niet veel zin in en via een behulpzame Duits-sprekende oude man gaf ik te kennen dat er misschien iets mis was met de verkeersborden. Met die agenten viel wel te praten. Verbaasd over zoveel tegenstand lieten ze me gaan. De oude man reed met me mee om de weg te wijzen.
Het was stil in de binnenstad. Een groep pioniers in uniform marcheerde zingend een bioscoop binnen. Bij het bronzen portret van Lenin aan de Lenin-boulevard hingen verse kransen.