Tafelen met Totteren

Het is alweer ruim een jaar geleden dat ik Totteren ontmoette, maar telkens als ik de kruiperige culinaire rubriek lees die hij onder pseudoniem publiceert, maak ik me opnieuw kwaad.

De avond dat ik hem tegenover mij aan tafel kreeg, was ik niet in de stemming voor gezelschap. Natuurlijk, op je eentje in een restaurant eten doe je ook niet voor je plezier, maar soms moet je wel en dan stel je je erop in. `Gaat u daar maar zitten, achter die pilaar', zei de gastheer. Dat betekende: achter een dikke zuil vol attributen die erop wezen dat het hier een zeer Spaans eethuis betrof. Van die prikkers om een stier mee te jennen, een affiche van een corrida, en andere dingen waar men in Spanje trots op is, zoals lege flessen en een wimpeltje van FC Barcelona.

`Gaat u daar maar zitten onder de kapstok', had die man ook kunnen zeggen. Zodra ik daar zat, met de spijskaart voor ogen, probeerde een dame haar bont zowat om mijn hoofd heen te draperen. Wat wel een prettig gevoel gaf aan de wangen.

De ober liet, naar Spaans gebruik, lang op zich wachten. Ik had alle tijd om mijn keus te maken en de woorden uit mijn hoofd te leren waarmee ik hem zou toespreken.

`Vanavond zullen we het hebben over synesthesie, de onderlinge inwerking van de zintuigen. Hoe beïnvloedt bij voorbeeld een pieptoon de reuk- en smaakzin?' Dat schreef ik, om mijn gedachten bij voorbaat te bepalen, op de blocnote die ik te voorschijn had gehaald. De aanleiding voor deze woorden lag in de pieptoon die, vermengd met olémuziek, voor mij de sfeer verpestte. Maar de andere gasten lieten zich niet hinderen in hun gezelligheid, ze zagen in elkaars ogen de vlammetjes weerspiegeld van de in flessen gestoken kaarsen. Op mijn tafel stond geen kaars. Was ook te gevaarlijk geweest met al die jassen.

Terwijl ik in het halfduister trachtte te lezen wat ik had geschreven, kwam er motorkleding binnen waaruit zich een magere, streng uitziende man ontpopte. Hij hing zijn natte vinylpak en zijn witte helm over mij heen aan de kapstok, keek nors rond, zag dat nergens plaats was behalve tegenover mij en vroeg gebiedend of ik er bezwaar tegen had dat hij tegenover mij plaatsnam.

De ober schoot toe met de kaart, zodat ik kans kreeg eindelijk te bestellen. `Voor mij hetzelfde. Maar geen wijn', zei de man tegenover mij, en hij stelde zich voor. Totteren was de naam. Ik weet niet wat me meer ergerde, de pieptoon of mijn overbuurman, die op de plaats waar nu de helm ontbrak, een overdreven hoog, kalend en schilferig voorhoofd vertoonde.

Niemand leek de voorwerpen van mijn ergernis op te merken, ook niet de dame die me met haar bont had gestreeld en die aan de tafel naast me, met een klein kind en een man die op Elliott Gould leek, al bijna even lang zat te wachten als ik. Maar nu werden er onverwacht snel een kan wijn en een bak brood op onze tafel gezet. Voor wie? Totteren pakte een homp brood en ik deed dat ook maar.

`Is het wat, hier?' vroeg hij, en hij besnuffelde het brood. Daarna snoot hij zijn neus en rook hij opnieuw, voordat hij erin beet.

`De wijn is in elk geval niet slecht,' zei ik, en ik bood aan het glas naast zijn bord vol te schenken.

`Buitenshuis drink ik nooit wijn. Vertrouw ik niet.' Ik verzekerde hem dat de wijn werkelijk uitstekend was, en hij hield zijn glas op.

`Excuse me, please?' vroeg een beleefde man met de woorden PINK ROCKERS op zijn trui, `Could you let me hang that coat up, please?' Toen hij zijn leren jas tegen Totteren aanhing, stond deze op om de kapstok te reorganiseren.

Ook de sla kwam bijzonder snel; in één bak, voor Totteren en mij samen. `Valt mee dat we allebei een eigen bord krijgen,' morde ik. Totteren maakte een scheiding in het midden, schepte de helft op en begon met een kieskeurig gezicht te proeven.

Ha, dat is leuk. Daar zijn Barbara en Willem. Ze begroetten me uitbundig; ik kreeg een dubbele zoen van Barbara, en ze stelden zich voor aan Totteren. Vergeefs probeerde ik uit te leggen dat die man zomaar tegenover mij was gearrangeerd door noodlot of plaatsgebrek. Plaatsgebrek was er inderdaad. Barbara en Willem moesten wachten tot er een tafel vrijkwam, en kennelijk had de norse Totteren hen afgeschrikt, want ze gingen aan de bar zitten, terwijl ik achterbleef met mijn ongenode gast, de jassen en de sla — en de gefriete inktvissen die op tafel werden gezet.

Omdat drank helpt tegen pieptonen, schonk ik mezelf voor de tweede keer in, en Totteren voor de derde keer. Een vlotte drinker, maar de alcohol liet hem niet onberoerd. Hij werd spraakzamer, keurde de inktvis en zei dat het ermee door kon. Vermoedelijk waren ze uitstekend, de calamares a la romana, maar mij smaakten ze niet, met die pieptoon in mijn oren en dat schilferhoofd voor ogen. Daarna begon hij zijn hart te luchten over alle andere Spaanse, Italiaanse, Joegoslavische, Hongaarse, Griekse, Japanse, Hollandse, Franse, Turkse en Indiase eethuizen.

We waren het er roerend over eens dat je bijna overal wordt genept. Ze beginnen meestal redelijk, zij het met te kleine porties, maar al snel degenereren ze. Bij de meeste Italianen bij voorbeeld gebruiken ze geen kruiden meer; maar je krijgt wel altijd een kwak weke spaghetti op je bord, want er is ooit eens een klant geweest die kwaad was dat hij als hoofdgerecht alleen maar vlees kreeg met brood, zodat hij niks te prakken had.

Totteren vertrouwde me toe dat hij in onderhandeling was met een groot dagblad, voor een culinaire rubriek waarin hij de vloer zou gaan aanvegen met alle eethuizen. Genadeloos zou hij toeslaan, de schrik der restaurateurs. `Totteren was in town tonight!' Sidderend zouden ze wekelijks zoeken naar de kop `Tafelen met Totteren'. Eigenlijk was hij met twee kranten in onderhandeling, maar beider betrokken redacteurs wilden dat hij af en toe ook iets aardigs schreef, en hij wachtte tot een van de twee door de knieën zou gaan.

Ik vroeg hem of hij ook over andere dingen schreef. Ja, onder pseudoniem. Hij noemde fluisterend de naam die me bekend was van stukjes over de levende natuur — waarbij ik me altijd een vriendelijke oudere heer had voorgesteld, met een grijze hoed, een duffelse jas en rubberlaarzen. Totteren zag ik meer als sportverslaggever.

Hoe was hij op het idee van die eethuizenrubriek gekomen? Hij vertelde dat hij tot voor een jaar geleefd had met een vrouw die uitmuntend kon koken. Ze had hem verlaten omdat hij net zo mager bleef als toen ze hem leerde kennen. (Zal wel meer achter hebben gestoken.) `Alles kon ze maken, behalve dit.' Hij wees naar zijn gefriete inktviskransjes. `Alles maakte ze veel beter dan al die bistro-koks. Maar hier kan ik tenminste niet vergelijken.'

`Eet u altijd in restaurants?'

`Geen sprake van. Meestal vreet ik alleen bruinbrood met olie, peper en zout. Als je dat hier zou vragen, zouden ze je niet begrijpen.'

Het dochtertje van Elliott Gould kwam bij ons tafeltje staan. Totteren gaf haar een stukje brood — toch aardig van hem — waar ze onmiddellijk mee wegliep om het in de buurt van haar ouders op te kauwen.

Gelukkig had ik mijn bord leeg toen iemand een blauwwit windjack vanachter twee andere jassen vandaan wilde trekken en daarbij een leren jas liet glippen. Hij maakte geen excuus, was eerder verontwaardigd dat zelfs onder de kapstok etende mensen zaten. Ik reikte hem mijn papieren servetje aan zodat hij de vetvlekken van zijn jack kon vegen.

Totteren sloeg er geen acht op. Hij zat, achter het laatste glas uit mijn tweede fles, nog steeds even kieskeurig te proeven. `Ik ben misschien niet schrander,' zei hij dronken, `maar ik heb mijn zintuigen.' Ik vroeg hem of hij gezien had dat er een jas op mijn bord was gevallen. `Een jas?' vroeg hij.

`Welke kleur?' Ik informeerde of hij de pieptoon hoorde. `Wat pieptoon?' Hij beschikte allang niet meer ten volle over zijn zintuigen.

Kort daarop ontdekte ik dat niet Totteren maar iemand anders in een weekblad een rubriek was begonnen die enigszins deed denken aan wat Totteren voor de geest stond. En onlangs is, in een omroepblad, iemand weer eens met zo'n rubriek begonnen waarin hij hoog opgeeft van wat hem in allerlei eetgelegenheden wordt voorgeschoteld. Toen ik Totteren vorige maand in een landelijk gelegen bistro zag, in donkerblauw pak, met een representatieve dame en een fles Chablis, begreep ik dat hij daarvoor verantwoordelijk moest zijn.