De verkeerde verjaardag
Het begon al aan de telefoon. Met Tineke, verstond ik. Haar stem klonk wat hees.
`Hallo, hoe gaat het, lang niet gezien. Ben je verkouden?'
`Een beetje, het is bijna over.'
Ze nodigde me uit om weer eens te komen eten. We spraken af op zondag, want dan hoef ik niet met etenstijd te werken, maar pas om negen uur. Halfzeven, spraken we af. Nu heb ik de ergerlijke eigenschap altijd overal te vroeg te komen. Zo stond ik al tegen zessen voor haar deur. Margaretha, haar vriendin, deed open. `Tineke komt zo thuis,' zei ze, en ze zette zoveel thee dat ik aan de wc moest denken.
Toen ik daarvan terugkwam hoorde ik Margaretha tegen de telefoon zeggen: `Wacht, hier is-ie al. Ik geef hem zelf wel even.' Ze gaf mij aan Tineke, en die legde uit dat ze op een verjaardag was. Bij Saskia. `Je kent haar wel. Ze is pas verhuisd, naar Noord. Bovenover heet het hier. Wacht, ik geef je Saskia, die kan je precies vertellen waar het is. Als je zin hebt om te komen, kom je. Als je er over een half uur, drie kwartier nog niet bent, neem ik aan datje geen zin hebt. Dan kom ik naar huis.'
Saskia, ik ken wel een paar Saskia's, welke zou het zijn? De stem herkende ik niet. Saskia legde me iets uit van een winkelcentrum en een torenflat en niet-zo-erg-hoogbouw ernaast. Een parkeerterrein, een lift, een lange gang, een luchtbrug en nog een gangetje en dan de derde deur links. Kon niet missen.
Ach, ik ben daar wel eens bij iemand op bezoek geweest, ik vind het wel. Onderweg kom ik tot het besef dat ik Saskia's achternaam niet weet en dat ik ook het huisnummer niet gevraagd heb. Maar ze heeft me alles heel duidelijk uitgelegd.
Bij het winkelcentrum sla ik af, plaats mijn auto op het parkeerterrein, loop naar de lift en zie dat het hier niet Bovenover heet maar Het Hoogt. Aan een Zuid-Europeaan die in de lift stapt, vraag ik waar Bovenover is. Hij verstijft van schrik, antwoordt niet en schiet snel omhoog. Een vrouw die de lift net heeft gemist, legt me uit: `Onderlangs en Bovenover, dat is net als hier, maar dan aan de andere kant van de weg, bij die torenflat.' Ik rijd naar het spiegelbeeld van Hoogt en Laagt, parkeer weer, op een identiek parkeerterrein, tussen een rode Golf en een lichtblauwe Taunus, aan de voet van wat inderdaad Onderlangs en Bovenover blijkt te heten, en ik ga weer zo goed als dezelfde lift binnen. Boven de lange gang door, en over de luchtbrug. Nu kan ik links, maar ook rechts een gang in. Hoe was het ook weer?
Eerst maar links proberen. Derde deur links. Er wordt niet opengedaan. Dan terug. Rechtsaf, nog een klein luchtbruggetje, en dan hoor ik harde muziek. Welbeschouwd is het de vierde deur, maar dit moet het zijn. Degene die me stralend opendoet, komt me wel een boog bekend voor. `O, ben jij het? Aan de telefoon had ik geen flauw idee met wie ik sprak.' `Welgefeliciteerd,' zeg ik, en zij kijkt tersluiks naar mijn lege handen. `Je begrijpt, ik kon niets meer kopen.'
`Hindert niet hoor,' zegt ze, en ze leidt me enthousiast binnen in de kamer waar talrijke mensen feestelijke liederen zingen bij een piano, en waar een klein meisje laat op is.
Tineke zie ik niet. `Het heb net gebeld met Tineke; is ze al weggegaan?' vraag ik. `Ja, ze zijn al weg.' Een man staat op en zegt: `Hallo. Dirk.' `Ik heet geen Dirk', antwoord ik. `Nee', zegt hij `ik heet Dirk.'
De volgende zegt, heel duidelijk `Ik heet Anton'. `Nee, ik ben Anton,' zeg ik. `Ik ook,' zegt hij. Saskia— ik dacht nog steeds dat het Saskia was — wijst me een stoel en geeft me een flesje bier.
Ik leg uit dat ik een beetje verdwaald was; daarom ben ik zo laat dat ik net Tineke mis. `Komt vaker voor', zegt Saskia. `Vorige week hoorde ik hier `s nachts iemand Help roepen. Hij was volkomen in paniek, kon zijn eigen huis niet vinden.'
`Had je met Tineke afgesproken of zo?' hoorde ik haar vragen.
Om negen uur moet ik aan het werk, als ik haar nu nog achterna ga, kom ik te laat. Ik leg het Saskia uit. `Wat voor werk?' vraagt een man met een baard, een snor, een bril en een pijp. `Corrector bij de krant,' zeg ik. `Wat een rotvak,' zegt hij. `Ik ben het zelf ook jarenlang geweest. Eens kijken.'
Hij pakt een NRC/Handelsblad uit de krantenhanger. `Eens even overhoren. Hoe schrijven we Elektrische legpuzzel?' Ik doe mijn best. `Fout', zegt hij, en laat mij de krant zien. `Elektriche.' Dus toch. `Dat is zeker volgens de spelling-Havermos', verdedig ik me. Ik voel me niet op mijn gemak, deze mensen spreken een andere taal, ik kijk op mijn horloge en zeg, hoewel het nog vroeg is: `Ik moet helaas weg.'
Hoe ik hier gekomen ben, herinner ik me nog heel goed. Nu moet ik eerst links, dan over de loopbrug die ik aan mijn rechterhand zie, en dan de lange gang door. Met de lift naar Onderlangs. Daar is het parkeerterrein. Waar staat hij? Waar staan de Golf en de Taunus? De andere twee vertrokken, de mijne gestolen? Of ben ik toch op een ander parkeerterrein terechtgekomen? Het beste is, de weg terug te nemen naar Saskia's verjaardag en vandaar opnieuw te beginnen, maar ik raak steeds verder verdwaald en weet alleen met de grootste moeite het parkeerterrein terug te vinden waar mijn auto niet staat. Gelukkig arriveren er mensen bij de lift, ik vraag of ze soms nog zo'n parkeerterrein weten. Ze wijzen: daar, aan de overkant bij die flats.
Na een paar honderd meter lopen vind ik wel een parkeerpleintje maar tegelijk ontdek ik dat ik me weer onder Het Hoogt en voor Het Laagt bevind. Het is al half tien.
Terug. Onderweg zie ik, in de verte, een telefooncel. Politie bellen dat mijn auto gestolen is? In elk geval de opzichter bellen dat ik te laat kom. Telefoon defect. `Bij storing melden: 007, onder opgaaf van het nummer van deze cel.' Hoe? Waar? Wrede ironie.
Terug naar het punt van uitgang. Radeloos rondlopen, alle auto's bekijken. Totdat er een vlak naast mij tot stilstand komt. Ik vraag de bestuurder of hij soms nog een aantal van deze parkeerplaatsen weet. Hij opent de rechterdeur, en rijdt me rechtstreeks naar het pleintje dat ik al die tijd heb gezocht.
Toen ik een week later Ineke opbelde, viel het me op hoe hees haar stem eigenlijk was.
`Ben je verkouden?' wilde ik vragen, toen er een vloed van verwijten op mij neerdaalde.
`Je hebt me mooi laten barsten. Je had toch minstens even kunnen afbellen.'