Wonderland
Omdat ik vanmorgen zittend achter het venster lange tijd werd aangestaard door een van de ransuilen die zich hebben gevestigd te midden van mijn nog jonge olmen, moest ik denken aan het vreedzame strijdlied waarin een dergelijke vogel lange tijd te midden van dergelijke bomen vertoeft. En omdat ik vanmiddag in Bussum moest zijn, besloot ik iets eerder te vertrekken dan voor mijn afspraak noodzakelijk was, en te zien of de villa `De Olmen' nog bestond. Want de laatste keer dat ik er langs kwam, had ik gezien dat men een begin maakte met het rooien van de grote tuin.
`De Olmen,' het is een van de huizen waar ik woon als ik droom. Het ligt aan de drukke Brinklaan, maar zo ver van de weg dat ik nooit een glimp van bewoners heb opgevangen. Ook vroeger niet, toen ik er dagelijks te voet langs kwam op weg van huis naar school. Zelfs heb ik er nooit een auto, kinderfiets of tuinstoel waargenomen. Ook kende ik niemand die wist wat voor mensen er woonden. Wel sprak men er schande van dat de gevel, die eens wit moet zijn geweest, nooit werd opgeschilderd en al grijzer en grijzer werd; en dat de grote tuin iets van een wildernis had. Mij beviel dat allemaal wel, het huis werd er alleen maar geheimzinniger door. Ik hoopte er spoken te zien of uilen te horen. Toen die niet kwamen opdagen, concludeerde ik dat uilen en spoken niet bestonden.
Voordat ik `De Olmen' bereikte, zag ik hoe de omgeving al gedeeltelijk gesloopt was. Op een blootgelegde badkamerwand las ik, boven een hakenkruis, het woord VERRÄTER. De vertrouwde ijzerwinkel was toe aan een Opheffingsuitverkoop.
Bij `De Olmen' viel de schade mee. Aan de zijkant was een klein gedeelte van de uitgestrekte tuin vervangen door een zo te zien overbodig parkeerterrein: vrijdagmiddag, en toch niet meer dan twee auto's.
Vanaf de parkeerplaats zag ik voor het eerst de zijkant van de villa. Ik maakte een foto; ik maakte ook een foto van het winkeltje ernaast, waaraan ik dierbare herinneringen heb uit de tijd dat de vulpendokter er gevestigd was. Nu heette het KUNSTNIJVERHEID WONDERLAND. Ik nam er houten en aardewerken poppetjes waar.
Daarna fotografeerde ik de voorzijde van `De Olmen', en het zwarte hek waarvan op een dag in 1947 een heel klein stukje wit is geschilderd — ik herinner me nog de man die met de verfkwast iets deed waarvan toen de zin me ontging. Nog steeds is dat hek zwart, nog steeds zijn die drie spijltjes wit van boven.
De voorzijde van de vaalwitte villa was ongeschonden: niet witter en niet valer dan toen. Het moet opzet zijn van de geheimzinnige bewoners. Ook de schijnbare wildernis moest — dat weet ik nu — het resultaat zijn van berekening en zorgvuldig snoeiwerk. Terwijl ik foto's maakte, passeerden twee oude dames, die smalend zeiden: `Bussum op zijn mooist.' Inderdaad Bussum op zijn mooist. Maar zonder ironie, wat mij aangaat. Nog steeds het huis zoals ik het in mijn dromen bewoon.
Even overwoog ik of ik het hek binnen zou gaan, en langs de kromme oprijlaan naar het huis zou lopen — maar wat had ik te vragen? Het huis was er te ongenaakbaar voor, en misschien zou ik mijn droom wel verstoren. Terug dus maar, langs het Kunstnijverheid Wonderland, waar de deur met een ruk geopend werd. In de deuropening een man die met opgewonden stem riep: `U hebt mij gefotografeerd! Waarom?'
Niet zo eenvoudig uit te leggen. Ik deed een poging, zei dat ik niet hem had gefotografeerd, maar zijn winkel. (Ik heb het filmpje nog niet ontwikkeld. Zou hij door een venster te zien zijn?) Ik mompelde wat over jeugdherinneringen en bedacht dat ik van hem misschien iets aan de weet kon komen over zijn buren, en over de vulpendokter. Maar uit zijn heftige reacties begreep ik dat ik iets geheims had gefotografeerd, en toen hij met een hockey-accent begon te vragen `Wie bent u eigenlijk?' verging me de lust tot verdere conversatie.
Toch wil ik mijn verhaal wel kwijt. Ik fotografeer, zoals een ander notities maakt op een blocnote; om herinneringen en dromen te verifiëren. Daarom heb ik `De Olmen' gefotografeerd, daarom heb ik een foto gemaakt van het pandje Wonderland. Om wat zichtbare aanknopingspunten te hebben; om me de Vulpendokter beter voor de geest te kunnen halen.
`Een jongen van Greidanus' noemden mijn ouders hem. Voor de oorlog was hij te voet naar Indië getrokken, met een vriend. Na de oorlog had hij zich gevestigd in het winkeltje naast `De Olmen'. Alles werd opgeschilderd en vertimmerd. In de zeer kleine etalage werd over een oneffenheid een prachtige lap fluweel gespreid, en daarop kwam een standaard met één Parker vulpen. Verder bleef de etalage leeg. Wat een beheersing vergeleken bij mijn vader die zijn etalages `de kasten' noemde en ze zo volstouwde dat een magazijn overbodig leek. DE VULPENDOKTER stond er op het bord dat aan de gevel werd bevestigd. Eenmaal heb ik, huiverend van eerbied, in dat winkeltje het rubberen buisje van mijn schoolvulpen laten vervangen.
Tot voor kort was er aan de opstelling weinig veranderd. Wel was het fluweel verschoten, het gevelbord in verval geraakt. Iets van de noblesse van `De Olmen' was overgeslagen op het pandje van de vulpendokter.
Dat was het verhaal dat ik niet vertelde aan de man van Wonderland. Wel heb ik het eens verteld aan een meisje dat Greidanus heette. Haar oom was voor de oorlog te voet naar Indië getrokken, zei ze. Hij was daar in een kamp omgekomen.