|
Alkaloïden Alkaloïden worden aangetroffen in 20% tot 30% van de vaatplanten en komen dus vrij algemeen voor. Alkaloïden zijn stikstofhoudende basische verbindingen, welke in planten meestal aan organische zuren gebonden voorkomen. Het in het dierlijk organisme in de bijnieren voorkomende adrenaline (synthetisch suprarenine) kan als alkaloïdeachtig beschouwd worden. Voor planteneters zijn alkaloïden giftige stoffen. De plant maakt deze stoffen vaak om de aanval van planteneters tegen te gaan. Alkaloïden vormen een belangrijke doodsoorzaak van vee dat graast in natuur(lijke)gebieden waar planten voorkomen zoals lupinen, Delphinium en kuiskruid. Gedomesticeerde dieren zijn, in tegenstelling tot hun wilde soortgenoten, niet meer onderworpen aan de natuurlijke selectie om giftige planten te vermijden. De meeste alkaloïden zijn in voldoende hoeveelheden giftig voor de mens. Sommige alkaloïden zoals atropine en strychnine zijn klassieke vergiften. In lagere concentraties hebben een aantal alkaloïden een farmacologisch effect, zoals morfine, efedrine en atropine. Andere alkaloïden zoals en nicotine, genieten bekendheid als opwekkende stoffen. Op celniveau kunnen alkaloïden zich in dieren binden aan receptoren van neurotransmitters. Neurotransmitters zijn stoffen die zorgen voor de overdracht van zenuwprikkels tussen cellen van het zenuwstelsel. Deze alkaloïden beïnvloeden dus ook de overdracht van zenuwprikkels in de hersenen. Andere alkaloïden grijpen aan op transport over het celmembraan, de eiwitsynthese of op bepaalde enzymen. Als eerste plantenalkaloïde werd het morfine in Opium in 1803 door de apotheker F. W. SertUrner ontdekt en daarmede de grondslag gelegd voor de alkaloïdchemie. Vaak komen in de planten naast een hoofdalkaloïde verschillende bijalkaloïden voor, waarbij het hoofdalkaloïde echter alleen niet de werking van alle alkaloïden samen heeft. De meeste alkaloïden hebben een sterke werking op het zenuwstelsel, werken pijnstillend, tegen krampen, deels verdovend, soms bevorderend op de bloedsomloop (Maretak) of bloedstelpend (Moederkoorn). Andere belangrijke alkaloïdenplanten zijn: Slaapbol, Wolfskers, Bilzekruid. Morfine
Bitterstoffen Bitterstoffen danken hun naam aan de sterk bittere smaak. Zij vormen geen chemisch homogene groep en behoren deels in de groep van de glucosiden, deels ook tot de terpenen (zie etherische oliën). In tegenstelling met de eveneens bitter smakende alkaloïden zijn zij stikstof vrije verbindingen. Door de sterk eetlustbevorderende werking en de daarmee gepaard gaande verbetering van de vertering kunnen de bitterstoffen een indirecte versterkende werking teweegbrengen. Typische bitterstofplanten zijn: Gentiaan, Duizendguldenkruid, Waterdrieblad, Gezegende Distel.
Etherische oliën Andere namen voor etherische olie zijn vluchtige olie of essentiële olie. Planten met een gehalte aan etherische olie vallen ons vooral op door hun geur. Ze bestaan voor een groot gedeelte uit terpenen. Terpenen zijn te vinden in diverse delen van de plant. Warmte laat deze stoffen verdampen waardoor zij een beschermende waas rond de plant vormen dat schadelijke insecten, bacteriën en schimmels op afstand houdt. Maar terpenen kunnen ook dienen om juist gunstige insecten aan te trekken. De groep van de terpenen is de grootse groep plantenstoffen, er zijn inmiddels 36.000 verschillende structuren bekend. Ondanks de grote verschillen in hun structuur, zijn alle terpenen afkomstig van het molecuul isopentenyl difosfaat (IPP), dat uit vijf koolstof atomen bestaat. Terpenen worden ingedeeld aan de hand van het aantal koolstofatomen als: hemiterpenen (5 koolstofatomen, C5), monoterpenen (C10), sesquiterpenen (C15), diterpenen (C20), triterpenen (C30), tetraterpenen (C40) en polyterpenen (groter dan C40). Rubber is een voorbeeld van een polyterpeen. Het gehalte van planten aan etherische olie is zeer afhankelijk van groeiplaats en oogsttijd. Bij de medische toepassing wordt van de plaatselijke prikkelwerking gebruik gemaakt die zich uitwerkt in betere bloeddoorstroming. Daarbij komt bij veel etherische oliën een werking tegen ontsteking (Kamille) of een krampstillende en de afscheiding van de luchtwegen bevorderende (Venkel en Anijs). Andere belangrijke geneeskruiden met etherische olien zijn: Spar, Jeneverbes, Salie, Bijvoet, Arnica, Tijm, Pepermunt en talrijke Schermbloemige.
Flavonoïden Flavonoïden vormen een grote familie van plantaardige stoffen. Ze bepalen in groenten, fruit en bloemen de grote variatie in kleuren, van geel tot rood en donkerpaars. Deze kleuren dienen om incecten (voor de bestuiving) of planteneters (voor de verspreiding van de zaden) aan te trekken. Flavonen (Latijnse flavus = geel) hebben hun naam te danken aan plantenstoffen die gebruikt werden voor het geel verven van wol en katoen. Ze worden ook aangeduid als bioflavonoïden en vroeger als vitamine P. Tot nu toe zijn er ruim 4000 soorten flavonoïden beschreven. Aan de hand van hun chemische structuur kunnen ze worden onderscheiden in: Flavonen, Flavonolen, Catechinen, Isoflavonen, Flavononen en Anthocyanen.
Glucosiden Er zijn veel glucosiden in het planten- en dierenrijk. Chemisch beschouwd zijn ze een verbinding van een suiker (bijvoorbeeld glucose) en een niet suiker (bijvoorbeeld alcohol of fenol). Voor geneesmethoden belangrijke glucosiden zijn: arbutine in de bladen van Beredruif, salicine in wilgebast, anthraglucosiden in Rabarber en Vuilboom. Ook de anthocyanen als rode en blauwe kleurstoffen van bloemen en bessen zijn glucosiden. Nauw verwant met deze zijn de flavonglucosiden, zij verhogen deels de bloeddruk en werken duidelijk urinedrijvend (Sleedoorn, Struikheide, Varkensgras, Linde). Uiterst belangrijk voor de geneeskunde zijn de digitaloïde glucosiden met hun duidelijke hartwerkzaamheid. Hun structuur komt sterk overeen met de sterinen (cholesterine, bijnierhormonen, geslachtshormonen, vitamine D). De belangrijkste planten in deze groep zijn: Vingerhoedskruid, Lelietje van dalen, Adonis en Kerstroos. Weer andere belangrijke glucosiden zijn de saponinen. De naam komt van hun eigenschap om in waterige oplossing sterk te schuimen (Sapo = lat. zeep). Medisch wordt hoofdzakelijk hun slijmhuidprikkelende werking benut. In de streek van luchtpijp en bronchiën komt dit tot uitwerking door het ophoesten van slijm en op de nieren door urinedrijvende werking. Belangrijke inheemse saponineplanten noemen zijn: Paardekastanje, Zeepkruid, Sleutelbloem.
Looistoffen Andere namen voor looistoffen zijn tanninen of looizuren. Looistoffen is een verzamelnaam voor plantenstoffen die (door hun uitvlokkende werking op eiwitten) de dierlijke huid in leder kunnen veranderen. Ook medisch wordt van deze samentrekkende (adstringerende) werking gebruik gemaakt, bijv. als gorgeldrank bij mond- en tandvleesontstekingen en inwendig tegen diarree. Looistoffen zijn ook ontstekingsremmend, antiseptisch en bloedstelpend. Planten met looistofwerking zijn: Eik, Bosbes, Agrimonie, Walnoot. |
|