![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Kunnen wij contact hebben met de overledenen? | |||||||||
back | |||||||||
Onze voorstellingen van hemel en hel komen voort uit onbekendheid met onze ware natuur, en met de aard van het heelal waartoe wij behoren. De hemel - het is goed dit nog eens nadrukkelijk te herhalen - is niet een plaats, maar een vorm van zijn, van bewustzijn. En onze hemel is niet een beloning, zoals we al hebben gezegd, maar een natuurlijk gevolg van wat we van onszelf hebben gemaakt. Dat geldt ook voor de hel, of kacircma-loka, die ook niet een straf is maar een gevolg van onze daden op aarde. Misschien zal iemand die nog niet vertrouwd is met dit beeld van hemel en hel, vragen: Maar hoe zit het met degenen waarvan we houden? Ontmoeten wij die werkelijk niet na de dood? Een vraag als deze komt voort uit het feit dat we ons de toestand na de dood voorstellen als een voortzetting,op een andere plaats, van ons aardse bestaan, omringd door diegenen die wij achterlieten of die voor ons zijn heengegaan. Een mens doorloopt in zijn leven allerlei stadia, en zijn persoonlijkheid, het lichaam inbegrepen, verandert vanaf de geboorte zo sterk, dat er van gelijkenis tussen twee stadia vaak nauwelijks sprake is. Hoe moeten wij ons een ontmoeting en herkenning, in de gewone zin van het woord, na de dood voorstellen? Herkennen wij elkaar op aarde als we iemand 20, 30, 50 of meer jaren uit het oog hebben verloren en in die periode zijn opgegroeid van zuigeling tot vrouw of man en de ander misschien van man of vrouw tot grijsaard? We komen tot dergelijke vragen als we ons identificeren met de persoonlijkheid, aannemen dat die persoonlijkheid behouden blijft, en als we de toestand na de dood zien als een plaats. Maar de werkelijke mens, die de dood overleeft, is niet de persoonlijkheid. Hij is een geestelijk Wezen dat de persoonlijkheid gebruikt als zijn instrument om ervaring op te doen. Als we deze geestelijke natuur in ons bestuderen, die het enige blijvende deel in ons is, zullen we beseffen dat in een werkelijke hemelwereld de persoonlijkheid van onszelf en van anderen met haar fouten en beperkingen niet past. Devachan is boven alles een periode van rust. Het is de 'slaap' van de ego - vergelijkbaar met de slaap van het lichaam - waarin hij assimileert wat aan kennis en ervaring is opgedaan in het juist beeindigde aardse leven. De natuur is wijs en vol mededogen. Terwijl wij rusten in devachan, beschermt zij ons tegen alle van buiten komende storende invloeden. Ze verlost ons van onze emotionele verlangens en begeerten en heelt ons gekwetste en vermoeide hart. En als deze tijd van herstel voorbij is, worden we weer op aarde geboren, en voegen wij ons weer bij hen die bij ons horen, in nieuwe verhoudingen, die de gelegenheid bieden voor betere kansen en verdere groei. Deze gedachten brengen ons vanzelf tot het onderwerp 'gemeenschap met de doden'. Maar hiermee bedoelen we nietde verschillende methoden van zogenaamde communicatie die in de seancekamer wordt bereikt. De theosofie ontkent dat daar sprake is van werkelijke mededelingen van het geestelijk Zelf van de overledene. Er is al uiteengezet dat het kacircma-loka, dat zich in zijn verschillende stadia, hogere en lagere, vermengt met de gedachtenatmosfeer van onze wereld, dicht bevolkt is met de kacircma-rucircpa's of schillen van hen die pas zijn gestorven. Zij zijn het 'dubbel' of schijnbaar 'evenbeeld', in voorkomen en karakter, van de gewezen persoonlijkheid. Zoals een handschoen die is uitgetrokken, houden zij de indruk vast van hem die zo lang de gebruiker was. Deze 'schillen' zijn opgebouwd uit levensatomen, en geven niet slechts de trekken weer, maar ook de gewoonten en mentale kenmerken van de overledene. Dat is mogelijk omdat ze doordrongen zijn van automatische herinneringen uit het pas beeindigde leven van de mens die is heengegaan. Want ze zijn in feite niet anders dan automaten; en als automaten zijn ze onbewust van zichzelf, tenzij ze zo vaak door mediums worden geprikkeld dat ze tot een gevaarlijk schijnleven worden opgewekt. Maar gewoonlijk zijn de boodschappen, die zij door het aandringen van mediums en aanzittenden brengen, niet anders dan de spookachtige echo van een stem waarvan de eigenaar is heengegaan. De ego die deze astraalpsychologische bekleedsels heeft afgeworpen, wacht op de tweede dood en het uur waarop hij de rust van devachan kan binnengaan. Dat gezegende uur van verlossing voor de ego wordt uitgesteld als zijn âma-rucircpische schil intact wordt gehouden door de inspanning van mediums en anderen, in plaats van in de gelegenheid te worden gesteld het natuurlijke proces van ontbinding te volgen. |
|||||||||
Zij (de spiritisten)beweren dat deze manifestaties alle worden voortgebracht door de geesten van overleden stervelingen, gewoonlijk hun familieleden die, zo zeggen zij, naar de aarde terugkeren om zich in verbinding te stellen met hendie zij hebben liefgehad of aan wie ze zijn gehecht. Wij ontkennen dit zonder meer. Wij beweren dat de geesten van de doden niet naar de aarde terug kunnen keren - behalve in zeldzame en buitengewone gevallen waarop ik later terug zal komen; evenmin kunnen zij met mensen in gemeenschap treden behalve op louter subjectieve wijze. Datgene wat objectief verschijnt is slechts de schim van de vroegere stoffelijke mens. | |||||||||
De voorgaande passages bevatten verscheidene suggesties die verhelderend zijn als we erover nadenken. De uitdrukkingen 'objectief' en 'subjectief' en 'een verandering van toestand of conditie' bijvoorbeeld, bevatten de sleutel tot waarachtige gemeenschap met onze doden. Deze benadrukken het feit dat geestelijke helderziendheid - geen astrale of psychische - iets is dat tot onze innerlijke of subjectieve aard behoort, en niets te maken heeft met de stoffelijke of astrale zintuigen. Dit geldt voor mediums en sensitieven zowel als voor de gewone mensheid. Het verschil tussen beide soorten manifestaties is gemakkelijk waarneembaar: de objectieve, of psychische, is misleidend en demoraliserend, terwijl de subjectieve vaak een zegenrijke, diep-geestelijke ervaring betekent. | |||||||||
. het zijn niet de geesten van de doden die neerdalen op aarde, maar geesten van de levenden die opstijgen naar de zuivere Geestelijke Zielen. In werkelijkheid is er geen sprake van opstijgen noch van neerdalen, maar van een verandering van toestand of conditie . . | |||||||||
er lS nauwelijks een menselijk wezen wiens Ego, terwijl zijn lichaam slaapt, geen vrije gemeenschap heeft met hen die hij liefhad en verloor, en toch blijft er in het geheugen van die persoon, na het wakker worden geen, of maar een erg vage, droomachtige herinnering achter, tengevolge van het positieve en niet-ontvankelijke karakter van zijn stoffelijk omhulsel en brein. | |||||||||
Een van de grootste illusies waarin de meerderheid van de mensen nu leeft, is de gedachte dat wanneer degenen die we liefhebben sterven, we het contact met hem hebben verloren. En zelfs velen van hen die geloven dat zij hun geliefden eenmaal weer zullen ontmoeten in een toekomstig leven op aarde, gaan gebukt onder diezelfde illusie. Met de meeste nadruk zij gezegd, dat het niet waar is dat de geest ooit kan terugkeren na de dood om op enigerlei wijze gemeenschap te hebben met de levenden. Behalve dat het werkelijk wreed is, zowel voor de overledene als voor hen die zijn achtergebleven, en de buitengewoon materialistische atmosfeer van deze gedachte, moet het duidelijk- zijn dat een ontlichaamde geest nooit en onder geen voorwaarde naar de aarde kan 'afdalen'. Want na de dood en na de verschillende processen van het afwerpen van de pranische omhulsels in het kacircma-loka, begeeft de menselijke ego zich in zijn devachanische rust, waarna deze niet door iets kan worden benaderd, behalve door wat van zijn eigen verheven, geestelijke aard is. En hierin ligt de reden dat wij nooit moeten denken dat we ooit alle geestelijke gemeenschap verliezen met hen die wij liefhadden; want de vibraties van de hogere delen van ons wezen kunnen op ieder ogenblik in sympathie meetrillen met de vibraties van de devachani, en er zo tijdelijk een mee worden. als er inderdaad sprake is van een waarlijk geestelijke liefde, behoeven wij ons nooit in te spannen om in gemeenschap te treden met degene die is heengegaan, want een dergelijke onpersoonlijke liefde zal volkomen automatisch opstijgen naar de devachani, en zal de mens op aarde de innerlijke overtuiging geven dat de band niet is verbroken. De devachani wordt beschermd door de wetten van de natuur zelf. Niets van de aarde kan hem bereiken. . . Alleen geestelijke liefde is in staat zich innerlijk te verenigen met hen die ons zijn voorgegaan; de liefde die ook maar iets persoonlijks of zelfzuchtigs bevat, kan nooit de devachanische toestand bereiken. Het is echter mijn ernstige overtuiging dat het oneindig veel beter is nooit zelfs maar te proberen in gemeenschap te treden met de devachani, omdat er maar heel weinigen onder ons zijn, wier liefde zo zuiver en heilig van aard is, dat ze geschikt of zelfs maar in staat is tot dat hoge gebied van onpersoonlijkheid op te stijgen. |