Slaap en dood
Back
In alle tijden was men getroffen door de gelijkenis tussen slaap en dood. De oude Grieken hadden een gezegde: Slaap en dood zijn broeders, want de dood is eenzelfde verschijnsel als de slaap,  alleen op een grotere en diepere schaal. Wij weten allen dat de slaap een tijdelijke toestand is, waarna wij ontwaken. Maar aan de dood denken  we als het einde van het leven, terwijl we eigenlijk de dood niet op die manier met het leven in verband zouden moeten brengen. We moeten niet zeggen leven en dood, maar geboorte en dood. Bij geboorte denken  we niet aan iets absoluuts omdat we weten dat die later wordt gevolgd  door de dood. Maar ook de dood is niet iets absoluuts. De dood is niet  alleen een verdwijnen van de stoffelijke mens van dit aardse toneel  maar ook een geboorte van de geestelijke mens op een hoger bestaansniveau, die op haar beurt tenslotte wordt gevolgd door de wedergeboorte van de mens op aarde. Het grote blijvende feit is leven of bewustzijn, en  geboorte en dood zijn slechts ritmische gebeurtenissen in de eindeloze  cirkel van de bewuste evolutie van alle dingen.

Zulke ritmische gebeurtenissen zijn ook het slapen en waken, waardoor in dit leven onze persoonlijke ontwikkeling   tot stand wordt gebracht. Als we onszelf wat nauwlettender zouden gadeslaan  en de dood meer in verband zouden brengen met de ervaringen van ons  gewone bewustzijn, dan zou hij ophouden zo'n duister en hopeloos raadsel  te zijn. Zodra we de dood zien als een noodzakelijk deel van onze evolutie,  zal de studie ervan een nieuw en belangwekkend hoofdstuk toevoegen aan  onze geestelijke geschiedenis.
Slaap en dood zijn  broeders, volgens het oude Griekse gezegde. Ze zijn echter niet alleen broeders, geboren uit hetzelfde weefsel van menselijk bewustzijn, maar ze zijn in wezen een, identiek. De dood is een volkomen slaap, onderbroken  door wat we een soort ontwaken zouden kunnen noemen, zoals in devachan            (de hemelwereld) en gevolgd door het volledig ontwaken van de mens in de volgende reincarnatie. De slaap is een onvolkomen proces van  sterven . . . 's Nachts slapen we, wat wil zeggen dat we 's nachts gedeeltelijk  sterven. Men kan inderdaad nog verder gaan en zeggen dat de slaap en  de dood en alle verschillende processen en ervaringen van inwijding niet anders zijn dan verschillende fasen of werkingen van het bewustzijn,  andere vormen van hetzelfde fundamentele beginsel. De slaap is voor  een groot deel een automatische werking van het menselijk bewustzijn;  de dood is dat ook maar in een oneindig grotere mate, en is een noodzakelijke gewoonte van het bewustzijn met het doel een toestand van rust en een            mogelijkheid tot het verwerken van ervaringen te verwezenlij ken voor het psychologische deel van de menselijke constitutie . . . Het enige onderscheid tussen de dood en de slaap is er een van graad. Evenals            in de dood, wordt het bewustzijn in de slaap, na een korte periode van volledige bewusteloosheid, de zetel of het actieve brandpunt van vormen van innerlijke activiteit die wij dromen noemen.
    
Als we wat meer aandacht schenken aan onze ver schillende bewustzijnstoestanden, zullen we nog een waardevolle sleutel ontdekken. Maar wat bedoelen we met bewustzijnstoestanden?
Velen van ons denken zelden aan zichzelf als iets anders dan een door het stoffelijk brein bezield lichaam.
We gaan niet diep genoeg in op ons innerlijk leven, en beseffen niet dat het meest wezenlijke in ons het bewustzijn is, dat zich op verschillende momenten in verschillende  delen van onze constitutie concentreert. Dit is gemakkelijk te begrijpen als we stilstaan bij het feit, dat zelfs ons gewone dagelijkse leven  een opeenvolging is van bewustzijnstoestanden, die alle mogelijke verschillen vertonen.
Sommige van die toestanden of functies van ons bewustzijn zijn emotioneel, zoals woede, smart, geluk, of opwinding; soms zijn ze zuiver intellectueel, zoals in het werk van een wetenschapper of een schrijver; een andere keer, als we honger hebben of moe zijn, of  een ongeluk hebben gehad, concentreren we ons geheel en al op het lichaam.'s Nachts gaat ons bewustzijn over in nog weer andere en minder bekende  functies of aspecten van onszelf.
  Bijna iedereen heeft wel eens meegemaakt dat  hem bij een wandeling, bij het lezen, of in een gesprek ietsopvalt  dat hem plotseling levendig herinnert aan een droom van de voorgaande  nacht.
Of dat hij bij het wakker worden vol is van een bepaalde droom die de eerste momenten scherp en duidelijk is, maar daarna volkomen verbleekt naarmate het waakbewustzijn terugkeert. In het eerste geval zouden wij ons de droom misschien nooit hebben herinnerd als de waargenomen  gebeurtenis die niet had teruggeroepen. Beide gevallen tonen aan dat we ervaringen in het bewustzijn hebben waar we gewoonlijk onkundig van  blijven, maar die op hun eigen gebied net zo levendig zijn als die van het brein in wakendetoestand. Hoeveel van dergelijke ervaringen kan de innerlijke mens niet hebben gehad die door het wakende zelf nooit worden herinnerd! Toch hebben ze bestaan, en waren op het moment even
reeel als het wakende le ven, even reeel als de infrarode en ultraviolette
stralen die we nooit zien. Bovendien hebben ze hun steentje bijgedragen 
aan onze vorming tot wat we nu zijn. En hierin ligt de sleutel waar  we het eerder over hadden.
  Als we de dood willen begrijpen, moeten we 
ons eigen bewustzijn bestuderen, we moeten onszelf kennen. Want, zoals 
al eerder gezegd, bewustzijn is het fundamentele feit in het heelal.
De wetenschap die er zolang van overtuigd was dat bewustzijn niets anders  was dan een bijprodukt van de stof, is daar geleidelijk anders over  gaan denken. Mannen als Einstein, Planck, Eddington, Jeans, Lodge en            Millikan waren degenen die de ommekeer inleidden, en begonnen te spreken over bewustzijn als de realiteit achter alle verschijnselen. Van twee  hunner willen we een uitspraak citeren die in 1931 in de Londense Observer verscheen. De eerste is van Max Planck, die in zijn tijd als een van  de beste en meest originele onderzoekers werd beschouwd:
het heelal is een  groot organisme, en al wat zich daarin bevindt is er een onafscheidelijk,  inherent deel van; daarom is ook de mens er een onafscheidelijk deel   van en heeft hij alles in zich wat het heelal bezit . . . is elke energie, elke substantie, elke vorm van bewustzijn uit de oneindigheid van de Grenzeloze Ruimte, in hem aanwezig, in latente of actieve toestand. Daarom kan hij kennis verwerven, door het pad te volgen dat naar binnen voert, steeds verder binnenwaarts naar zijn essentiele Zelf, zijn geest, die een straal is van het Universele. Op deze wijze is het voor hem  mogelijk eerstehands kennis op te doen van de werkelijkheid.
Sir James H. Jeans, ook een oorspronkelijk wetenschappelijk onderzoeker van die tijd, gaf uitdrukking            aan dezelfde gedachte in bijna gelijke bewoordingen:
k beschouw bewustzijn als fundamenteel. Ik beschouw materie als afgeleid van bewustzijn. Wij kunnen bewustzijn niet negeren. Alles waarover we spreken, alles dat we als bestaand beschouwen, vooronderstelt bewustzijn.
Ik hel over naar de idealistische  theorie dat bewustzijn fundamenteel is, en dat het stoffelijk heelal            is afgeleid van bewustzijn, en niet bewustzijn van het stoffelijk heelal . . . Het komt mij voor dat elk individueel bewustzijn vergeleken moet  worden met een hersencel in een universele geest. Vooral de onderzoekingen            van de wetenschap in onze tijd, het steeds verder binnendringen in de materie in een poging het ware wezen daarvan te ontdekken, hebben aangetoond dat de vastheid van de stof slechts schijn is en dat het essentiele aspect moet worden gezocht in energieen in werelden die buiten het bereik liggen van het stoffelijk waarnemingsvermogen.
Volgens de Oude Wijsheid is bewustzijn de fundamentele werkelijkheid in het heelal en bestaat het in ontelbare graden van ontwikkeling,  vanaf de mens omlaag naar de lagere rijken, naar het elektron, en nog            lager; en opwaarts, vanaf de mens tot de Godheid boven hem - een eindeloze  reeks van hierarchische wezens waarvan de mens een integrerend deel  is. Wij zijn delen van een levend geheel, en zolang het heelal er is            kunnen wij en alle wezens die het samenstellen niet ophouden te bestaan.Wij hebben deel aan de continuiteit van het heelal. Op deze gedachte   wordt steeds weer de nadruk gelegd in de theosofische literatuur. In
The Esoteric Tradition, blz. 144, zegt dr. G.de Purucker:
In verband met de overeenkomst   tussen de slaap en de dood zegt hij:
Als iemand wil weten wat   hij zal voelen als hij sterft, of waarvan hij zich bewust zal zijn op het moment van de dood, laat hij dan als hij op bed ligt om te gaan  slapen, met zijn wil zijn bewustzijn volgen, en het werkelijke proces van 'inslapen' bestuderen - als hij kan!
Willen wij de diepere problemen  van het leven oplossen dan moeten wij onszelf heropvoeden. Meestal vereenzelvigen  wij ons met ons persoonlijk bewustzijn, dat wil zeggen met die mentale en emotionele aspecten die zich concentreren op eigenbelang of persoonlijke  wensen. Als de mens het geheim van leven of dood wil begrijpen, dan moet hij zichzelf bestuderen als een centrum van geestelijk bewustzijn, een goddelijke pelgrim die het glorieuze pad van zelfgeleide evolutie  volgt.