Openbaring

Armageddon (English)

De Tronen

De Tronen mirror




Blijvend actueel:

DE VERWOESTING VAN JERUSALEM EN DE ONDERGANG DER WERELD (MATTEUS)

HOOFDSTUK 24

De verwoesting van tempel en stad.

1 Toen verliet Jesus de tempel, en ging heen.
Zijn leerlingen kwamen naar hem toe, en wezen Hem op de tempelgebouwen.

2 Maar Hij antwoordde hun: Ziet gij dit alles?
Voorwaar, Ik zeg u: Hier zal geen steen op de andere blijven, maar alles zal worden verwoest.

3 Terwijl Hij neerzat op de Olijfberg, kwamen zijn leerlingen alleen naar Hem toe, en zeiden:
Zeg ons, wanneer dit gebeuren zal, en wat het teken zal zijn van uw komst en van het einde der wereld?

4 Jesus antwoordde hun: Past op, dat niemand u misleidt.

5 Want velen zullen met mijn Naam optreden, en zeggen:
Ik ben de Christus, en ze zullen er velen misleiden.

6 En gij zult horen van oorlogen en oorlogsgeruchten.
Past op, verschrikt er niet van; want dit moet allemaal gebeuren, maar het is het einde nog niet.

7 Volk zal opstaan tegen volk, en rijk tegen rijk;
en er zal hongersnood zijn en aardbevingen hier en elders.

8 Maar dit alles is slechts het begin van de weeën.

9 Dan zal men u overleveren, om u te mishandelen en te doden;
en gij zult een voorwerp zijn van haat bij alle volken ter wille van mijn Naam.

10 Dan zullen velen zich ergeren; elkander verraden en haten.

11 Ook tal van valse profeten zullen opstaan, en velen verleiden.

12 En omdat de ongerechtigheid dan de overhand neemt, zal de liefde van velen verkoelen.

13 Maar wie tot het einde toe heeft volhard, hij zal behouden worden.

14 Doch eerst zal dit evangelie van het rijk over heel de wereld worden verkondigd tot een getuigenis voor alle volkeren; dan zal het einde komen.

15 Wanneer gij dus de gruwel der ontheiliging, waarvan de profeet Daniël heeft gesproken,
in de heilige plaats zult zien staan – die het leest, begrijpe het! – Laat hen, die in Judea zijn, dan naar de bergen vluchten;

17 en wie op het dakterras is, dale niet af, om iets uit zijn huis mee te nemen;

18 en wie op het veld is, kere niet terug, om zijn kleed te gaan halen.

19 Wee in die dagen de zwangere en zogende vrouwen!

20 Bidt toch, dat uw vlucht niet in de winter geschiedt, of op een sabbat.

21 want er zal grote ellende zijn, zoals er nog nooit is geweest van het begin der wereld af tot heden toe, en zoals er nooit meer zal zijn.

22 En zo die dagen niet werden verkort, geen mens bleef behouden;
maar om de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.

23 Als dan iemand u zegt: Ziet, hier is de Christus, of ginds; gelooft het niet.

24 Want er zal menig valse-christus opstaan, en tal van valse profeten.
Ze zullen grote tekenen en wonderen verrichten, zodat, als het mogelijk was,
ze zelfs de uitverkorenen zouden misleiden.

25 ziet, Ik heb het u voorspeld.

26 Dus, als men u zegt: Ziet, hij is in de woestijn,
gaat er niet heen; hij is in de binnenkamers, gelooft het niet.

27 want zoals de bliksem uitschiet van het oosten, en flits tot het westen;
zo zal ook de komst van de Mensenzoon zijn.

28 En waar dan het aas ligt, daar zullen zich ook de gieren verzamelen.

Het teken van den Mensenzoon

29 En terstond na de kwelling dier dagen zal de zon worden verduisterd,
en de maan geen licht meer geven;
de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt.

30 dan zal het teken van den Mensenzoon aan de hemel verschijnen;
dan zullen alle geslachten der aarde jammeren, en den Mensenzoon op de wolken des hemels zien komen met grote macht en majesteit.

31 dan zal hij zijn engelen zenden met luid schallende bazuinen;
en ze zullen van de vier windstreken zijn uitverkorenen verzamelen, van het éne einde des hemels tot aan het andere.

Zekerheid en onzekerheid.

32 Leert van de vijgeboom deze gelijkenis:
wanneer zijn tak al zacht is geworden en de bladeren al ontspruiten,
dan weet gij, dat de zomer nabij is;

33 zo ook wanneer gij dit alles ziet, weet dan, dat het dicht voor de deur staat.

34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht gaat niet voorbij, eer dit alles is geschied.

35 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.

36 Maar van die dag en dat uur weet niemand iets af, zelfs de engelen in de hemel niet;
maar de Vader alleen.

37 Zoals het was in de dagen van Noë, zo zal ook de komst van den Mensenzoon zijn.

38 Zoals men toch in de dagen vóór de zondvloed at en dronk, huwde en uithuwde, tot op de dag, waarop Noë de ark binnenging:

39 en zoals men er geen acht op sloeg, totdat de zondvloed kwam en allen verzwolg,
zo zal ook de komst van den Mensenzoon zijn.

40 Dan zullen er twee zijn op de akker: de één wordt opgenomen, de ander achtergelaten;

41 twee zullen er met de handmolen malen, de één wordt opgenomen, de ander achtergelaten.

42 Waakt dus, omdat gij niet weet, op welke dag uw Heer zal komen.

43 Dit weet gij wel: zo een huisvader wist, op welk uur de dief zou komen,
dan zou hij zeker wakker blijven en niet laten inbreken in zijn huis.

44 Weest ook gij dus bereid, want de Mensenzoon komt op een onverwacht uur.

Waakzaamheid. De goede of de slechte knecht.

45 Wie is nu de trouwe en voorzichtige knecht, dien de meester over zijn ondergeschikten heeft gesteld, om hun spijs te geven te rechter tijd?

46 Gelukkig de knecht, dien de heer bij zijn komst daarmee bezig zal vinden.

47 Voorwaar, Ik zeg u: Hij zal hem stellen over heel zijn bezit.

48 Maar zo die dienaar slecht is, en denkt bij zichzelf:

49 “Mij heer komt nog lang niet,” zo hij zijn medeknechten gaat slaan,
en met de dronkaards eet en drinkt,

50 dan zal de heer van dien knecht komen op een dag,
waarop hij het niet verwacht, en op een uur dat hij niet kent.

51 En hij zal hem in stukken houwen, en hem het lot der huichelaars doen delen:
daar zal geween zijn en gekners der tanden.

HOOFDSTUK 25

Waakzaamheid. De tien maagden.

1 Dan zal het rijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden,
die haar lampen namen, om den bruidegom tegemoet te gaan.

2 Vijf van haar waren dwaas, en vijf waren wijs.

3 De dwazen namen wel haar lampen mee, doch geen olie.

4 Maar de wijzen namen met haar lampen ook olie in haar kruiken mee.

5 Toen nu de bruidegom toefde, werden ze slaperig en tuimelden allemaal in.

6 Maar miden in de nacht werd er geroepen:
Ziet, de bruidegom komt; gaat naar buiten, hem tegemoet.

7 Toen stonden al die maagden op, en brachten haar lampen in orde.

8 Nu zeiden de dwaze tot de wijze: Geeft ons wat van uw olie; want onze lampen gaan uit.

9 De wijze gaven ten antwoord:
Neen, dan is er misschien niet genoeg voor ons en voor u;
gaat liever naar de verkopers, en koop voor uzelf.

10 Maar terwijl ze heengingen, om te kopen, kwam de bruidegom, en zij, die gereed waren, gingen met hem ter bruiloft in; en de deur werd gesloten.

11 Later kwamen ook de andere maagden, en zeiden: Heer, heer, doe ons open.

12 Maar hij antwoordde: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet.

13 Waakt dus, want gij kent dag noch uur.

Werkzaamheid. De talenten.

14 Het gaat er mee als met een mens,
die naar het buitenland vertrok, zijn dienaars riep, en hun zijn bezittingen overdroeg.

15 En aan den één gaf hij vijf talenten, den ander twee, een derde één;
ieder volgens zijn bekwaamheid. Toen ging hij op reis.

16 Die nu vijf talenten had ontvangen, ging aanstonds heen, dreef er handel mee, en won er vijf andere bij.

17 Zo won ook hij, die er twee had ontvangen, er nog twee andere bij.

18 Maar die er één had ontvangen, ging heen, maakte een kuil in de grond, en verborg het geld voor zijn heer.

19 Na lange tijd kwam de heer van die dienaars terug, en rekende met hen af.

20 En hij, die de vijf talenten had ontvangen, trad naar voren, bracht nog vijf andere talenten,
en zeide: Heer, vijf talenten hebt ge mij gegeven; zie, nog vijf heb ik er bijgewonnen.

21 Zijn meester sprak tot hem: Heel best, goede en trouwe knecht; over weinig zijt ge getrouw geweest, over veel zal ik u stellen: ga binnen in de vreugde des heren.

22 Ook hij, die de twee talenten had ontvangen, trad naar voren, en zeide:
Heer, twee talenten hebt ge mij gegeven, zie, nog twee heb ik er bijgewonnen.

23 Zijn meester sprak tot hem:
Heel best, goede en trouwe knecht; over weinig zijt ge getrouw geweest,
over veel zal ik u stellen: ga binnen in de vreugde des heren.

24 Nu trad ook hij naar voren, die het éne talent had ontvangen.
Hij zeide: Heer, ik weet, dat ge een streng man zijt; ge maait, waar ge niet heb gezaaid,
en oogst, waar ge niet hebt uitgestrooid.

25 Ik was dus bang, en ben uw talent in de grond gaan begraven; zie, daar hebt ge het uwe terug.

26 Maar zijn meester antwoordde hem:
Gij slechte en luie knecht; ge wist dat ik maai, waar ik niet heb gezaaid,
en dat ik oogst, waar ik niet heb uitgestrooid.

27 Ge had dus mijn geld bij de wisselaars moeten beleggen;
dan zou ik het bij mijn komst met rente hebben teruggekregen.

28 Neemt dus het talent van hem af, en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft.

29 Want wie heeft, aan hem zal worden gegeven, en hij zal overvloed hebben;
maar wie niet heeft, hem zal ook nog ontnomen worden wat hij bezit.

30 Werpt den onbruikbaren knecht naar buiten de duisternis in;
daar zal geween zijn, en gekners der tanden.

Het laatste oordeel

31 wanneer dan de Mensenzoon in zijn heerlijkheid komt, en alle engelen met Hem, zal Hij plaats nemen op de troon zijner majesteit.

32 En alle volkeren zullen vóór Hem worden vergaderd;
maar Hij zal ze van elkander scheiden, zoals een herder scheiding maakt tussen schapen en bokken.

33 En de schapen zal Hij aan zijn rechterhand plaatsen, de bokken aan zijn linkerhand.

34 Dan zal de Koning zeggen tot hen, die aan zijn rechterhand staan:
Komt, gezegenden van mijn Vader; neemt bezit van het rijk, dat voor u is bereid van de grondvesting der wereld af

35 Want Ik was hongerig, en gij hebt Mij te eten gegeven;
Ik was dorstig, en gij hebt Mij te drinken gegeven.
Ik was vreemdeling, en gij naamt Mij op.

36 Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; ziek, en gij hebt Mij bezocht;
in de gevangenis, en gij zijt Mij komen bezoeken.

37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden:
Heer, wanneer zagen we U hongerig, en spijsden we U; of dorstig, en gaven we U te drinken?

38 Wanneer zagen we U als vreemdeling, en namen U op; of naakt, en hebben we U gekleed?

39 Of wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis, en zijn we tot U gekomen?

40 Dan zal de Koning hun antwoorden:
Voorwaar, Ik zeg u:
Wat gij voor één van mijn geringste broeders gedaan hebt, dat hebt gij voor Mij gedaan.

41 Maar dan zal Hij zeggen tot hen, die aan de linkerhand staan:
Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijn engelen.

42 Want Ik was hongerig, en gij hebt Mij niet te eten gegeven;
dorstig, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven.

43 Ik was vreemdeling, en gij naamt Mij niet op;
naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.

44 Dan zullen ook zij antwoorden:
Heer, wanneer zagen we U hongerig of dorstig, vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis,
en hielpen we U niet?

45 Dan zal Hij hun antwoorden:
Voorwaar, Ik zeg u; wat gij niet hebt gedaan voor één van deze geringsten,
dat hebt gij ook voor Mij niet gedaan.

46 Dan zullen zij gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.