Begraafplaatsen

Index

 

 

Toen in 1811 de gemeente Loosduinen werd gevormd en in 1923 binnen de
gemeente grenzen van Den Haag kwam te liggen, kwam ook Oud Eik en duinen
onder beheer van de Gemeente Den Haag. Deze begraafplaats ontleent haar naam aan het voormalige dorp Eik en Duinen. De oorsprong hiervan gaat ver terug in de middeleeuwen. De begraafplaats werd in 1812 geopend naast een oud kerkhof, waar reeds vanaf het einde van de 17e eeuw katholieken werden
begraven.

Het is er een oase van rust, waar eiken, duinen, geen loze kreten zijn. De graven liggen op een glooiend terrein, dat onder andere met eiken en kastanjes een lommerrijk geheel vormt. Twaalf kilometer wandelpad voert langs de in steen gehouwen geschiedenis van Den Haag, die meer dan 750 jaar geleden begon.

Daarmee is Oud Eik en Duinen niet alleen een van de oudste begraafplaatsen van Nederland, maar tegelijkertijd een bijzonder boeiend wandelpark.

Het voor de eeuwigheid willen bewaren van de gelaatstrekken van een geliefde
of bewonderde dode is waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom er vanaf
de 11de  eeuw in Europa doodsportretten gemaakt werden. Dat deze eer in
eerste instantie slechts voorbehouden is aan hoge kerkelijke en wereldlijke
machthebbers ligt voor de hand. Alleen hun vermogende ordes en families
konden het zich veroorloven een kunstenaar in te huren om deze accurate,
weinig benijdenswaardige klus te klaren - in de vorm van een grafbeeld of
een schilderij. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het oudste Nederlandse
doodsportret de opgebaarde Willem de Zwijger laat zien, geschilderd door
Christiaen jansz. Van Bieslingen in 1584. Maar van een officieel
doodsportret is in dit geval geen sprake. Er gold namelijk een verbod om
afbeeldingen van het ontzielde lichaam van de stamvader der Oranjes te maken
om misbruik van dergelijke portretten door de vijandige Spanjaarden te
voorkomen. De schilderijtjes - er zijn twee versies van dit doodsportret
bekend - circuleerden dan ook eeuwenlang slechts in kleine kring.

Als invloedrijk voorbeeld voor veel latere doodsportretten van koningen, edelen,
rijke burgers en hoge geestelijken geldt dan ook veeleer het sterfbed dat
enkele jaren later van de Schotse theoloog James Ramsey gemaakt werd. Met de
ogen vredig gesloten en een hand ontspannen op het laken ligt Ramsey dwars
over het doek tegen een dik kussen op zijn doodsbed. Van een nare
doodsstrijd of een slopende ziekte geen spoor; dit om te onderstrepen dat de
dode net zo waardig aan zijn einde gekomen is als hij bij leven geleefd
heeft.

Dode kinderen werden tot de 17de eeuw 'volwassen' op hun sterfbed geportretteerd,

vanaf 1600 ontstaat er in de Noordelijke Nederlanden een ware stroom aan
geschilderde dode kindjes. Het oudste familieportret waarop een dood kind
staat afgebeeld is dat van de Friese familie Ivo Fritema uit 1535, bijna een
eeuw later gevolgd door de Dordtse vierling uit de collectie van het
Noord-Brabants Museum. Het merendeel van deze jonggestorvenen, net als de
volwassenen veelal 'ingeslapen' afgebeeld in hun wieg of op bed, worden
omringd door gedoofde kaarsen, omgevallen zandlopers, bloemenkransen en
kruidentakjes - als tekenen des doods maar ook als wapen tegen de kwade
geesten die hen volgens het bijgeloof juist in hun stervensuur belaagden.
Dat er in de afgelopen eeuwen zoveel dode kinderen geschilderd werden is
natuurlijk in de eerste plaats verklaarbaar vanuit de bijzonder hoge
kindersterfte. Zeker meerlingen hadden nauwelijks overlevingskans, zoals een
indringend portret van een drie dode drielingen tellende familie -
vermoedelijk die van jan Gerritsz Pan - laat zien.

Daarnaast waren doodsportretten de enig mogelijke herinnering aan deze kinderen, van wie bij leven vaak nog geen afbeelding voorhanden was.

In de 'verlichte' 18de  eeuw neemt de gevoeligheid voor en afkeer van de
dood toe. Dat valt af te lezen uit de sterk inzakkende belangstelling voor
het doodsportret, maar ook aan de op hygiënische gronden naar buiten de
stadsmuren verbannen kerkhoven. Pas met de verbreiding van de romantiek in
de 19de  eeuw leeft de belangstelling voor het doodsportret weer op. Daarbij
voert met name het leed om de dood van de ander de boventoon.  Kunstenaar
Ary Scheffer bijvoorbeeld is werkelijk overmand door verdriet bij de dood
van zijn moeder Cornelia Scheffer-Lamme in 1839. Zijn lijden leidt tot maar
liefst twee schilderijen, twee tekeningen, een dodenmasker en twee afgegoten
handen van zijn geliefde moeder. Passend bij de in zijn tijd steeds verder
gaande privatisering van het verdriet hing hij deze moralia echter niet open
bloot aan de muren van zijn atelier. Hij ontwierp er speciale lijsten met
luikjes en treurmeubels voor, zodat alleen hij en enkele ingewijden zich op
gepaste momenten aan tranen en rouw konden overgeven.

Een genre dat hier, in tegenstelling tot de ons omringende landen, pas in de
19e eeuw gebezigd wordt, is het dodenmasker. De eerste die in 1831 de eer te
beurt valt om direct na zijn verscheiden niet alleen geschilderd maar ook in
gips afgegoten te worden is de dichter Willem Bilderdijk. Zijn masker -
waarvan in Teylers museum een van de eerste versies te zien is, waar zelfs
nog wat wenkbrauwharen van de grote dichter in zijn blijven plakken - toont
een waardige oude man, een schrijvend genie precies zoals de romantici hem
graag zagen. Maar een echte impuls krijgt het doodsportret in de 19de  eeuw
door de uitvinding en verbreiding van de fotografie. Met name het feit dat
een foto al snel klein handzaam en betrekkelijk goedkoop zelf te
vervaardigen  is, maakt dat deze nieuwe techniek perfect aansluit bij de
steeds intiemere rouwverwerking.

Post-mortem foto's van bekende doden als de in 1877 jonggestorven koningin
Sofie vonden in 19e eeuw weliswaar nog gretig aftrek onder bewonderaars. Een
zelfde portret van Juliana zal echter niet snel het licht zien.