Hooikade, Hooigracht & Hooistraat


De gracht is gegraven omstreeks 1620 en maakt deel uit van de grachtengordel die om het centrum van de stad is gelegd. Een kade heet Hooikade, de andere kade Hooigracht.

De bebouwing aan weerszijde van de straat is omstreeks 1865 tot stand gekomen. De Hooistraat is de verbindingsstraat naar de Denneweg.

De naamgeving is tot stand gekomen, door de schepen met hooi die hier mochten lossen. In deze buurt met veel paardenstallen en de Oranjekazerne, was grote behoefte aan hooi. Ook voor de overige stad kwam het hooi hier aan. Als "Hoykay" of Hooijkaei"komt de naam voor Hooikade, reeds rond zeventien- honderd voor. Twintig jaar na de opening van de Amsterdamse schouwburg kreeg ook Den Haag, dank zij de inspanningen van Jan Baptist van Fornenbergh in 1660 een eigen toneeltheater. De uit Amsterdam afkomstige acteur, Van Fornenbergh, had in 1645 een reizend toneelgezelschap opgericht waarmee hij in beide Nederlanden maar ook rond de Oostzee veel succes boekte In die periode deed hij regelmatig Den Haag aan, maar pogingen om zich hier te vestigen stuitten steeds op verzet van calvinistisch kerkelijke zijde.

Maar op 21 mei 1658 durfde hij het aan om een huis en een erf van de weduwe van Jan Speck (waar de huidige Speckstraat naar genoemd is) voor Fl.3000.- tussen de Denneweg, het Speckstraatje, Hooistraat  en de Hooikade te kopen om daar zijn Haagsche, of Eerste Hollandsche Schouwburg te bouwen. Na de feestelijke opening in 1660 vertoonde hij toneelstukken van Haagse patriciers als de 'Tragedie ofte ongeluckige liefde van Koninginne Dido', dat in 1661 werd opgevoerd van Jacob van der Does. Van 1664 tot 1678 was het theater tijdelijk gesloten. Pestepidemieën, tegenwerking door kerkenraden en oorlogsdreiging maakten de kansen in het vaderland te kunnen optreden zeer klein. In het rampjaar 1672 was alle vermaak taboe "wegens de bekommerlyke toestand van de saecken." Tot 1702 zou het theater het Haagsche toneel bepalen. In de leiding werd Van Fornenbergh onder andere bijgestaan door vroegere collega's van zijn reis gezelschap, zoals Triael Parkar, die ook in balletten optrad. En later was ook de populaire Amsterdamse acteur en kluchtschrijver Jillis Nooseman een veel geziene bespeler. Het repertoire was, populaire stukken zoals het zangspel 'Iemand en Niemand' van Isaac Vos. De burgemeesterszoon Jacob van der Does schreef het drama. Ook ridder Coenraet Droste schreef een tragedie voor de Haagsche Schouwburg, die hij vrijwel dagelijks bezocht om Van Fornenberghs dochter Suzanne te bewonderen die hij voor het eerst op de kermis van Delft zag spelen. De Haagse dichter Jacob Westerbaen prees in zijn 'Avondschool voor vryers en vrysters' het theater aan als een plaats waar men vooral kon kijken naar de meisjes met wie een jongeman makkelijk contact kon leggen tijdens een pauze of een decorwisseling.

Dat is een intrigerende opmerking, niet vanwege amoureuze kwaliteiten van het theater als wel om het feit dat decorwisselingen op coulissetoneel zou duiden, waarmee de Haagsche Schouwburg Amsterdam voor zou zijn geweest. Volgens M.B.Smits -Veldt, co -auteur van het onlangs verschenen standaardwerk 'Een theater geschiedenis in Nederland en Vlaanderen,' waaraan gegevens voor dit artikel zijn ontleend, is dat echter onwaarschijnlijk. Wel beschikte Van Fornenbergh overgrote schermen waarmee hij 'wel 14 of 15 mael met geswintheijt, in een spel het fanctsoen van 't toneel' kon veranderen. Gedurende de tijd dat Van Fornenbergh in Den Haag opereerde zou hij regelmatig concurrentie ondervinden van Franse groepen, die optraden in de kaatsbaan aan het Buitenhof (omgeving gebouw twee steden) de daaraan grenzende Pikeurschuur en later ook de kaatsbaan van Pierre van Gool op de hoek van Bleyenburg en Casuariestraat. Timmerlieden bouwden de locaties dan tijdelijk "tot theater." Het chique Haagse publiek genoot er van drama's van Corneille en Racine en kluchten van Moliere; alles natuurlijk in het Frans.

In 1668 danste de achttienjarige prins Willem III zelf mee in een ballet dat in de Pikeurschuur werd gegeven ter ere van de Bredase vrede met Engeland. Net als alle organisatoren van theateropvoeringen had ook Van Fornenbergh het regelmatig aan de stok met de kerkelijke autoriteiten die niets op had den met het theater. Soms werd het hem jarenlang onmogelijk gemaakt zijn schouwburg te exploiteren. Noodgedwongen ging hij dan weer met zijn gezelschap op reis, meestal richting Scandinavië. Aan het Zweedse hof had hij zelfs een uitstekende reputatie. In 1681 kwam er een onverwacht einde aan de toneelcarriere van Van Fornenbergh. Na de dood van zijn vrouw, Helena van Heusen, zwoeren eerst zijn twee ongetrouwde dochters het toneel af om belijdend lid van de gereformeerde kerk te worden, en niet veel later viel ook hun vader dit lot ten deel. Bij zijn overgang naar het kerkgenootschap toonde hij zich berouwvol over de periode aan het toneel. Niettemin hadden het theaterleven en de Haagse Schouwburg hem geen windeieren gelegd, en kan hij als lichtend voorbeeld dienen voor de huidige theaterdirecteuren, want aan het einde van zijn loopbaan was hij een bemiddeld man. Dat had hij mede te danken aan de monopoliepositie die hem in 1679 door de Haagse magistraat was verleend. Nederlandse toneelgezelschappen mochten daardoor binnen de Residentie alleen nog in de Haagse Schouwburg spelen. Aanvankelijk eiste het gemeentebestuur daarvoor in ruil tien procent van de entreeprijs (f 1,20), 'voor de armen', maar omdat de acteurs door de prins waren vrijgesteld van belasting betalen ging die vlieger niet op. Grootmoedig beloofde Van Fornenbergh in een keer tweehonderd gulden aan de armen te schenken en daarna nog eens, als hij tenminste niet te veel last zou hebben van de Franse concurrentie Op 58 jarige leeftijd hertrouwde de acteur in rustte met Maria Nooseman en in datzelfde jaar verkocht hij voor 700 gulden aan toneelkostuums. Van Fornenbergh mocht dan zelf het toneel de rug hebben toegekeerd hij bleef tot zijn dood in 1696 profiteren van dit zondig geachte vermaak. Hij verhuurde zijn schouwburg aan zijn oude troep, die er ondermeer populaire, opera-achtige stukken opvoerde. Het gezelschap, aanvankelijk Groote Compagnie van Nederduytse acteurs' geheten, verhuisde in 1703 naar de Pikeurschuur op het Buitenhof en vestigde zich daar ander de naam de Duytsche Comedie' De Fransen beschikten sinds 1702 over een eigen theater aan de Casuariestraat. De rol van de Haagsche Schouwburg in de omgeving van de Denneweg was hiermee voorgoed uitgespeeld. Maar het Franse en het Hollandse toneel bleef in de hofstad floreren.

Bront: Een theatergeschiedenis der Nederlanden