Zuidwal
(Zuid-west binnensingel)

Pas in 1877 werd de Hobbemastraat gebouwd. Tot die tijd hadden bewoners een weids uitzicht gehad. Nog in 1764 maakte de schilder la Fargue een gravure van de Zuid West Binnensingel een gezicht op Delft en Wateringen.

Een van die bewoners was Johan van Banchem. (of van Bancken). Hij
woonde aan het eind van de toenmalige Prinsegracht, aan de zuidzijde bij de
singel.

Hij kocht in 1675 een tuin met tuinhuisje (paviljoentje) dat stond op de hoek van de Zuidwal, op de plaats waar later het gemeente ziekenhuis zou worden gebouwd.

Deze meneer was in 1672 tot het hoge ambt van Baljuw benoemd. De reden tot deze benoeming was nu niet bepaald verheffend. Hoewel dit ambt hem voldoende geldmiddelen verschafte voor een zeer goed bestaan, trachtte hij die toch aan te vullen met allerlei sommen, die niet gering waren, en hem toevloeiden door afpersingen en andere oneerlijke praktijken.

Machtsmisbruik om het eigen inkomen te verhogen was niets bijzonders. Zo
sloot hij, zonder toestemming van de schepenen, mensen op in het tuchthuis
en liet ze pas weer vrij nadat ze een flink bedrag hadden betaald. Ook
chantage behoorde tot de dagelijkse praktijk van de baljuw. Maar nog vele
jaren later werd die plek op de Zuidwal, nog de hoek van Bachem genoemd.
Iemand die zich aan hetzelfde soort vergrijpen schuldig maakte, noemde men
"Ééntje van bachem"

Latijnse School
Leerlingen die naar de Latijnse school gingen waren meestal twaalf jaar oud.
De opleiding duurde ongeveer zes jaar en dan volgde  universiteit. Bij het
"eindexamen" hielden de leerlingen een toespraak in het latijn. Dat was niet
zo'n probleem want de toespraken werden doorgaans door de rector opgesteld.
In 1672 leidde dat tot een rel, toen rector Louis le Milet voor een van de
kinderen een toespraak schreef, die niet zo vleiend was voor de pas benoemde
Baljuw. De toespraak werd uitgerekend door Simon, de zoon van de Baljuw
uitgesproken en de Baljuw vatte deze steek onderwater als een hem persoonlijk aangedane belediging op. Ontslag dreigde voor de rector maar het stadsbestuur zag het gebeuren uiteindelijk door de vingers.

In 1825 hield burgemeester Copes van Cattenburch een rede in de Haagse
gemeenteraad, waarin hij zich ongerust uitliet over de gezondheid van zijn
medeburgers. Hij beweerde dat, negentiende der mindere bevolking van deze
stad, hetzij rechtstreeks, hetzij in de gevolgen en bij overerving met hunne
gezondheid den tol betaalden aan het loon der ontucht'. Dit was een fraaie
manier om te zeggen dat een verontrustend aantal Hagenaars aan syfilis leed.
Syfilis was, sinds Columbus het had meegebracht uit Amerika, een echte
Europese volksziekte geworden. Men sprak ook wel van de pokken, of de
Spaanse pokken ter onderscheiding van de 'kinderpokjes' die wij nu als de
pokken kennen. De ziekte verspreidde zich niet alleen door
geslachtsgemeenschap, maar was ook erfelijk. In dat geval sprak men van
'syfilis der onschuldigen'. In de 19de  eeuw groeide het besef dat er iets
aan gedaan moest worden, en niet alleen op de oude manier door het toedienen
van geneesmiddelen, die overigens niet werkten.

Syfilis moest op nationale schaal worden aangepakt en wel bij hen die deze
ziekte bij uitstek verspreidden: de prostituees. Door de prostitutie te
reglementeren en de bordelen met hun meisjes onder toezicht te stellen, zou
men de syfilis onder controle kunnen krijgen. Twee jaar nadat de Haagse
burgemeester zijn ongerustheid had geuit, kreeg Den Haag een reglement op de
publieke huizen en vrouwen. Alle publieke vrouwen moesten zich melden bij de
politie en ontvingen daar een soort pasje. Ze moesten elke week wor-den
gecontroleerd door een heelkundige. Wie besmet bleek te zijn, werd
onmiddellijk opgenomen in een speciaal ziekenhuis en mocht dat pas weer
verlaten met een bewijs van gezondheid. Het syfilitisch ziekenhuis werd in
1828 ingericht in een voormalige kazerne aan het Westeinde. In de instructie
voor de heelmeester was vastgesteld dat hij wegblijvers van het wekelijks
onderzoek aan de Politie moest opgeven. Hij moest aantekeningen in de pasjes
maken en besmette vrouwen op laten nemen.

Behalve zijn eed als heelmeester moest hij nog de bijzondere eed afleggen, dat hij geen besmette personen gezond zou verklaren. Het syfilitisch ziekenhuis werd slecht geleid en ook met de verpleging was het treurig gesteld, wat overigens geen uitzondering was in die tijd. In 1852 werd het ziekenhuis verplaatst naar het tuingebouw van het gemeenteziekenhuis hier aan de Zuidwal.

Geneesheer-directeur werd hierin 1860 de energieke Chanfleury van IJsselsteyn die een aantal radicale maatregelen nam.

Zo liet hij de blinden voor de ramen openen, omdat naar zijn mening licht
goed was voor de syfilislijders. Dat veroorzaakte nogal wat opschudding op
straat. Want de vrouwen trachtten op alle mogelijke manieren de aandacht van
voorbijgangers te trekken. Vooral uit christelijke hoek kwamen bezwaren
tegen deze aanpak, omdat hiermee de prostitutie feitelijk werd erkend,
terwijl die juist verboden en bestreden moest worden. In de jaren '80 werd
de reglementering afgeschaft en in 1889 werd de gedwongen opname van
Prostituees in het ziekenhuis onwettig verklaard.

Een ander huis dat daar stond was eigendom van de boekdrukker-uitgever Joh.Allart Hij overleed in 1816 en z'n weduwe bleef er wonen tot 1820 waarna het werd verhuurd aan Mr.J.H.Appelius, die op 22 Mei 1809 werd benoemd tot Minister van Financiën, voor een bedrag van fl.1200.-per jaar. Dat is wel een bewijs dat het een groot pand moet zijn geweest. De gemeenteraad kocht uiteindelijk het pand in 1821 omdat men het geschikt achtte voor het burger gasthuis. De aankoop was fl.17.000.

Op 2 Januari 1823 werd het gasthuis geopend. Als bijkomende reden werd nog
vermeld "vanwege de gezonde en gunstige ligging" In 1865 werd het huis
afgebroken om plaats te maken voor een geheel nieuw gemeente ziekenhuis.

Op 8 Juni 1882 werd een bekende Nederlander in dit ziekenhuis opgenomen wegens slapeloosheid en koorts: Vincent van Gogh.

Dat men in een tijd waarin de geneeskunde reuzenschreden tot hare volkomenheid gedaan heeft, aan de Piskijkerij nog waarde toekent, moet onze verwondering wekken. Nog heden vindt men de zodanige; nog heden zien piskijkers in de urine aanwezige, toekomende, hete, slepende ziekten en ontaarde werktuigen; weten de plaats waar de kwaal huisvest, hetzij in het hoofd, de borst of buik, enz. nauwkeurig op te geven. Maar een boek met het volgende recept kan alleen nog op het platste platteland worden uitgevent: een excellent middel tegen koorts. Iemand, hieraan laborerende, moet, zodra hij in het heetste
der koorts is, zo veel meel in zijn eigen water beslaan, dat men er een koek
van kan bakken, en als de koek gebakken is, aan een hond of kat geven; het
is bij ondervinding gebleken, dat de koorts dan opgehouden heeft.

In de jaren twintig had het ziekenhuis een dependance aan het Slijkeinde en
aan de Tapijtweg. Het mocht gerekend worden tot een van de bekendste en best
geoutilleerde ziekenhuizen van ons land. Het was een gemeentelijke instelling.

Het gebouw, dat tot eind 1971 zo'n geweldige rol heeft gespeeld in het Haagse leven en in het bijzonder van de bevolking uit de nevengelegen buurten. De omgeving van de Zuidwal, hoofdzakelijk middenstand, was nauw met het ziekenhuis verbonden en dankten daaraan en groot deel van hun welvaart. Dit ziekenhuis is in 1972 verplaatst   naar de Leyweg, het vrijgekomen terrein is geschikt gemaakt voor woningbouw.

En enkele oude huizen worden door renovatie en restauratie (in overleg met
Monumentenzorg) in de oorspronkelijke staat teruggebracht
.