Noten
1 Uit de Brusselse (filosofische) Vrijdenkersbeweging ontstond in 1860 de politieke club "Le Peuple", die zou uitgroeien tot de Belgische afdeling van de Internationale Arbeidersassociatie of Eerste Internationale (met Karl Marx). César De Paepe was de bezieler van de vereniging die vooral bestond uit vakarbeiders en nauw aanleunde bij de linkse liberalen, de progressisten of vooruitstrevers. Le Peuple ging zich toeleggen op de socialistische propaganda.
2
De jonge marmerbewerker Louis Bertrand nam te Brussel de leiding van een aantal beroepsgroepen die zich aaneensloten in een "Chambre du Travail" of Arbeidskamer, een federatie van arbeidersverenigingen, die pleitte voor het invoeren van een aantal sociale wetten zoals de beperking van vrouwen- en kinderarbeid, de afschaffing van het arbeidsboekje, enz. De beroepsgroepen werkten samen met de progressisten om hun programma te verwezenlijken. Een petitie werd georganiseerd en de progressistische liberale kamerleden maakten zich tot spreekbuis van de sociale wetgeving. Doch zelfs een schuchtere poging om de vrouwen- en kinderarbeid in de mijnen aan banden te leggen, werd door de reactionaire volksvertegenwoordiging afgewezen. Volgens Louis Bertrand moest de arbeidersklasse zich ook op politieke basis verenigen in een arbeiderspartij.3
Vanaf 1830 regeerde in België de industriële en handeldrijvende bourgeoisie door middel van een parlement dat slechts door een beperkt aantal cijnskiezers was verkozen. Volgens het oorspronkelijke artikel 47 van de Grondwet werden de Volksvertegenwoordigers verkozen door burgers die de bij de kieswet bepaalde belasting betaalden, met een maximum van 100 en een minimum van 20 gulden. De kieswet voorzag een belasting van 20 tot 30 gulden op het platteland en 80 gulden te Brussel, Antwerpen en Gent. Het platteland werd dus ruimer vertegenwoordigd dan de steden. In 1831 waren er 46 099 ingeschreven kiezers.Binnen de liberale kiesverenigingen ijverde de progressistische vleugel voor een uitbreiding van het stemrecht. Toen in 1848 overal in Europa onrust uitbrak en de monarchieën wankelden bleef het in Brussel relatief rustig. De bourgeoisie schaarde zich eensgezind achter Leopold I. De enige toegeving die werd gedaan was het verlagen van het kiescijns tot het grondwettelijk minimum en het afschaffen van het dagbladzegel. Bij de wet van 12 maart 1848 werd het censuscijfer op het grondwettelijk minimum van 20 gulden of 42.32 frank gebracht. Daardoor steeg het aantal kiezers tot 79 187. En op de vooravond van de kieshervorming van 1893 gingen er 137 772 kiezers naar de stemming. De stemming vond plaats in de hoofdplaats van het arrondissement. Daardoor waren er veel onthoudingen (er was geen stemplicht). Partijen namen dikwijls de reiskosten van hun kiezers op zich. De liberalen, die de invloed van de plaatselijke geestelijkheid vreesden waren gekant tegen decentralisatie van de kiesverrichtingen.
De lijst met de meerderheid der stemmen behaalde alle zetels van het arrondissement. Eventueel moest er daarvoor verschillende keren gestemd worden.
4
Gans de 19de eeuw weigerde de burgerij een einde te maken aan de uitbuiting van kinderen. Het duurt tot 1884 voor er een verbod komt om jongens van minder dan 12 jaar en meisjes onder de 14 jaar in de mijnen tewerk te stellen. Vijf jaar later werd dat verbod uitgebreid tot alle industriële arbeid en werd de tienerarbeid gerelementeerd.5
In 1899 werden nachtwerk en werkdagen van meer dan 12 uur verboden voor meisjes tussen 12 en 21 jaar. Pas in 1911 volgt er een verbod om vrouwen onder de grond en 's nachts te laten werken.6
De werktijden bedroegen gemiddeld meer dan 12 uur per dag.Onder socialistische druk werden voor 1914 een aantal wetten gestemd die die voor bepaalde beroepscategorieën de werktijd verkortte (9 uur voor de mijnwerkers in 1909). Maar het zou nog tot 1921 duren voor de wet op de achturendag werd gestemd.7
Iedere burger die 25 jaar oud was en een jaar zijn woonplaats in dezelfde gemeente had kreeg één stem. Aanvullende stemmen werden gegeven aan :-het gezinshoofd van >35 dat een huis bewoonde dat voor meer dan 5 frank kon worden belast;
-eigenaars van vaste goederen met een kadastrale waarde van meer dan 2000 frank of houders van een inschrijving op het boek van de openbare schuld of van een boekje van de spaarkas met ten minste 100 frank rente;
-kiezers met ten minste een diploma van hoger middelbaar onderwijs of die zekere functies hadden uitgeoefend (capacitaire kiezers).
Niemand mocht meer dan drie stemmen cumuleren.
Het aantal kiezers steeg van 137 772 tot 1 370 687. Er waren 853 000 kiezers met één stem, 293 000 met twee stemmen en 223 000 met drie stemmen.
8
Het mechanisme van het meerderheidsstelsel waarbij de derde partij in de tweede ronde steeds afvalt werkte in het nadel van de liberalen die nog slechts 20 verkozenen hadden terwijl de socialisten 28 volksvertegenwoordigers behaalden. De kracht van de BWP lag in Wallonië. De BWP behaalde in het hele land 341 937 stemmen (16.15 %), waarvan slechts 37 312 (4.52 %) in de Vlaamse arrondissementen, 40 218 (20 %) te Brussel en niet minder dan 264 407 (26.13 %) in Wallonië (inclusief de stemmen van het kartel met de progressisten in Namen en Luik). In vele Vlaamse arrondissementen was de BWP niet eens opgekomen.9
Het socialistische dagblad Vooruit werd uitgegeven vanaf 1884. De Volksgazet vanaf 1913.10
Samen met Edward Anseele oprichter van de Gentse coöperatieve Vooruit in 1881 en van de Vlaamse Socialistische partij die later zou opgaan in de Belgische Werkliedenpartij van 188511
Bij de wet van 12 september 1895 werd het principe van de evenredige vertegenwoordiging gedeeltelijk op de gemeenteraadsverkiezingen toegepast.12
In het arrondissement Brussel was er een kiesakkoord tot stand gekomen tussen progressisten en socialisten. De progressisten wilden het algemeen stemrecht op hun programma plaatsen in ruil voor de helft van de plaatsen op de lijst. Dit terwijl de uitslagen van de gemeenteraadsverkiezingen hadden gleerd dat de eigen aanhang van de progressisten slechts één kwart bedroeg van die van de socialisten. Het kartel raakte in de tweede stemronde maar de katholiken zegevierden dankzij de stemmen van veel overgelopen doctrinairen.13
De katholieke regering wou de militaire uitgaven verhogen en het leger versterken met het oog op een efficiëntere onderdrukking van de arbeidersbeweging. De Kristen-Democraat G. Helleputte, die de sympathie van zijn plattelandskiezers kon gebruiken, maakte van de gelegenheid gebruik om op te komen voor een maandelijkse vergoeding, uit te keren aan de ouders van de dienstplichtige militairen. Deze sociale maatregel kwam vooral ten goede aan de talrijke boerenzonen en was in werkelijkheid bedoeld om het dienst nemen populair te maken. De socialisten spraken spoedig van indirecte steun aan het kleine boerenbezit. Om in het zicht van de parlementverkiezingen van 1896 de gunst van de kiezer te verwerven, besloot de regering om alleen de "gezinsvergoeding" ter stemming te brengen. De BWP sprak zich nu uit voor het voorstel van Helleputte. E. Vandervelde stelde dat de vergoedingen aan de ouders van de militairen evenmin het kapitalistisch regime verstevigden als de loonsverhogingen voor de arbeiders.De plannen van de regering hingen samen met het aandringen van Leopold II om de dienstplicht te veralgemenen.. De oude rechterzijde die haar kinderen uit de kazerne wilde houden met het stelsel van de loting met vervanging (tegen betaling) was daar tegen. Ze was evenmin bereid een deel van de lastenverzwaring voor haar rekening te nemen. De BWP bleef om principiële redenen uiteraard gekant tegen elke lastenverzwaring en ook het kazernesysteem paste niet in haar visie. Zolang "het socialisme" niet was ingesteld kon er echter ook geen sprake zijn van algemene ontwapening. De voorlopige oplossing lag in de "gewapende natie", dat wil zeggen de wapens in handen van het volk met afschaffing van de kazernes. De Socialistische Jonge Wachten wilden een felle campagne met betogingen voor de gewapende natie. De meeste socialistische parlementsleden beschouwden de algemene dienstplicht al als een wezenlijke verbetering en waren tegen een algemene mobilisatie van arbeiders voor de "gewapende natie".
14
Volgens het Nationaal Instituut voor de Statistiek bedroeg het aantal inwoners in 1895: 2255, 1226 mannen en 1029 vrouwen, en in 1900: 2375, 1302 mannen en 1073 vrouwen.15
In het boek Sint-Katherina-Lombeek van Frans Cornelis spreekt ook Petrus Van Der Cruys, °1893 op de Meersstraat, van een dagloon van 1 frank. Een brood koste volgens hem toen 20 centimen. Eieren werden verkocht voor 5 centimen op de markt om het schamele inkomen aan te vullen. En men kweekte ook nog wat hop en aardbeien om op de markt te verkopen.16
(Grote boeren en grondeigenaars waren de vroegere burgemeester Philippe Caudron van het Hof ten Berg in de Vianestraat, Moens van het Hof van Lombeek in de Lindenstraat, Jacobus D’Hoe op Schepenijsel en burgemeester Carolus Claes van het Claeshof in de Meersstraat 1. Deze laatste bezat bij zijn overlijden in 1906 bijna 39 ha van Sint-Katherina-Lombeek en nog zo’n 28 ha in de buurgemeenten. Cfr. Akte van verdeling notaris Stas, in F. Cornelis, Sint-Katherina-Lombeek)17
In het boek van Cornelis vertelt P. Van der Cruys ook het verhaal van zijn moeder, die weduwe was en de eindjes niet aan elkaar kon knopen en geregeld ging aankloppen om hulp bij burgemeester Claes, tot wiens partij – De Ware Vrienden of Nieuwe partij - ze behoorden, en dan telkens met twintig frank terug kwam. Claes noteerde die "leningen" allemaal in een boek en na enkele jaren liet Claes aan de weduwe bij de notaris een akte van grondafstand doen van het stukje tuin naast het huis in ruil voor de kwijtschelding van de opgestapelde schulden. Nu moest zij het land huren om het te kunnen bewerken. De kinderen hadden al die tijd gedacht dat hun moeder financieel gesteund werd door hun burgemeester. Zij vernamen de ware toedracht pas toen zoon Louis dacht een huis te bouwen op het stukje grond en van de notaris vernam dat het reeds lang eigendom geworden was van de burgemeester. De kinderen stapten prompt over naar de Oude partij, L’union of De Eendracht en de erbij horende gelijknamige Fanfare, van pachters Moens en Caudron.Een gelijkaardig verhaal uit het boek van F. Cornelis is dat van Pie(ter) De Backer, een boerke van de Vianestraat die bij zijn burgemeester een lening vroeg om een stukje grond te kopen. Op de koopdag werd de grond hem inderdaad toegewezen voor een lage prijs omdat de andere boerkes niet opboden tegen hun vriend Pie. Maar toen vroeg Claes aan de notaris om de grond op zijn naam te zetten. En Pie die het geld niet in handen had moest laten begaan en achteraf de grond huren van boer Claes. Niettegenstaande alles bleef de familie in de fanfare en partij van burgemeester Claes.
18
Volgens de volkstelling van 1890 telde Ternat 2.289 zielen en 483 huizen. Volgens het bevolkingsregister telde de gemeente op 31 december 1901, 2757 zielen en stonden er 527 huizen, 207 in het Dorp, 41 in Sempst en Terlinden, 73 in Opalphen, 55 in Neeralphen, 25 in Vitseroel, 108 in Steenstraat en Statie en 18 in Overnellen19
Burgemeester was J.Bt. Em. Verbrugghen, schepenen Th.Poodt en L. Linthout, gemeenteraadsleden P. Vanderheyden, J. De Troch, K. Mes, L. Leuckx en C. Ancolet, gemeentesecretaris Ph. Clement20
In 1895 werken in Ternat 999 mensen boven 12 jaar in de landbouw. Het zijn hoofdzakelijk familieleden: 467 mannen en 400 vrouwen. Slechts 91 mannen en 41 vrouwen zijn er werkzaam als vaste dienstboden en dagloners (L&D)21
Gedurende de maand october 1899 vertrokken er in het station van Ternat in totaal 5023 reizigers, waarvan 1556 met een werkliedenabonnement, 3206 met een kaartje 3de klas en 261 in 2de klas.22
Volgens Th.Poodt verbouwt men "beeten, aardappelen, een weinig vlas, koolzaad, vlasdotter (dooier, camiline), tabac, moeskruiden en granen, zooals: rogge, tarwe, haver, gerst, enz.; doch deze vruchten worden in het algemeen opgedaan tot eigen verbruik voor menschen en vee…de voornaamste opbrengst des landbouws is de hopplant…"23
Th. Poodt schreef nochtans over Ternat: "In het algemeen leeft men er in betrekkelijken welstand; men ontmoet er nergens van die slordige kinderen die met onbeschaamdheid de hand toereiken, noch ouderlingen die der bedelarij een bedrijf maken." Geschiedenis van Ternat 189624
"Het Hof ten Berg en de Watermolen ten Berg, aan de kasseide van Ternath-Dorp naar Sint-Ulric-Capelle, werden in 1514 met den erve van den arme der stad Brussel vermengd. Het hof werd, tot last van afbraak, door het bestuur der godshuizen in 1895 verkocht." Brief van het bestuur der Godshuizen van 28 januari 1896 aan Th.Poodt, in de Geschiedenis van Ternat.25
In 1895 werden volgende handelsmeststoffen verbruikt: 240.700 kg kalk, 625 zwavelzuren ammoniak, 23.835 soda nitraat, 1200 guano, 1700 fosfaat kalk, 590 superfosfaat, 100 ijzerslakken, 500 beenderzwart, 400 potasch, 740 zwavelzuren potasch, 45.673 andere samengestelde handelsvetten.26
Volgens Th.Poodt worden er door de hogere overheden "oneindig veel kwestiën in het belang van de landbouwer beproefd: inrichting van boerenbonden, verspreiding van landbouwonderwijs, vermindering van lasten, beschermrechten, spaar- en leengilden volgens Raiffeisen, enz." De enige oplossing voor de landbouwcrisis bestaat volgens hem echter in het beperken van de beursspeculatie met graan en een betere verhouding van de goud- en zilvermunt. Daardoor zou niet alleen de prijs van het graan maar ook nadien die van de hop gaan stijgen. Nu betaalt men het graan uit Amerika slechts 11,75 frank terwijl de plaatselijke boeren niet kunnen produceren voor minder dan 18 frank per 100 kilo tarwe.De prijs van de tarwe bedroeg in 1895 slechts 14 frank tegenover 29 in 1870. De prijs der hop was in 1895 tot een historisch dieptepunt van 22 frank gedaald. In 1898 steeg hij opnieuw tot 129 frank (L&D)
27
Wel zijn er twee bouwerijen met samen 13 personeelsleden en vele ambachtelijke bedrijfjes: 3 wind- en watermolens en 1 vuurmolen, 3 smederijen, 1 wagenmaker, 2 zadelmakers, 2 blik- en koperslagers, 1 koord- of touwslager, 4 houtzagers, 12 schrijnwerkers, 1 stoelmaker, 17 kleermakers, , 2 modisten, 3 leermakers, 9 schoen- en 2 kloefmakers, 1 vederbereider, 2 kuipers, 2 mandenmakers, metsers, schaliedekkers, schilders, behangers … (L&D)28
De gemeentebegroting van 1899 voorzag een toelage van 4.019,84 frank aan het bureel van weldadigheid en openbare onderstand.29
De witte partij behaalde 5 zetels, de zwarte partij 6 (Julien Van der Veken).30
Poodt was oorspronkelijk van de "witte partij" maar liep over naar de partij van de graaf (Julien Van der Veken)31
De beschrijving van Meester Mertens in het boek van Herpelinck is niet gedateerd en lijkt ook onvolledig. Aan de hand van het bevolkingsregister weten we in ieder geval dat Jean Dominique De Croes, docteur en médecine, op 26 september 1899 in de Steenstraat nummer 29 (hoek met de Statiestraat) kwam wonen en dat Leempoels toen reeds zijn tweede verblijfplaats had in de Statiestraat (tussen 28. Verder woonden daar toen Evenepoel François, winkelier-herbergier, Sterckx, een schilder, August Bellemans, een onderwijzer. Maar Firmin Claes en Schaillée woonden er toen nog niet. De benaming Brusselstraat was toen in ieder geval reeds vervangen door Statiestraat, voor dat gedeelte van de straat.32
Socialistische krant ontstaan in 1913.