Johnny.

Bij ons in de straat woonde vroeger Johnny. En Johnny was niet zomaar gewoon Johnny, nee, Johnny was een ander kind. Althans, daar kwamen we later pas achter. Wij zagen Johnny meer als een sukkeltje, een nerd. In ieder geval was het Johnny die altijd alles over zich heen kreeg. Johnny was altijd de pineut.
Johnny had een handicap. Nou, ja, een handicap. Hij sleepte een beetje met zijn rechterbeen, en bovendien keek hij een beetje loens. Niks bijzonders natuurlijk, maar voor ons was dat altijd een reden tot grote hilariteit. We lieten Johnny eigenlijk nooit écht meespelen, en Johnny, och arme, onderging zijn lot gelaten.
Op school was het al precies hetzelfde. Tijdens de gymnastieklessen werd Johnny steevast als laatste gekozen. Ik zie het nog voor me, bij trefbal gingen alle ballen eerst op Johnny, zo hard mogelijk, en als Johnny dan huilend langs de kant zat, omdat hij een bal keihard in zijn gezicht had gekregen, dan lachten we hem slechts uit.
“Kom op Johnny, stel je niet aan, daar word je hard van.”
Maar Johnny werd niet hard, Johnny kroop altijd in zijn schulp, en zei niks meer. Johnny moest altijd alleen naar huis lopen, nooit liep er iemand met hem mee. En op woensdagmiddag op het pleintje mocht Johnny slechts meedoen als hij zich gewillig als lustobject van anderen liet gebruiken.
Ik weet nog dat we verstoppertje speelden. Johnny moest hem altijd zijn. En als Johnny tot 100 geteld had, dan waren we met zijn allen al naar het voetbalveld. Johnny kon zoeken wat hij wilde,  wij waren en bleven spoorloos voor hem. En als Johnny dan na een half uur ook op het voetbalveld aanbelandde, dan verbaasden we ons over zijn naïeve enthousiasme. Hij bleef maar komen, met zijn eeuwige glimlach, met het verzoek om mee te mogen doen. We lieten hem dan maar meevoetballen. En als Johnny in een partijtje weer als laatste gekozen was, dan kreeg hij natuurlijk geen bal van zijn medespelers.
We hebben hem ook ooit eens vastgebonden. In zijn blootje aan een boom. We speelden indiaantje en Johnny was de gevangene. En wij lieten hem staan. Vastgebonden aan die boom. Zomaar, voor de lol. We wensten Johnny een prettige dag verder, en gingen weer voetballen. En hoe Johnny ook schreeuwde, we hadden alleen slechts méér lol. Hij heeft er meer dan een uur gestaan, in zijn nakie, totdat een toevallig passerende ouder zich over hem ontfermde en hem los maakte.

Ik ben eens op een woensdagmiddag bij hem geweest. Om te spelen. Niet omdat ik daar zoveel zin in had, maar ik was gewoon nieuwsgierig naar zijn speelgoed. Johnny had een elektrische trein.  En hij was heel erg duur, zei Johnny. Toch mochten we er mee spelen van Johnny`s moeder. We kregen zelfs chips en limonade. En ik herinner me de warme glimlach waar Johnny`s moeder me op trakteerde. Ook zij moet blij zijn geweest dat er eindelijk eens iemand met haar zoon wilde spelen.
Ik weet nog dat ik per ongeluk op de trein trapte, waardoor er een wieltje afbrak. Dat Johnny in huilen uitbarstte. Hij moet ontzettend kwaad op me zijn geweest.
En toch vertelde Johnny aan zijn moeder dat hij zelf de trein kapot had gemaakt. Gewoon om mij te beschermen. En hij dwong daarbij mijn diepe respect af, maar dat realiseerde ik me pas veel later.


Johnny en ik werden ouder, en met ons al  onze klasgenoten. Johnny lag niet goed in de markt bij de meisjes. Hij zat altijd langs de kant tijdens klassenfuiven en disco-avonden. En Johnny lachte slechts als hij zag dat wij plezier hadden. Niemand bekommerde zich om Johnny, en meestal ging hij dan ook als eerste naar huis.

We zijn inmiddels jaren verder. Ik ben Johnny uit het oog verloren. En eigenlijk was ik Johnny al lang vergeten. Net zoals de rest van de klas waarschijnlijk.
Met een schok ben ik Johnny vandaag weer tegengekomen. In de krant. In een overlijdensadvertentie. Johnny is 38 jaar geworden, meer niet.
Ik lees de advertentie, en kan maar nauwelijks bevatten dat Johnny dood is. Allerlei vragen, geen enkel antwoord. Wat zou er gebeurt zijn? Was Johnny ziek?
Ik besluit een ex-klasgenoot te bellen, om te vragen wat er precies gebeurt is. Ook zij heeft de advertentie gezien. En jawel, ze weet wat er gebeurt is. Ze vraagt me of ik niet wil schrikken. Het blijkt dat Johnny nog steeds eenzaam was, en dat hij diverse keren in een inrichting heeft gezeten vanwege overspannenheid en depressies. Het heeft uiteindelijk niet mogen baten. Johnny heeft zelfmoord gepleegd. Pillen.

Ik haat mezelf. Ik haat mezelf voor datgene wat ik Johnny heb aangedaan.
Johnny was gewoon aardig, en dat heb ik nooit willen zien. Ik zou Johnny nog zoveel kunnen vertellen. Over hoe het me spijt, dat ik zijn jeugd verknald heb, en daarmee zijn latere leven. Dat we hem nooit mee lieten doen. Dat we hem uitgescholden en gepest hebben.
Maar het is te laat. Johnny is dood!

Het is tijd om Reggie van school te halen.  Op het plein zie ik dat Brammetje gepest wordt door een stel oudere knullen. Furieus vlieg ik er tussen, en geef de grootste belhamel een flinke duw.
“Verdorie, kunnen jullie wel, met z`n allen tegen zo`n klein jongetje?!!!!”
Mijn ogen spugen vuur. De grote jongens druipen snel af. Brammetje kijkt me verbaasd aan.
“Bedankt, meneer”, klinkt het bedremmeld. Hij draait zich om en rent weg.

Dan stormt Reggie op me af, en vliegt me om de nek.
“Ha, papa”, klinkt het enthousiast zoals altijd.
En ik fluister hem toe: “Reggie, heb je vanmiddag zin om met Brammetje te spelen?”


Gr. Hansje