Heb jij wel eens boodschappen gedaan?

Ik wel. Ik ga met Jetje vandaag mee, naar een winkel waar je kattenvoer mag proeven.

Ze hebben Jetje er voor gevraagd, maar die lust het niet.

Ik mag voor een keer in het winkelwagentje zitten, op de plaats waar normaal een kind zit. Ik voel me als een koning. Alles is te overzien, vanaf die plaats. Ik ben hier dus op uitnodiging. Jetje heeft haar winkelwagentje bijna vol met eten. Onder tussen heeft ze Rob opgebeld om de boodschappen te komen halen. Dit hebben ze zo afgesproken.

Nu ben ik aan de beurt. 

De winkel meneer heeft voor mij en 5 andere katten een rijtje voer neer gezet.

In ieder bakje heeft hij een lepel eten gedaan. Jetje kent mij. Ik doe alleen maar wedstrijd snel eten. Ik eet niet omdat het lekker is, maar omdat het veel is. Ik lust alles, behalve groene en zwarte olijven. Die ruiken vies en smaken voor geen meter. Geef mij dan maar wat friet en frikadel, samen met wat spinazie à la crème. Daar kun je mij voor wakker maken. Meestal slaap ik niet als er gegeten wordt. Ik zit naast Rob op de tafel en als hij niet snel genoeg eet, help ik hem gewoon. Bij Jetje mag dat niet. Zij heeft dat stomme blauwe ding staan waar water uit komt, als ik iets doe wat haar niet zint.

Ik heb nu twee bakje leeg, maar wat loopt daar?

Het is grijs, heeft 4 pootjes en een spits snuitje.

Ik ga even kijken. Het beestje rent weg en heb nog niets gedaan. Het beestje loopt nu richting de koelvitrine van het vlees. Dit kan ik ruiken. Toch wel leuk. Ik herken het nu ook. Ik heb thuis ook een muis, maar die moet opgedraaid worden door Jetje of Rob. Ik vind deze muis veel leuker. Ik hoor mensen lopen en ik loop achter een muis. Is dit een optocht?

De muis loopt richting die mooi gestapelde blikjes met iets lekkers er in. De muis loopt tussen de kieren door. Ik voel bijna een hand in mijn vacht. De muis neemt een sprint en ik er achter aan. De winkelmeneer achter mij aan. De muis tussen de blikken door. Ik bijna en de winkelmeneer ligt op de grond. Hij heeft nu blikkenzwemles. Hij graait met zijn handen en zegt hele lelijke dingen, die ik nog nooit gehoord heb. Jetje en Rob doen dit nooit. 

Gelukkig heeft Jetje al haar boodschappen al betaald. Jetje neemt mij in haar armen en rent vlug de deur uit. Gelukkig, buiten. Vlug in de auto en Rob brengt mij en de boodschappen naar huis. 

Toch vind ik het jammer dat ik die muis niet mee naar huis mocht nemen. Dat is toch veel leuker dan een opdraaimuis, of niet soms?

Thuis zoek ik mijn muis op en vertel hem wat ik vanmiddag heb meegemaakt. Kyara vindt mij een opschepper. Zij zegt dat alles maar verzin. 

Hoe kan zij dat nu zeggen. Zij was er niet bij.

Blaan. Waar is Blaan. Ik heb nog een appeltje met haar te schillen.

Zij had met Jetje mee moeten gaan en dat is niet gebeurd.

Ik zoek haar en vind Blaan in de kelder. Het is daar nu een troep van jewelste. De riolering is weggekapt, samen met het kolenhok. Het zwartsel zit tot aan het plafond. Ik mag er eigenlijk niet komen van Rob.

Blaan kijkt hoe ze zo snel mogelijk naar buiten kan komen. Ik achter haar aan. Ik jaag haar de boom in. Dit durf ik wel als man. Geweldig dat zij zo hoog durft. Blaan heeft nu een uitzicht en kan precies zien waar de vogeltjes zijn nestjes gemaakt hebben. 

Zal ik haar gezelschap gaan houden? Nee, ik heb al genoeg meegemaakt vandaag.

Ik ga lekker Jetje plagen en haar zeggen waar Blaan is. Jetje wil geen van ons kwijt raken. Rob is ons al aan het zoeken. Hij heeft de kelderdeur open laten staan. Het heeft geregend en het zand is nat. Wij wonen in een gebied met veel klei in de grond, dus kun je lekker wegglijden in die vette grond. Het blijft ook lekker plakken aan mijn haren aan mijn poten. Het gat in de kelder is niet zo groot. Ik heb dus een heerlijke buikschuiver gemaakt. Ik ren de trap op met een modderspoor achterlatend op de traptreden. Jetje kwaad en nog kwader nu ze Blaan ook nog mist. 

Rob rent de trap af en roept naar Jetje dat hij vermoed dat Blaan buiten is.

Ik ren natuurlijk weer mee en ik glip weer door de modder naar de straat. Nu zie ik Rob weer achter mij. Ik loop naar de boom waar Blaan in zit.

Ik hoor een sirene en daar scheurt een rode auto de hoek om. Er staan veel mensen om de boom. Blaan komt zo nooit naar beneden. Zij is niet zo gesteld op vreemde mensen.

De mannen in de rode auto hebben een grote ladder op het dak en deze gaat richting Blaan. Blaan klimt hoger en hoger, tot ze niet meer verder kan. De man op de ladder en er achteraan. Een van de mannen grijpt haar bij haar kladde en brengt haar veilig naar beneden. Rob is gelukkig dat hij haar terug heeft. De man zegt wel tegen Rob dat dit geen gewoonte moet worden. Rob brengt haar weer veilig naar binnen. Hij zet haar op de grond en Blaan rent naar boven en kruip weg. Ze zal wel goed geschrokken zijn.

Ik loop doodgemoedereerd door het huis. Ik heb het gelukkig niet gedaan nu.

Ik word wel weer in de aanrecht gewassen. Ik ga het nog leuk vinden, zo vaak word ik gewassen. Had Jetje niet tot morgen kunnen wachten, dan had ze met borstelen veel zand uit mijn vacht kunnen halen. Ik wacht tot ik mijn heerlijke eten krijg en ga dan Blaan gezelschap houden. Zij is nu toch wel mijn vriendin. Gelukkig maak ik met haar ook eens wat mee.