De schepping IN HET BEGIN schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren. Toen sprak God: "Er moet licht zijn!" En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde hij dag, en de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag. ... Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag. ... Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag. God sprak: "Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen, zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten." Zo gebeurde het? God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht, en Hij maakte ook de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis uiteen te houden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag. ... Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vijfde dag. ... Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag.