Problematisering van mededogen

door Titus Rivas

Wij mensen hebben het vermogen om ons in te leven in anderen (empathie) en van daaruit ook om mee te leven met wat die anderen innerlijk beleven (sym­pathie). Deze psychologische vermogens staan aan de basis van elke vorm van betrokkenheid en liefde voor onze mede­mensen en ze zijn dus ook onmisbaar voor onze 'humaniteit'.
In veel levensbe­schouwelijke tradities wordt mededogen gezien als één van de hoogste deugden. Zo noemt de islam Allah onder andere 'De Barmhartige'. Binnen het christen­dom staat de naastenliefde centraal. En in het Mahayana-boeddhisme is er spra­ke van mededogen jegens alle levende wezens, belichaamd in de zogeheten Boddhisattva's.
Toch zijn er ook altijd denkers geweest die een ver doorgevoerd mededogen niet als hogere menselijke kwaliteit zagen, maar eerder als een probleem. Laten we eens kijken welke vormen dit soort problematisering zoal kan aanne­men.

Biologische problematisering
Mededogen heeft binnen het perspectief van de sociobiologie genetisch gezien 'nut' als de eigen genen baat hebben bij het 'altruïstische' gedrag dat er uit voort­vloeit. Dat verklaart volgens sociobiologen tevens waarom het fenomeen van sympathie überhaupt is ontstaan binnen de evolutie van de mens en een aantal andere sociale diersoorten. Altruïstische handelingen in biologische zin zijn ultiem beschouwd slechts schijnbaar gericht op het belang van anderen. In werkelijkheid dienen altruïstisch handelende dieren in deze visie toch vooral het belang van hun eigen genen. Bepaalde sociale insecten kunnen zichzelf bijvoorbeeld opofferen voor naaste verwanten met wie ze een groot deel van hun genetisch materiaal gemeen hebben. Dit zou de biologische logica vormen achter wat subjectief als mededogen wordt ervaren: 'egoïstische' genen die geen boodschap hebben aan hun concrete dragers, maar alleen aan hun eigen verbreiding. De natuurlijke functie van menselijk mededogen beperkt zich volgens deze theorie dus ook tot het bevoordelen van naaste familieleden vanwege de genetische ver­wantschap. Voor dieren die wel tot dezelfde soort behoren, maar relatief weinig genenmateriaal met je delen, heb je dus ook minder of zelfs helemaal geen mededogen. Zie daar een sociobiologische verklaring van speciesisme. Het is gemakkelijk te begrijpen dat mededogen dat zich uitstrekt over wezens met wie je erfelijk gezien niet zoveel gemeenschappelijk hebt geen sociobiologisch doel kan dienen, tenzij het een potentiële voortplantingspartner betreft of iemand van wie je anderszins nog veel voordeel kunt verwachten. De sympathie lapt de veronderstelde sociobiologische wetten aan haar laars zodra ze gericht wordt op bijvoorbeeld 'nuttelo­ze, onproductieve mensen' die geen familie van je zijn of zelfs op niet-menselijke dieren. We kunnen daar in elk geval op twee radicaal verschillende manieren naar kijken.

Ten eerste: het gaat om een 'luxe-ver­schijnsel'. Bepaalde mensen hebben kennelijk energie over die ze net als in het geval van allerlei spelvormen, kun­sten of levensbeschouwing besteden aan iets wat biologisch gezien geen direct nut heeft. Een vorm van recreatie of afreageren van overtollige energie.
Daarbij is het dan wel zaak om ervoor te waken dat mensen door hun nutteloze, ietwat 'decadente' ethisch vertier geen gevaar vormen voor de vrijheid van anderen. Het is zo best 'leuk' als er een subcultuur komt die veganisme voor­staat, maar het gaat te ver als die leef­wijze ook aan mensen wordt opgelegd die gewoon nog hun natuurlijk specie­sisme volgen.

Ten tweede: het gaat om een transcen­dent verschijnsel, een motief dat de mogelijke sociobiologische aandriften kan overstijgen en dat samenhangt met ons zelfbesef. Doordat we ons tot op zekere hoogte bewust zijn van ons eigen innerlijk, kunnen we ons inleven in ande­ren en hen ervaren als psychisch ver­want aan onszelf. Het gaat dus niet om een genetische verwantschap maar om het feit dat de ander een alter ego is, een psychisch, subjectief wezen met gevoelens en belangen zoals wijzelf. Zodra dit als het belangrijkste ethische principe aanvaard wordt, moeten juist de veronderstelde sociobiologische drijfve­ren gericht op genetische fitness waar nodig ingeperkt worden.

Psychologische problematisering
Een ander probleem dat je nog wel eens hoort noemen zodra je een ongedifferen­tieerd mededogen jegens alle subjectie­ve wezens bepleit, luidt dat zo'n compas­sie in zou gaan tegen onze psychologische natuur. Onze bewuste drijfveren hoeven weliswaar lang niet altijd voort te komen uit onderliggende biologische drif­ten, maar ze zijn volgens dit bezwaar wel altijd ik-gericht. Als iemand bijvoor­beeld zijn buurman helpt met klussen, dan is dat altijd in de hoop dat die buur hem later eveneens een keer zal bij­staan. Een charitatieve daad zou bijvoor­beeld altijd berusten op de zucht naar populariteit. En als dit soort berekenin­gen werkelijk achterwege blijven, dan is er nog altijd het 'goede gevoel' dat men­sen er aan over houden als ze mededo­gen tonen.
Dit is geen bevredigende visie. Mensen houden namelijk aan allerlei dingen een goed gevoel over, zonder dat het hun alleen om dat goede gevoel te doen was. Ze willen bepaalde concrete resul­taten bereiken in de wereld om hen heen en pas als dat daadwerkelijk gebeurt, voelen ze zich daar goed over. Het eigenlijke doel kan dus niet slechts het gevoel zelf zijn, het ligt net andersom: het gevoel is de voldoening die hoort bij het eigenlijke doel, in dit geval dus het tonen van mededogen. Het terugvoeren van alle menselijke drijfveren tot egoïs­me is dan ook net zo onhoudbaar als het terugvoeren van al onze andere motie­ven tot het najagen van een goed gevoel.

Een ander punt betreft de verhouding tussen mededogen en gezond eigenbe­lang. Sommige mensen tonen zoveel betrokkenheid bij anderen dat ze zichzelf verwaarlozen of uitleveren aan parasie­ten die misbruik van hen maken. Het is duidelijk dat de mate van mededogen jegens anderen dan niet genoeg harmo­nieert met de 'liefde voor jezelf'. Dit is echter geen argument tegen mededo­gen, maar alleen tegen eenzijdig altruïs­me, waarbij men zichzelf uit het oog ver­liest of wegcijfert. Het is wat dat betreft bijvoorbeeld opvallend dat zowel het christendom als het boeddhisme van oudsher pleiten voor mededogen jegens jezelf.
Het zojuist genoemde punt wordt wel eens aangevoerd tegen de veganistische levenswijze. We zouden te weinig reke­ning houden met onze natuurlijke eigen­belangen als geboren omnivore lekkerbekken en daarvan teveel opofferen aan de belangen van dieren. Uiteraard is dit een karikatuur: veganisme hoeft hele­maal niets weg te hebben van zelfkastij­ding en kan zelfs gepaard gaan met hogere culinaire genoegens die een gemiddelde vleeseter nooit zal leren kennen. Bovendien gaat het argument in tegen het wezen van mededogen: mijn vluchtige geneugten als vleeseter wegen namelijk in de verste verte niet op tegen de primaire belangen van het landbouw­huisdier dat voor mij geslacht zou wor­den. Iemand die mededogen voelt met dieren kan daarom nooit concluderen dat hij zichzelf teveel te kort doet wanneer hij vlees en zuivelwaren vervangt door alternatieve producten waar geen dieren­leed aan verbonden is.

Politieke problematisering
Ook op politiek niveau kan men mededo­gen al gauw 'teveel' vinden. Het zou de belangen van de eigen groep te zeer schaden als we mededogen opbrachten voor alle wezens met een innerlijk leven. Die eigen groep kan van alles behelzen: bijvoorbeeld de eigen etnische groep ('eigen volk eerst'), de eigen sociaal eco­nomische klasse, het eigen 'ras', de eigen sekse, de eigen leeftijdsgroep of de eigen diersoort. Net als bij het genoemde psychologische bezwaar wordt er daarbij stilzwijgend voorondersteld dat rekening houden met anderen onverenigbaar is met voldoende reke­ning houden met de eigen belangen. Zoiets past vooral bij een wereldbeeld waarin meedogenloze strijd centraal staat. Bijvoorbeeld de wereld van Sparta, het Derde Rijk of het satanisme. Men wijst mededogen af omdat elk compro­mis ten behoeve van anderen gezien wordt als een nederlaag. Het collectief egoïsme wordt dus eigenlijk vooral inge­geven door angst, door de verwachting dat mededogen neerkomt op overgave en knechting. Ik heb wat dit betreft wel eens badinerende stukjes gelezen waarin gesteld werd dat mensen het onder­spit zouden delven als de dieren meer rechten zouden krijgen.
Het wrange aan deze houding is dat er sprake is van een merkwaardige cirkel: men wijst het eigen mededogen af omdat men niet verwacht dat daar plaats voor is, terwijl men het juist zelf geen kans geeft op die manier.
Opvallend genoeg komt hier vaak een ideaal van geharde mannelijkheid bij kij­ken. Compassie is iets voor dromerige vrouwen en kinderen of voor verwijfde zwakkelingen. Het afleggen van een basaal mededogen kan de inzet zijn van bloederige initiatieriten zoals het doods­chieten van een jachtprooi of het slach­ten van een kip. Zo zag Friedrich Nietzsche volgens Jeroen Vuurboom het vegetarisme als "een verschijningsvorm van de decadentie, die op zijn beurt wordt begrepen als het historisch resul­taat van verzwakte instincten en een ouwelijk gebrek aan vitaliteit."
Ook in de hedendaagse Nederlandse politiek zie je zo'n houding steeds weer, bijvoorbeeld wanneer Verdonk zegt per se strikt de wet te willen toepassen, ook als dat ten koste gaat van individuele asielzoekers, die immers 'helemaal niet zo zielig zijn als men doet voorkomen'. Of toen Brinkhorst dapper benadrukte dat hij desnoods zelf het 'hobbygeitje' van zijn dochter uit zou leveren tijdens een ruiming. Harde handhaving van onmenselijke maatregelen als deugd, mededogen als wereldvreemde dwaas­heid.

Ongeloof
De diverse soorten problematiseringen van mededogen die ik kort de revue heb laten passeren, blijken steeds te maken te hebben met een ongeloof dat mede­dogen werkelijk de basis hoort te vormen voor onze ethische en sociale principes. Het wordt afgeschilderd als onnatuurlijk, onverenigbaar met goed zorgen voor jezelf en zelfs gevaarlijk ten overstaan van een agressieve buitenwereld. Het problematiserende ongeloof vormt zelf op die manier juist een belangrijk pro­bleem.

Literatuur
- Dawkins, R. (1990). The Selfish Gene. Oxford University Press.
- Rivas, T. (2003). Egocentrisme, in: Onrechtvaardig Diergebruik. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Vuurboom, J. (1998). Friedrich Nietzsche, der Anti-Vegetarier, onderdeel van de website Geschiedenis van het Vegetarisme.

Dit artikel werd gepubliceerd in Vega!, nummer 68, lente 2006, blz. 22-23.


Contact: titusrivas@hotmail.com