Home

Terug naar Twilhaar


Het is 1942, hartje zomer. Net aangekomen in het rijkswerkkamp Twilhaar in Nijverdal schrijft Maurits van Adelsbergen, joods zakenman uit Groningen, zijn eerste brief naar huis. ‘Het is een klein kamp voor een kleine 100 menschen en er zijn nu 83 Groningers,’ meldt hij droogjes. ‘Op iedere kamer liggen 8 menschen, terwijl er voor iedere groep een dagverblijf is, het eten is behoorlijk, het kan natuurlijk niet zooals thuis zijn, doch het is best te doen met een beetje kunst en vliegwerk.’

Het werk dat Van Adelsbergen op de Sallandse Heuvelrug te doen krijgt, bestaat uit bomen rooien, grond omspitten en zandwegen aanleggen. Hij maakt lange dagen. Van ’s morgens zeven tot ’s middag kwart voor vijf. In zijn tweede brief kan hij meedelen dat zijn lichaam al wat aan het werk begint te wennen.‘Het is wel zwaar, de hele dag graven. Maar in de open lucht is het gezond. Alleen iedere morgen (behalve Zondags) om 5.15 uur op is wel wat vroeg, ofschoon het lichaam er wel aan went. Volgende week moeten we ’s avonds om 9 uur naar bed, dat is wel goed.’

Wat meer dan een halve eeuw later misschien nog wel het meest schokkende is in de brieven van Van Adelsbergen, is het ontbreken van elk spoor van woede over zijn behandeling. Het zal je maar gebeuren: een jodenster opgenaaid krijgen, van huis en haard weggerukt worden, in een werkkamp verdwijnen, de hele dag zwaar lichamelijk werk verrichten en dan toch nog naar huis kunnen schrijven: ach, het valt wel mee, het is niet als thuis natuurlijk, maar ik red het wel. Zo gemakkelijk liet de levenslust van deze jood zich kennelijk niet doven.

Foto’s die uit het kamp zijn overgeleverd, ademen dezelfde vitaliteit. Vrolijk in de lens kijkende jongemannen, weldoorvoed, gesoigneerd, haren met brillantine geplet en de handen kameraadschappelijk op elkaars schouders. Alsof de biljartvereniging van Hoogezand zich heeft laten vereeuwigen op een uitstapje naar de grotten van Han. En ook hier dezelfde onuitgesproken, in lichaamstaal gestolde boodschap: we houden de moed erin, we redden het wel.

Maar ze redden het niet. Maurtis van Adelsbergen niet en de andere joodse mannen uit kamp Twilhaar ook niet. Drie maanden moesten ze ploeteren op de flanken van de Nijverdalseberg, de Haarlerberg, de Elerberg en hoe alle heuvels rond Nijverdal ook maar mogen heten. Daarna werd het kamp ontruimd en de mannen overgebracht naar kamp Westerbork vanwaaruit ze met hun gezinnen verdwenen naar de Duitse concentratiekampen.

Veel had het niet gescheeld of Van Adelsbergen en de andere joodse gevangenen uit het Nijverdalse kamp waren ook voorgoed uit onze herinnering verdwenen, ware het niet dat vijftig jaar later twee Nijverdallers ze bij toeval op het spoor kwamen. Alex Alferink en Jan Fikken, beiden achter in de veertig, waren vroeger elkaars klasgenoot en werden later in Nijverdal bij toeval elkaars buren. Daarnaast deelden ze beiden een belangstelling voor lokale geschiedenis.

Twee jaar geleden hoorde Jan Fikken op een receptie voor het eerst over het mogelijke bestaan van een werkkamp Twilhaar in Nijverdal. ‘Iemand vertelde hem dat er zo’n kamp had bestaan en dat daar ook joden had gezeten,’ vertelt Alex Alferink, ‘Daarmee kwam Jan toen bij mij, maar ook ik had er nooit van gehoord. We zijn toen verder gaan speuren en wat ons toen het meest verbijsterde, was dat er in eerste instantie in Nijverdal helemaal niemand te vinden was die daarvan iets wist. Alleen in een paar lokale geschiedenisboeken vonden we enige summier informatie, een paar woorden, meer niet.’

Het raadsel van het verdwenen kamp Twilhaar werd het begin van een adembenemende maar vaak ook moeizame speurtocht door de krochten van het verleden. Een speurtocht die beide mannen in eerste instantie naar Groningen voerde, want daarvandaan was in 1942 in elk geval een groep joodse mannen naar Nijverdal afgevoerd, zoals ze inmiddels al wel te weten waren gekomen. Een oproep in de Groninger Gezinsbode leverde de eerste gegevens op. Mondelinge informatie vaak, maar soms ook brieven en foto’s, afkomstig van familie, vrienden of kennissen van de mannen die in kamp Nijverdal hadden vastgezeten.

Ook in andere periodieken werden oproepen geplaatst die telkens weer nieuwe stukjes van de puzzel opleverden. Teleurstelling bleven hen niet bespaard. ‘We hadden natuurlijk gehoopt in de archieven in Groningen namenlijsten te vinden van de joden die naar Nijverdal waren afgevoerd zoals die ook in andere plaatsen bewaard gebleven zijn. Maar in Groningen was niets te vinden. Je had daar in de oorlog veel NSB-burgemeesters. Die hebben die lijsten vlak voor de bevrijding allemaal laten vernietigen, denken wij.’

Uiteindelijk slaagden ze erin uit de vele reacties dertig namen te verzamelen. ‘Dat was nog een heel karwei, want er zijn in Overijssel meer van dit soort kampen geweest. We kregen mensen aan de telefoon die vertelden dat hun oom of tante, neef of nicht ook in Nijverdal had gezeten, maar als je doorvroeg, bleek het elders te zijn, in Kloosterhaar bijvoorbeeld, waar twee van deze kampen zijn geweest.'

Getuigenverklaringen uit de tweede hand hadden ze op een zeker ogenblik genoeg. Zowel van mensen uit Nijverdal als van nabestaanden uit Groningen. Maar zoals iedere onderzoeker hoopten ze ook een kroongetuige te vinden. Iemand die zelf in kamp Twilhaar had gezeten, de oorlog had overleefd en nog kon navertellen hoe het leven in het kamp was geweest. Het geluk leek hun aanvankelijk welgezind. Twee namen wisten ze te achterhalen van mannen die mogelijk nog leefden. Een was wel afgevoerd naar Polen, maar had daar toch de bevrijding gehaald. De ander was uit kamp Twilhaar ontsnapt en had de rest van de oorlog ondergedoken gezeten. ‘De eerste bleek echter al in 1979 te zijn overleden, maar die teleurstelling konden we nog incasseren, want dat was wel heel lang geleden. Maar die andere man...die bleek nog maar net dood te zijn, overleden vlak voordat wij met ons onderzoek waren begonnen.’

Behalve via oproepen in periodieken verzamelden ze informatie uit archieven en andere schriftelijke bronnen. Soms leverde dat aangename verrassingen op. ‘Bij Topografische Dienst bijvoorbeeld bleek men nog een luchtfoto uit 1944 te hebben waar het complete kamp op stond. Dat zijn natuurlijk geweldige meevallers.’ Zo ontstond na twee jaar onderzoek geleidelijk een min of meer helder beeld van het onbekende kamp.

Rijkswerkkamp Twilhaar was een van de vele werkkampen die door het rijk vanaf 1930 werden gesticht. Ze pasten in een beleid van verplichte werkverschaffing dat tot doel had om werklozen een minimaal inkomen te garanderen door ze tegen betaling maatschappelijk nuttige projecten te laten uitvoeren. De meeste werklozen werden te werk gesteld op rijksdomeinen, veelal terreinen van Staatsbosbeheer. Het overgrote deel van die kampen (vijftig in totaal) lag in het oosten en noorden van Nederland. In Overijssel zijn er tien geweest. Ze bestonden uit twee in V-vorm geplaatste woonbarakken met bijgebouwen zoals een kantine en een keuken, alles bij elkaar een oppervlakte van twee voetbalvelden (zie plattegrond).

Met de bouw van het rijkswerkkamp Twilhaar, waarvan vandaag geen sporen meer te vinden zijn, werd in augustus 1940 begonnen. Het lag aan de Paltheweg, een eindweegs achter het huidige bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer richting Haarle. Het werd in januari 1941 in gebruikgenomen en bood aanvankelijk onderdak aan 96 zeelieden en vissers uit Scheveningen en Den Haag die van de Duitse bezetter niet meer mochten uitvaren.

Tussen de inwoners van Nijverdal en de kampbewoners ontstond al gauw een band. Het kamppersoneel (kok-beheerder, keukenhulpen, kantinebeheerder en schoonmaaksters) bestond voor een groot deel uit Nijverdallers. Door plaatselijke verenigingen als het Christelijk Mannenkoor, het muziekkorps van de Koninklijke Stoom Weverij en het Eerste Nijverdalse Strijkorkest werden in het kamp muziekuitvoeringen verzorgd. En een plaatselijk comité zorgde voor de geregelde aanvoer van lectuur.

Dat werd allemaal anders, toen de Duitsers in 1942 de rijkswerkkampen gingen gebruiken voor het opsluiten van joodse mannen. Men wilde dat moment geen pottenkijkers meer en het Nijverdalse personeel werd naar huis gestuurd. Op 10 juli 1942 arriveerde de eerste groep mannen, 83 joden uit de stad Groningen, die later nog werd aangevuld met een kleine 20 joden uit Amsterdam en Tilburg. Daarmee was het kamp, dat circa honderd personen kon herbergen, vol. Aanvankelijk was het regime mild. De mannen werd toegestaan het kamp te verlaten en zich vrij in Nijverdal te bewegen, voorzover het werk dat toeliet uiteraard. Censuur op brieven was er niet en er mocht bezoek worden ontvangen.

De mannen probeerden zich zo goed mogelijk in het kampleven te schikken. ‘Gisteravond hebben we twee gasten op theevisite gehad,’ schreef de Groningse kruidenier Izaak van Berg aan zijn zoon, ‘iedereen neemt zijn stoel en een kleinigheid mede en hebben we er een gezellige avond, en zoo brengen we onze vrije tijd door en we moet er maken wat er van te maken is, doch het is je er wel eens mies voor op sommige momenten.’

Maar al na een maand werden de duimschroeven aangedraaid. De beheerder van Twilhaar werd door de Duitsers naar het strafkamp Erika in Ommen op cursus gestuurd om te leren hoe hij joden kon pesten. ‘We krijgen hier scherpere bepalingen,’ noteerde Maurits van Adelsbergen in zijn tweede brief aan huis, ‘rooken en bewegingsvrijheid zijn reeds verboden. Volgende week moeten we geloof ik exerceeren en marcheeren naar en van het werk, vaker appčl houden, misschien censuur op post en pakjes.’

Drie maanden duurde het verblijf van de joden. Begin oktober werden rijkswerkkampen door de SS leegehaald. Samen met de mannen uit de andere kampen werden de mannen van Twilhaar onder het mom van gezinshereniging naar Westerbork getransporteerd en vandaaruit doorgestuurd naar de vernietigingskampen in Oost-Europa.

In de jaren die volgden, werd Twilhaar voor verschillende doeleinden gebruikt. Er werden dakloze gezinnen ondergebracht uit de omgeving van Den Haag wier huizen moesten wijken voor de bouw van bunkers. Ook inwoners van Nijverdal die door het geallieerde bombardement van 22 maart 1945 hun huis kwijt waren geraakt, vonden er tijdelijk onderdak. Duitse soldaten zaten er, helemaal aan het eind van de oorlog, en ook Canadese soldaten.

De laatste bewoners waren teruggekeerde dwangarbeiders. Ze werden er ontsmet en konden in de bossen op krachten komen, alvorens huiswaarts te keren. De laatsten vertrokken begon 1947. Daarna werden de barakken afgebroken en het kampterrein beplant met bomen. Kamp Twilhaar bestond niet meer.

Meer dan een halve eeuw later hebben Alex Alferink en Jan Fikken een ereschuld ingelost en kamp Twilhaar opnieuw tot leven gewekt ter nagedachtenis aan de honderd joodse mannen voor wie deze plek op de Sallandse Heuvelrug het voorportaal werd van de dood. Dankzij hun onderzoek hebben Maurits van Adelsbergen, Izaak van Berg en de anderen weer een naam en een gezicht gekregen. Ze zijn te zien op de tentoonstelling die door de Historische Kring Hellendoorn-Nijverdal tot eind oktober in het bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer op de Nijverdalseberg wordt gehouden.

En wie straks de Sallandse Heuvelrug bezoekt, zal aan de plek waar het kamp heeft gestaan, nooit meer onopgemerkt voorbij kunnen gaan. In samenwerking met de gemeente Hellendoorn zal daar op 2 oktober, de dag waarop de joden indertijd werden weggevoerd naar Westerbork, een monument worden onthuld dat werd ontworpen door een leerling van de lokale scholengemeenschap Reggesteyn. ‘Natuurlijk is het onderzoek niet af,’ zegt Alex Alferink. ‘Wie weet kunnen we ook nog de namen van de onbekenden achterhalen. Maar de sluier die over dit stukje oorlogsverleden van Nijverdal hing, is nu in elk geval weggetrokken en daar was het ons om begonnen'.

Wie informatie heeft over het kamp Twilhaar, kan zich richten tot Alex Alferink tel. 0548-655490 of Jan Fikken tel 0548-654301.

De tentoonstelling over kamp Twilhaar is in Bezoekerscentrum Sallense Heuvelrug aan de weg Nijverdal-Raalte boven op de Nijverdalseberg tegenover hotel Dalzicht. De toegang is gratis. De expositie duurt tot en met 31 oktober.

© Twentsche.Courant/Tubantia