EERSTE SCENE (Locatie Ewsumerborg - Middelstum)


 
 

de opera            

de makers

de cast

de sponsors

Van Den Vos Reinaerde

foto's

recensies

laatste nieuws!

 
libretto en synopsis: © Jo Willems
| Scene 1 | Scene 2 en 3 | Scene 4 | Scene 5|

De Vosseburcht Maupertuus

Isengrimus, de wolf (tevens de oom van Reinaert), Hermeline, Reinaerts vrouw, Reinaert, hun vier jongen, Isengrimus. Een jonge vrouw, haar moeder, drie soldaten en figuranten.
 
Isengrimus is een oudere man, die, ook al is hij wat mager, nog een tanige kerel is. Hij is een echte doorbijter. Daarin én in zijn valsheid ligt zijn angstaanjagende kracht. Vroeger was hij blijkbaar zwaar behaard, maar nu is hij kaal met her en der uitstekende dikke plukken zwart en grijs haar. Zijn kleding verraadt dat hij vroeger veel betere tijden gekend heeft. Zijn broek, hemd en jasje zijn bijna tot op de draad versleten. Zijn hemd hangt hem als een vuile vlag uit de broek en zijn jas zit vol scheuren.
 
Hermeline is een klein, mollig vosje, in staat tot grote tederheid, maar schichtig, achterdochtig, met een scherp oog voor valsheid. Haar kleren zijn nog niet geheel en al afgedragen. Haar schoentjes zijn wel afgetrapt. Ze maakt een volkse, maar uiterst elegante, aantrekkelijke indruk.
 
Reinaert is een man van de wereld, van wie je niet een, twee, drie weet of je hem wel echt mag. Maar hij is gemakkelijk in de omgang, altijd hartelijk, hoewel hij je vaak het gevoel geeft je in de maling te nemen. Reinaert gaat nog goed gekleed in degelijke arbeiderskledij van duurzame stof.
 
De soldaten die zich terugtrekken zijn jachthonden en de burgerbevolking die zij in hun onheil meesleuren zijn klein en rood wild.
 
Tiecelijn, de raaf, is nooit zichtbaar. Enkel zijn stem is te horen. En zelfs van de stem weet je niet precies waar ze vandaan komt.

 
ouverture-achtige ontwikkeling van het muzikale hoofdthema.

 
Het verhaal begint op het einde van een verschrikkelijke oorlog. In de buurt van de Vosseburcht Maupertuus is veel volk op de been. De soldaten die het land bezet hebben gehouden zijn op de vlucht. Schietend, rovend, plunderend, verkrachtend en moordend trekken ze zich terug de grenzen over.
 
Isengrimus baant zich een weg door het strijdgewoel in de richting van de Vosseburcht. Ondanks het gevaar dat de wolf loopt in de handen te vallen van de zich ordeloos terugtrekkende soldaten, heeft hij een kwaadaardig plezier in de gevaarlijke situatie. Zelfs in het feit dat hij op een kruk moet lopen en dat hij nog maar één oog heeft, schept hij een grimmig genoegen.
 
Isengrimus moet vaak wegduiken om niet door de soldaten gezien te worden. Maar hij heeft er zo'n schik in, dat hij verstoppertje speelt met zichzelf.
 
Isengrimus in tussenpozen:
 
(zware stem)

Hoppelpoppel, waar ben je?

(hoog schril stemmetje)

Hier ben ik.

 
Isengrimus struikelt over zijn eigen kruk.
 
Aaij. Duivelsacrament. Dat doet zeer.
Die Reinaert zal hiervoor boeten.

 
(zware stem)

Hoppelpoppel, één, twee, drie.
Ik kom.

(schril hoog stemmetje)

Pak me dan,
als je kan.

  Isengrimus moet haastig wegduiken.
 

Oeaargh, wat gaan ze te keer
Hekelknekel, mijn knoken doen zo zeer.
Reinaert, jij zult ervan lusten,
een koekje van eigen deeg,
maar eerst ...
vreet ik je tempel leeg.
 
Nog een klein stukje,
nog een klein rukje,
en dan, Reintje, hop,
haal ik mijn verhaal,
vreet je de oren van de kop,
ik pluk je kaal.

(zware stem)

Hoppelpoppel?
Ik tel tot tien.

(gewone stem)

Ik krijg je toch.
Dat zul je zien,
dat zul je zien.

 
Weer kan Isengrimus zich op tijd achter een struik laten vallen. Drie soldaten komen op. Ze sleuren een meisje mee. Haar kleren zijn gescheurd. Rond haar nek is een leiband geknoopt, waaraan ze wordt voortgetrokken. Achter hen aan komt een weeklagende moeder. Wanneer de moeder zich op het drietal werpt, grijpt één van de honden een pistool en schiet haar neer. Twee bejaarden die toevallig passeren, zien het schouwspel aan, trekken de staart tussen de benen en vluchten weg. De drie soldaten hebben alleen nog aandacht voor het jonge meisje dat al te uitgeput en misbruikt is om nog veel misbaar te maken. Wanneer ze voorbij getrokken zijn, komt Isengrimus weer tevoorschijn, snuffelt aan de moeder en gniffelt:
 
 
Ouil-you-uouil,
die is heen,
vel over been
en stinkt als een ...
als een ontstoken puist
ouil-you-uouil ...
als Christus,
rottend aan zijn kruis.
 

Isengrimus slaat voor de zekerheid een kruis, voordat hij het dode lichaam naar een holte vlak bij een olm sleept om het daar te verbergen. Hij urineert tegen de stam om de plek te markeren.
 
Mijn scherpe geur markeert deze plek
als met een kruis.
Maar nu eerst naar Reintje,

(zware stem)
hoppelpoppel,
(gewone stem)

op pad, op naar Malpertuis.

 
Het strijdgewoel en de chaos nemen een einde, wanneer Isengrimus de burcht van Reinaert nadert (de burcht van Reinaert wordt door als beesten verklede toneelknechten richting Isengrimus gerold; eventueel begeleid door de muzikanten die tevoorschijn treden). Hermeline komt naar buiten om te zien of de kust veilig is.
Als ze Isengrimus ziet, spitst ze de oren (regie: hoe beeld je dat uit) en slaakt een zucht:
 
Hebben we alles al gehad,
overvalt ons alweer een malheur,
staat die schooier voor de deur
.
(quasi bezorgd)
Harregat, oom Isengrijn,
Wat ziet u er uit?
Doet het pijn?

 
Isengrimus stopt zich het hemd in de broek en probeert zijn kapsel wat te fatsoeneren en het loshangende vel wat beter op zijn lijf te plakken. Hij gaat heel dicht bij Hermeline staan, kruipt bijna tegen haar op en zingt flemerig:
 
Ja, meisje,
zware tijden, zware tijden.
En maar lijden, en maar lijden.
Ach,
Een mooi meisje als jij
raakt van misère
maar van de kook.
Over koken gesproken:
mijn maag is leeg en knort,
mijn mond verdroogt, verdort.
't Is een hele poos geleden,
dat ze iets te bikken of te slikken kregen.

(Isengrimus drukt zich nog dichter tegen Hermeline aan)

Maar jij ziet er, oh-la-la,
allalalleraardigst uit.
Ondanks je afgetrapte schoenen.

(ineens sluw en gemeen)

Maar een mondje om te zoenen.
Is Reinaert niet thuis?

Ondertussen is Reinaert van achter Isengrimus naderbij geslopen.
Hij keert terug van een strooptocht, die slechts één klein haasje heeft opgeleverd (in het toogje van een misdienaartje). Reinaert verstopt de haas meteen bij het zien van zijn oom en treedt naar voren.
 
Reinaert:
Welk een eer, oom,
welk een eer.
En dat terwijl de wereld
op zijn kop staat.
Waanzin, waanzin.
Maar kom er toch in,
blijf daar niet staan,
schuif bij ons aan.

 
Het huis wordt door de toneelknechten gedraaid en Reinaert, Hermeline en Isengrimus stappen in de woning. In een bedstee liggen vier jongen.
 
Veel is er niet,
en we zijn met velen.
Maar wat er is, gaan
we graag met u delen.

 
Hierbij smijt Reinaert een stuk touw op tafel en begint aan een eind te knagen.
 
Touw genoeg voor twee.
Knabbel gerust
een eindje met mij mee.

 
Wanneer Reinaert Isengrimus het andere eind aanbiedt, begint deze te grommen, want hij vermoedt dat Reinaert een loopje met hem neemt. Terwijl Isengrimus aan het touw snuffelt, speelt Reinaert de haas door aan Hermeline. Isengrimus snuffelt of hij iets op het spoor is, maar wat hij ruikt is beslist niet het touw. Omdat Isengrimus, na toch even aan het touw geproefd te hebben, resoluut weigert, gaat Reinaert onverdroten voort:
 
Vertel,
wat brengt u hier?

 
Hermeline staat bij de bedstee boven de kinderen gebogen en mompelt:
Hoe zo'n pienter man,
zulke stomme vragen stellen kan.

 
Isengrimus (spiedend door het huis): Honger, neef,
 
Hermeline: Die vent heeft niets als verderf in de kop.
Louter voor pik en pens
staat die schrokop 's ochtends op.

 
Isengrimus: honger, zolang al als ik leef.
 
Hermeline:
(hardop, quasi luchtig)

Rein, kun je even helpen,
met het aankleden van de welpen?

 
Hermeline en Reinaert slagen erin, zonder dat Isengrimus het ziet twee kazen en de haas in de bedstee van de kleintjes te stoppen. Wanneer Hermeline de kleintjes uit bed haalt en Reinaert uit een la vier kraakwitte hemdjes haalt, strekt Isengrimus zijn poten naar hen uit.
 
Isengrimus (snuffelend):
 
Als het aan mij lag,
zou ik vreten,
dag aan dag.

 
Hermeline duwt snel de buit onder de beddesprei en trekt de kinderen van Isengrimus weg: Oom, hou uw vingers thuis.
 
Isengrimus vermaakt zich best met het lastig vallen van Hermeline en de kinderen, maar doet alsof hij beledigd is:
 
Heeft zij wat tegen mij?
Ben ik niet welkom in Malpertuis?

Reinaert duwt met zijn voeten een stoel richting Isengrimus en gebaart hem plaats te nemen aan tafel. Tegelijkertijd gebaart hij naar Hermeline, dat er nog iets van de kazen zichtbaar is:
 
Integendeel, oom,
Fijn dat je er bent,
op het juiste moment.
Na onze strooptocht voor het baken spek
heb ik zitten denken als een gek.
Nu weet ik wat mij niet lekker zit,
waardoor ik van streek ben geraakt.
Ik word te oud voor dit,
ik heb het al te bont gemaakt.

 
Tijdens Reinaerts betoog heeft Isengrimus een la van de tafel opengetrokken en zijn hand erin gestoken. Hij geeft een vloek:
 
Hekelknekel, duivelsarcrament,
wie is er hier bont en blauw?
Haal dat rot ding van mijn klauw.

 
Isengrimus toont Reinaert zijn hand die klem zit in een grote muizenval.
Reinaert schiet meteen toe om hem van de klem te bevrijden. Ondertussen Isengrimus (nog altijd snuffelend):
Er moet hier toch ergens een ietsie-pietsie te bikken zijn?

 
Isengrimus probeert toch nog eens het touw, maar spuugt het stukje vol afschuw uit. Wanneer Reinaert de klem van Isengrimus' klauw verwijdert heeft, vervolgt hij:
 
Dat eeuwig bloedvergieten,
ik ben het moe,
doodmoe.

 
Isengrimus: Gewauwel voor ouwe wijven.
Zo was het, is het en zal het altijd blijven,
tot in alle eeuwigheid toe.

 
Reinaert: Haat en geweld,
Isengrimus: Drank, lekkere wijven.
Reinaert: is al wat telt.
Isengrimus: Geld.
Reinaert: Een zuiver geweten
Isengrimus: Genoeg te vreten.
Reinaert: is toch ook wat waard.
Isengrimus: Honger is een scherp zwaard.
De rest is om Nobels baard.

 
(Isengrimus krijgt ineens een ingeving)
: `Kaas is het. Ik ruik kaas.'
Reinaert zucht, staat op en haalt een kaas tevoorschijn:
 
Neem deze kaas en eet ervan,
zoveel je opkan.'

 
en geeft de kaas aan Isengrimus onder mopperend protest van Hermeline:
(kwaad)
`Dwaas.'
Kaas voor een wolf.
Het leven is lijden.

 
Isengrimus lacht luid, propt een stuk in zijn mond en grijpt Hermeline bij d'r kont:
Wie bang is voor de wolf,
kan het bos beter mijden.

 
Reinaert sust Hermeline en is ineens heel ernstig:
Maak je niet zo druk
om dat kleine beetje eten.
Met mijn listen en mijn streken,
heb ik altijd geluk.
Hoe kun je dat vergeten?

 
Reinaert stapt op Isengrimus af en steekt hem de hand toe. Isengrimus schrikt zich een aap van deze onverhoedse wending en is meteen op zijn qui-vive.
 
Reinaert:
Laten we elkaar de hand toesteken.
Want de zin is mij vergaan
voor altijd en voor eeuwig
zo door te moeten gaan.

 
Isengrimus, die de kaas al bijna op heeft, verslikt zich in een wrede, hardvochtige lach en beziet de hand die naar hem uitgestoken is:
Uh, bouïl-bouïl.
Het kan dooien, het kan vriezen.
Ik heb mijn kaas achter de kiezen.
Maar jij, neef, bent geschift.
Ik durf te wedden,
dat dat aan dat touw vreten ligt.

 
Isengrimus slaat er kwaadaardig lachend mee op de tafel. Hermeline staart vol schrik naar de lange rij scherpe tanden en de kwijlende bek van oom:
Dat touw om zijn nek
en dan een paar stevige balken...

 
Reinaert (houdt vol):
Een goed begin is
elkaar het licht in de ogen gunnen.
Zeg nou zelf, oom, dat moet toch kunnen?
Zorgen dat ons bos er beter van wordt?

 
Isengrimus (loerend naar Reinaert, hij vertrouwt het niet):
Vanaf morgen bij de kaas een oude port.

 
Reinaert (iets te enthousiast):
Ik weet, het klinkt vreemd in je oren,
maar als we niet veranderen,
is ons bos verloren.

 
Isengrimus (uitermate geïrriteerd):
Hou op met dat gekwalm, man.
Je hoofd zit vol stof.
Het devies voor mijn eeuwige strijd:

(triomfantelijk)

verbeter de wereld,
begin bij het ontbijt.

 
Isengrimus maakt aanstalten om te vertrekken. Hij maakt een paar gekke fratsen en trekt de kinderen naar zich toe:
Kom, kinderen,
kom met mij mee op stap
en trap met mij wat lol.
Met het buikje lekker vol,
is het leven een goede grap.
Ik heb een hartig hapje,
een mensensudderlapje
verborgen ... bij de oude olm.

 
Hermeline trekt de kinderen bij hem weg:
Nooit of te nimmer.
laat ik die kleintjes in uw handen.
U hebt geen hart,
alleen maar tanden.
Het zou voor het eerst zijn in uw leven,
dat u zo maar iets weg ging geven.

 
Isengrimus (drenzend, alsof hij een kinderversje opzegt):
Lieve schatjes, snorrepijpjes.
Fris gekamd en net uit bed.
Een ondier wat in zo iets lekkers
harteloos zijn tanden zet.

 
Hermeline ziet dat Reinaert twijfelt: Reinaert, zeg hem waar het op staat.
Isengrimus: Toe, neef, sinds wanneer kan spelen kwaad?
 
Hermeline (bijna smekend):
Zeg dat jij de kleintjes,
nooit of te nimmer
bij hem achterlaat.

 
Isengrimus (richt zich tot de kinderen): Hè jongens, wie is het snelste?
Hermeline:Dat zou voor het eerst zijn...
Isengrimus: Wie wint ...
Hermeline (wanhopig, omdat ze ziet dat Reinaert gaat toegeven): ... dat die schurk...
Isengrimus: ... krijgt een rollade...
Hermeline:... iets weg gaat geven.
Isengrimus: ... van jewelste.
Hermeline:Reinaert, ik vrees voor de welpjes hun leven.
 
Reinaert (na even nagedacht te hebben, besluit Reinaert alsof hij de gok wel wil wagen):
Och, de oudste twee
mogen wel met hem mee.
En oom, denk er nog eens over na.
Het kan anders, het moet anders,
zowaar als ik hier voor u sta.
En jij, Hermeline,
jij ziet overal spoken en gevaren.
Hij vreet ze heus niet op.
Laat die achterdocht eens varen.

 
Isengrimus vertrekt met twee van de vier jongen achter zich aan:
Joehoe, op naar de olm.

Hermeline houdt de andere twee tegen en roept Isengrimus en de twee met lichte wanhoop na:
Niet te ver van huis

Isengrimus:
Joehoe, lekker keten,
op naar de olm.

Hermeline:en voor het donker thuis.
Isengrimus (vanachter het toneel): Joehoe, daar ligt te vreten.
 
Hermeline (eenzaam): Voor het donker thuis.
 
Hermeline stapt het huis weer binnen, waar Reinaert aan tafel zit, terwijl hij peinzend met het touw speelt:
 
Hermeline:
Lieverd, wat zie je bleek?
Je bent helemaal van streek.
Leg dat touw eens neer
en vertel me wat er is.

 
Reinaert:
Het lachen is me vergaan. Er is iets mis.
Wat is er met me aan de hand?
Ben ik een sluwe vos,
snel van geest en rad van tong,
sympathiek, innemend en charmant
of ... een ordinaire moordenaar?

 
Hermeline:
Lieverd, doe niet zo raar.

 
Reinaert:
Het zit goed fout.
Hermeline:word ik oud?.

 
Hermeline draait zich om van de bedstee:
 
Maak je niet zo druk.
Ik hou van jou.
Ons krijgen ze niet stuk.
Maar ik ben veel meer bezorgd
dat Isengrimus onze kleintjes niet worgt.

 
Reinaert (weinig overtuigend):
Je ziet overal spoken en gevaren.
Laat die achterdocht eens varen.

 
Hermeline begint zich in haar zorgen op te winden:
Kijk eens hoe donker het al wordt.
Ze hadden allang terug moeten zijn.
Die oom van jou is tot alles in staat,
een vunzig, onbetrouwbaar zwijn.

 
Reinaert:
Maar ben ik beter?

 
Hermeline:
In elk geval geen uitvreter.
Rein, ik ben ongerust.
Er is iets ergs gebeurd.

 
Reinaert (kijkt verschrikt op, maar schudt dan het hoofd, als om zichzelf gerust te stellen):
Ik geloof niet dat hij
onze kleintjes lust,
dat hij zijn eigen bloed verscheurt.

 
Hermeline (port Reinaert overeind):
Geloven? Geloven? Je lijkt wel dwaas.
Jij geeft hem onze kaas,
vertrouwd hem onze kinderen toe.
Reinaert, onderneem eindelijk iets.
Of ben je soms levensmoe?
 

Reinaert (gaat weer zitten):
Hier van binnen is het leeg,
hier van binnen is het hol.
Hier binnen klinkt een echo,
hier binnen klinkt een galm.
Mijn hart beiert de tijd
aan stukken.
Ik heb last,
je zult het niet geloven ...

 
Hermeline (almaar ongeruster en opgewondener):
Geloven? Alweer geloven?
Je lijkt wel Christus,
in de Hof van Olijven.
Rein, hou op en ga kijken
waar onze kleintjes blijven.

 
Reinaert (loopt van Hermeline weg; met de rug naar haar toe, alsof hij zich schaamt):
Laat me nou uitspreken.
Ik kan niet meer lachen
om mijn eigen streken.
Ik heb last van mijn geweten.

 
Hermeline (holt op Reinaert af en stort zich in zijn armen):
Ik wil alleen maar weten
waar mijn kleintjes zijn.

Tiecelijn:
(ergens vanuit de lucht)

Voor een stuk kaas,
vertel ik waar ze zijn.

 
Hermeline (wanhopig):
Kaas, kaas.
Bestaat het hele bos dan alleen maar uit kaas?
Tiecelijn, Tiecelijn,
ik beloof het je,
als je me vertelt,
waar mijn kleintjes zijn
en of het goed met hen is.

 
Tiecelijn:
Het is met je kleintjes goed mis.
Ik zie de tanden flikkeren,
de ogen schitteren
van Isengrimus de wolf.
Haast je, Reinaert.
Haast je,
naar de oude olm.
Kraagh, kraagh,
haast je, Reinaert,
haast je,
want anders is het te laat.

 
Hermeline:
Haast je Reinaert,
ik heb zo'n bang vermoeden.

 
Tiecelijn:
En Hermeline,
denk om die kaas.

 
Reinaert schiet er vandoor, terwijl Hermeline begint te janken.

Einde eerste scène.

libretto en synopsis: © Jo Willems



 
    Productie
Stichting Aa

Artistieke leiding
Jo Willems

Zakelijke leiding
Geert Lameris
Akkerstraat 99a
9717 KZ Groningen
Tel 050 5777858
Fax 050 5777859