|
|
  |   | ||||||||||||||||
|   |
| Scene 1 | Scene 2 en 3 | Scene 4 | Scene 5| Beide scènes spelen zich af diep in het woud. Scène 2 is een open plek, die alleen via dicht struikgewas betreden kan worden. Scène 3 speelt zich af in het leger van de wolf Isengrimus. De scènes wisselen elkaar snel af. Scène 2.1 Op de open plek in het woud loopt Heer Brune te ijsberen, wanneer het publiek binnentreedt. Er is dan ook al landerige, slapstick muziek, die het lange wachten en ongeduld van Heer Brune uitdrukt. Heer Brune is een goedzak, maar vooral een uitvreter, een domme lamzak. Hij ziet er uit als een normale, weldoorvoede heer. Alleen zijn handen zijn geen herenhanden. Ze zien er akelig gehavend uit. Oud, gestold bloed kleeft er aan. Heer Brune is duidelijk uit zijn humeur. En alle dieren in het bos weten, dat wanneer Heer Brune zich niet wel gevoelt, dat het dan beter is hem uit de weg te gaan. Dan komt de gevaarlijke beer in hem los. Een ontstemde Heer Brune is onberekenbaar. Tibeert is een voorzichtige, ietwat laffe kater. Hij waagt zich niet snel in het open veld. Net als Heer Brune ziet hij uit, alsof hij een ongeluk gehad heeft. Zijn pak is helemaal gescheurd, zijn rug is bloot en zit onder de striemen en van de prachtige laarzen, waar hij altijd zo op loopt te pronken is er nog maar een over. Het blote been zit onder de schrammen en is bont en blauw. Heer Brune heeft blijkbaar hoofdpijn, want tijdens het heen en weer banjeren tast hij zich een paar maal naar het hoofd en kreunt hij jammerlijk van ajajaij. Ineens wordt zijn aandacht getrokken door geritsel in het struikgewas. Met een snelheid die je niet zou verwachten van zo'n log personage grijpt Heer Brune in het struikgewas en trekt een briesende, schreeuwende en blazende Tibeert aan zijn nekvel tevoorschijn. Heer Brune schudt Tibeert bij zijn nek door elkaar en snauwt: Wat? Luistervinkje spelen, spioneren? Dat zal je zuur opbreken, ventje, (geeft Tibeert een stomp) dit zal je leren. Tibeert is helemaal in paniek, verliest zijn gewoonlijke voorzichtigheid en flapt er uit: God, bewaar me, Heer Brune spaar me. Het spijt me, medelijden, ach, laat mij los. Isengrimus had iets te melden, hier in het bos, u maakt me bang, over Reinaert de Vos, van groot belang. Heer Brune laat Tibeert los en veegt zich de handen, alsof hij een onrein schepsel heeft aangeraakt. Wat had die wolf over de vos? Tibeert zorgt dat hij meteen op een veilige afstand van Heer Brune komt en herwint zijn voorzichtigheid weer. Sluw kijkt hij Heer Brune aan en zegt geheimzinnig: Dat heeft Heer Isengrimus mij niet verteld. Ik ben slechts hier besteld, precies op dit uur. Maar wat brengt u hier, zo ver van uw kasteel? Heer Brune voelt zich aan zijn kop en antwoordt bars: Vlooi jij je vacht vol dooie luizen, ga de keutels van je muizen tot een krans of kraaltje rijgen. Maar kater, hou je koest. Bemoei je met je eigen. Heer Brune is zichtbaar ingenomen met zijn spitsvondigheden en schrijdt praalhanserig over de open plek. Dan is er ineens kabaal in het struikgewas en met veel lawaai en herrie breekt Isengrimus zich een weg naar de open plek. Met de takjes en het oude lover op zijn kop ziet hij er nog belachelijker dan normaal uit. Tibeert klimt meteen de hoogte in bij het zien van de wolf, die hij nog minder vertrouwt dan Heer Brune. Heer Brune is daarentegen zo ontstemd, dat hij meteen op de wolf afstapt en hem bij zijn strot grijpt: Al een uur sta ik hier klaar, mijn kop barst zowat uit elkaar. (Heer Brune schudt de wolf wat door elkaar.) Laat jij altijd deftige heren door katten bespioneren? (Heer Brune kijkt rond en gaat op zoek naar Tibeert, alsof hij helemaal vergeten is, dat hij Isengrimus in zijn knuisten heeft.) Waar hangt die dakhaas nou weer uit? Isengrimus probeert zich los te worstelen uit de ijzeren greep van Brune en stottert: Denk na, Brune, laat me even los. Die koppijn, wiens schuld is dat? Van Reinaert toch, de Vos? Brune, ik stik, ik word niet goed. Ik geloof dat ik overgeven moet. (Isengrimus, kokhalzend. Maar Heer Brune is te stom om hem los te laten. Isengrimus, naar lucht happend): Tibeert, kom uit die boom, opdat ik Brune toon, hoe jij erbij loopt. (wijst op Tibeerts ongeschoeide voet): Zijn laars is-ie kwijt, zijn baard is gesloopt. Verschroeid is zijn huid. Die vos is een schavuit, die hoort ó..ópgeknoopt. (Isengrimus krijgt het weer te kwaad en probeert zich los te rukken): Brune, ik stik, man, gebruik je verstand. ik word niet goed, man. Ben jij een heer van stand? Ik geloof dat ik overgeven moet. Deze laatste opmerking mist zijn uitwerking niet op Brune. Hij herwint zijn houding, maar vergeet Isengrimus los te laten. In plaats daarvan murmelt hij een schaapachtig Pardon. Isengrimus gilt een gesmoord Bru-u-une waarop Brune hem loslaat en Isengrimus naar de rand van open plek stormt en begint te braken. Wanneer hij de verbaasde gezichten van Heer Brune en Tibeert ziet, roept hij hikkend en rochelend: Pardon, excuus, pardon. Er ligt iets op mijn maag. Tibeert sist vanaf zijn plek uit de boom: Het is toch niet zijn geweten. Heer Brune is praktischer: Iets verkeerds gegeten. Isengrimus: Nee, alleen te veel en te snel. Brune: Daarvan word ik nooit onwel. Maar .....vertel op, wat heeft die vos te maken met die pijn aan mijn kop en Tibeerts laars en baard en vel. Wij staan ons hier de benen in de grond, terwijl jij, Nobel-weet-waar de slampamper uithangt. Isengrimus bestudeert zijn braaksel en zucht (dit wordt straks twee- en driestemmig gezongen): Een misbaksel is Reinaert, en misbaksels heeft hij voortgebracht. Vervloekt zij Reinaert en heel zijn nageslacht. Tibeert (klimt uit zijn boom): Hij is altijd sneller, met hem loopt het altijd goed af, hij is altijd feller. Brune: Reinaert ....ontloopt inderdaad altijd zijn straf. Reinaert .... Tibeert: is leep, Isengrimus: glad als een aal. Brune: Reinaert .... Tibeert: is link, Isengrimus: hard als staal, Tibeert en Isengrimus: meedogenloos, alleen aan zichzelf loyaal. Trouw, flauwe kul, bedrog, zijn vak. Aan vriendschap heeft hij lak. Van een geweten, geen flauw benul. Brune: Een echte .... (Tibeert en Isengrimus moedigen Brune aan het rijm af te maken door de l al voor te vormen) ... èh, lul. Isengrimus, Tibeert en Brune vervolgen: En wij, wij verliezen huid en haar, schroeien onze voeten, onze handen, verliezen onze ogen, onze tanden, verkeren voortdurend in levensgevaar. Isengrimus: Tibeert verzengt zijn vacht, Tibeert: en Brune scheurt zijn klauwen. Tibeert en Isengrimus: Een misbaksel is Reinaert, en misbaksels heeft hij voortgebracht. Vervloekt zij Reinaert en heel zijn nageslacht. Einde 2.1
Scene 2.2 Isengrimus, Brune, Tibeert. Brune staat voorovergebogen met zijn kop in een boomholte gestoken. Isengrimus staat achter hem met een boomtak als een honkbalknuppel. Hij maakt bewegingen als een slagman. Tibeert bekijkt alles vanaf een veilige hoogte in dezelfde boom. Isengrimus: Gaat je al een licht op, Brune? Weet je nu wat de vos je heeft geflikt? Brune: Ik zie en ruik niks. En al helemaal geen honing. Isengrimus: Precies. Net als in de tuin van Lamfreit? Tibeert: Aanschouwelijk onderwijs heeft al menigeen bevrijd van al te grote dommigheid. Brune: Bij Lamfreit zat ik vast om de honing die er niet was. Isengrimus: Dus er zat geen honing in de stam. Brune: Nee. Ik snapte niets van Reinaerts gepraat van: Heer Brune, hou vooral maat, eet u teveel, dan doet het uw buikje kwaad. Isengrimus: En wat kwam er toen? Brune: Ik verloor mijn handschoen tijdens het wrikken. In plaats van honing in mijn maag, kreeg ik een ongekend pak slaag te slikken van de dorpers en Lamfreit. Gelukkig heb ik mij op tijd bevrijd ten koste van, ocharm, mijn linker- en, ocharm, mijn rechteroor. Tibeert: Hij krijgt hem door. Brune steunt en kreunt in de stam. Hij herbeleeft zijn ellende weer helemaal. Wat ben ik een imbeciel. Isengrimus (tegen Tibeert): Zeg maar gerust: een randdebiel. Tibeert: Het duurde even voor het dubbeltje viel. Brune (vol zelfmedelijden): Ik loop altijd alle risico. Isengrimus (kan zich niet meer inhouden): En dat voelt ongeveer zo? Isengrimus slaat Brune op de kont. Die schiet uit de spleet en vliegt Isengrimus achterna, krijgt hem te pakken en grijpt hem bij de keel. Tibeert: Heer Brune, Heer Brune, Heer isengrimus heeft enkel het licht ontstoken. Brune laat Isengrimus verbouwereerd los. Isengrimus kuchend en vals: Jij hebt bijna mijn nek gebroken. Wanneer ik een licht heb ontstoken, dan tot mijn eigen grote spijt. Het licht van inzicht lijkt aan jou verkwanseld. Zelden ben ik zo vaak in zo'n korte tijd zo ongenadig afgeranseld. Brune (zich tot Tibeert wendend): Welk licht heeft hij ontstoken? Isengrimus (verliest even zijn geduld): Dat van een stomme stoklantaarn. (Dan krijgt hij zich weer in het gareel) Wij moeten wraak nemen, wij zweren een eed dat Reinaert moet boeten voor het leed dat hij ons heeft aangedaan. Wij klagen Reinaert aan, slepen hem voor het Hof. Tibeert, kom van die tak, Brune, kijk niet zo alsof je lever is verzakt. Onze wonden zijn voldoende reden dat Reinaert de kop van de romp wordt gesneden. Tibeert en Brune herhalen de eed: Wij zweren een eed dat Reinaert moet boeten voor het leed Isengrimus: Een misbaksel is Reinaert ... Tibeert en Brune: dat hij ons heeft aangedaan. Wij klagen Reinaert aan. Isengrimus: Misbaksels heeft hij voortgebracht. Tibeert en Brune: Onze wonden zijn voldoende reden dat Reinaert de kop van de romp wordt gesneden. Alledrie: Vervloekt zij Reinaert en heel zijn nageslacht. Einde Tweede Acte libretto en synopsis: © Jo Willems |   | ||||||||||||||||
  |   |
Productie Stichting Aa Artistieke leiding Jo Willems Zakelijke leiding Geert Lameris Akkerstraat 99a 9717 KZ Groningen Tel 050 5777858 Fax 050 5777859 |
   
|