VIJFDE SCENE (Locatie Grote Markt - Groningen)


 
 

de opera            

de makers

de cast

de sponsors

Van Den Vos Reinaerde

foto's

recensies

laatste nieuws!

 
libretto en synopsis: © Jo Willems
| Scene 1 | Scene 2 en 3 | Scene 4 | Scene 5 |



De lokatie waar het Tsinxenhof is gehouden is omgetoverd tot een desolaat stuk landschap, waar zich een ronde verhoging bevindt, de put van Crieckepitte.
Carcofas (voren) en Reinaert (achter) dragen Nobel op een draagstoel.


Nobel (kreunend en humeurig, zich naar Reinaert omdraaiend):
Zo'n tocht ... bepaald geen sinecure.
Mijn benen, botten ... stijf als een lat.
Hoelang gaat dit nog duren?
Meester Reinaert, ik ben het zat.

(draait zich weer terug)

Hoe lang nog?
... Pijn in mijn zij.
... Vervloekte woestenij.

 
Reinaert (monter):
Nog even, Sire, op mijn woord
en u verlaat ... voor immer naar ik hoop...
dit onherbergzaam oord.

 
Carcofas (doet in duitje in het geestelijke zakje):
Op het einde van elke route,
wacht ieder zijn rechtvaardig loon.
Wie slecht geweest is, die moet boeten,
wie goed was, wacht de gouden troon.

 
Nobel (zich dreigend naar de gangmaker bukkend):
Route, boete, zere voeten,
Uw gepraat, prelaat,
moralistisch bric-à-brac,
maakt me soms zo kwaad, prelaat,
dat ik naar ùw einde snak.

(zucht)
: ... U hebt geluk,
... moet van de kruk.
... Daar bij die heester,
 
... zet me daar maar neer.
... En niet kijken naar je meester.
... Wanneer iemand kijkt ...
(beetje teneergeslagen)
... kan ik niet meer.

 
Carcofas en Reinaert doen wat van hen gevraagd wordt en gaan op een stam zitten, zonder met elkaar te spreken. Nobel hoor je af en toe `kom nou, kom nou' zuchten. Wanneer hij weer uit het bosje verschijnt, zich onbeholpen fatsoenerend, is zijn humeur er niet beter op geworden. Hij neemt plaats op de stoel en gebiedt Reinaert en Carcofas weer voort te maken.
 
Nobel (sarrend; naar achteren leunend):
Dat lucht op.
Even wisselen.
Reinaert gaat nu op kop.

 
Carcofas en Reinaert doen wat van hen gevraagd wordt en wisselen van plaats. Wanneer ze op weg zijn, buigt Nobel zich voorover naar Reinaert:
Die kip, meester Reinaert,
... niet helemaal helder.
Is een kip een moord wel waard,
ook al is ze een Barnevelder?

 
Carcofas (wijsneuzig):
Met verlof, Coppe kwam uit Brakel, Sire.

 
Nobel (snauwt kwaad achterover):
Wat maakt dat uit? ... Allemaal kakeldieren.

(dan vervolgt hij sarrend tegen Reinaert)
:
Waarom ... Coppe de strot doorgebeten?
U hebt haar niet eens opgevreten.

 
(gemeen)
Doodslag, moord,
zo maar, zonder reden,
ontoelaatbaar
(grom), ongehoord.
... Moet worden bestreden,
... worden bestraft.
Waarom, Meester Vos, waarom,
... Coppe omgebracht?

 
Reinaert:
Heer, geloof me,
de kardinaal zij mijn getuige.
Ook een vos moet voor de schepping buigen.
Hij kan niet anders, handelt volgens zijn eigen aard.
Geloof me, Heer,
de kardinaal zij mijn getuige,
Ik had Coppe liever gespaard.

 
(Minachtend gegrom van Nobel).

 
Reinaert:
Kardinaal, heeft God mij niet zo geschapen,
dat ik alles moet doden,
wat ik met zijn poten
in zijn aarde zie schrapen?

 
(Goedkeurend gegrom van Nobel)

 
Reinaert:
De kardinaal zij mijn getuige,
ook ik moet voor de schepping buigen.
Zoals trouwens alle wezens,
't zij een aap, 't zij een zwijn.
Zo kan een leeuw niet anders
dan de koning der dieren zijn.

 
Nobel (tevreden over Reinaerts verklaring):
Die kip ... een kleinigheid.
Die schat ... duurt een eeuwigheid.
Is het nog ver?

 
Reinaert (gebaart naar achteren tegen Carcofas om de draagstoel neer te zetten):
Kijk.

 
En inderdaad, de put komt in beeld. Nobel komt kreunend en steunend recht uit de draagstoel. Hij wenkt Carcofas bij zich en leunend op diens arm en zijn eigen staf lopen ze op de put af. Beiden buigen zich voorover. Carcofas in een opwelling van speelsheid roept in de put:
 
Hallo echo.

 
Waarop het antwoord uit de put echoot: Hallo ezel.
 
Reinaert is ondertussen ook naderbij gekomen. Nobel geeft Carcofas een stomp en verliest daardoor bijna zijn evenwicht en dondert bijna samen met Carcofas in de put. Beide staan nog op de rand te balanceren, als Reinaert zegt:
Sire, Kardinaal,
voorzichtig, geen capriolen.
Na zo lang dolen
val je snel in een gat.
Hoe vindt u de schat?

 
Nobel:
Daar beneden ... zo zwart als inkt.
Niets te zien ... nog geen muntje
dat blinkt.

 
Carcofas die over de schouder van Nobel meekijkt: Dit turen heeft geen nut.
 
Reinaert:
Uw ogen moeten wennen
aan de duisternis in de put.
Buig u beide weer voorover.

 
Carcofas en Nobel doen zoals Reinaert hun gezegd heeft. Het is te zien dat Reinaert Carcofas een zetje wil geven, maar hij durft nog niet zo goed. Juist als hij wil duwen, draaien beide zich om.
 
Reinaert:
Ik zie het al.
De schoonheid van de schat
heeft u van uw spraak beroofd.

 
Nobel en Carcofas:
Wij zien slechts een zwart gat.
Meester Reinaert, u hebt ons
een schat beloofd.

 
Reinaert: Kan het echt dat u niets ziet?
 
Nobel en Carcofas: Volstrekt niets.
 
Reinaert:
Zo diep ligt de schat nou ook weer niet.
Dat kan toch niet dat u niets ziet.

 
Nobel en Carcofas: Helemaal niets. Geen donder.
 
Reinaert (onderzoekt de ogen van Carcofas en Nobel):
(bij Carcofas)
Geen speculatief vermogen,
(bij Nobel)
Staar aan de ogen.
Geen wonder.
Alleen een heldere kijk
op de wisselende waarde
van het slijk der aarde
maakt iemand rijk.
Maar gooi het bijltje er niet bij neer.
Buig voorover en kijk nog een keer.

 
Carcofas en Nobel staren Reinaert niet begrijpend aan.
 
Reinaert gebaard hen weer in de put te kijken. Weer komt Reinaert nader. Juist als hij weer wil duwen, draaien Carcofas en Nobel zich om en lopen dreigend op Reinaert af, die terugwijkt als het onschuldige lam zelve:
Nobel en Carcofas (dreigend):
Meester Reinaert,
u maakt zich toch niet schuldig
aan leugen en bedrog?

 
Reinaert:
Vergeef me,
maar wat bent u ongeduldig.
Ik liegen? Kom nou toch.
Heren onder elkaar.
Wat ik beweer is waar,
zowaar als ik hier sta.
Ga,
kijk nou nog één keer,
en kijk dan eens wat langer.
Gun uw ogen twee minuten de tijd
en ze krijgen ruim zicht
op wat daar beneden
op u te wachten ligt.
Twee minuten tijd
en u bent van al uw zorgen bevrijd.
Kijk, kijk, kijk.

 
Nobel en Carcofas lopen terug naar de put. Reinaert volgt hen op de voet. Nobel buigt zich weer voorover over de rand van de put. Carcofas drukt zich tegen zijn rug aan en gaapt over Nobels schouder in de diepte van de put. Reinaert kijkt op zijn horloge en spuugt in zijn handen. Steeds naderbij komt hij. Als hij vlak achter hen staat is al een minuut verstreken.
 
Carcofas jankt: Hoe lang moet het nog duren?
 
Nobel: Het heeft geen zin ... al dat turen.
 
Reinaert (een paar passen achteruit):
Hou vol en kijk.
Dra zijn jullie rijk.
Nog dertig seconden.

(terzijde)
Het is nu d'r op of d'r onder.
 
Reinaert neemt een aanloopje en springt tegen Carcofas aan. Carcofas duwt Nobel voorover die in de put dondert met een afgrijselijke kreet. Carcofas balanceert op de rand van de put tussen leven en dood. Wanneer hij in de put dreigt te vallen, krijft hij ííííííí en wanneer hij zich weer in veiligheid waant àhàhàhàhàhàh àh. In de tussentijd heeft Reinaert zich uit de voeten gemaakt. Het lijkt alsof Reinaert zich een enkel verstuikt, wanneer hij in de heesterstruik verdwijnt.
 
Carcofas heeft zich uiteindelijk in veiligheid gebracht. Er heerst een diepe stilte. Verbijsterd kijkt hij om zich heen:
De koning ... dood.
De koning ... in de put.
Ik sta voor schut,
hang uit het lood.
God bewaar me.
Stulti est sperare.

 
Reinaert, nergens te bekennen.
Die zal wel voor zijn leven rennen.
En ik ... met mijn zere voeten
zal terug naar huis moeten
om alles te verklaren.
Stulti est sperare.

(twijfelt door de laatste uitspraak)

 
Maar zullen ze niet denken
dat ik het heb gedaan:
de koning en Reinaert doodslaan.

(stelt zichzelf gerust)

Maar ik ben kardinaal,
een prinselijk prelaat.
De boef moet nog geboren worden
die mij in de boeien slaat.
Mij geloven ze wel.
Maar triest is het wel.
íííí-àhàhàhàh.
Waar moet ik heen?

 
Carcofas twijfelt aan de richting. Loopt eerst zenuwachtig nagelbijtend en schoudertrekkend naar links. Dan naar rechts, dan weer naar links, dan weer naar rechts, blijft dan bang in het midden staan en roept: Ik lijk wel een bang wezel.
 
Uit de put klinkt De echo: Ezel.
 
Carcofas: In elk geval weg van die put.
 
Carcofas zingt, terwijl hij traag afgaat, omdat hij toch nog altijd aan de te nemen richting twijfelt:
Sunt la-a-a-cri-mae-ae-ae- re-e-e-rum et me-e-e-ntem morta-a-a-lia ta-a-a-ngunt.
 
Wanneer de treurzang van Carcofas is weggestorven, verschijnt Reinaert weer hinkend op een zware honkbalknuppel op het toneel (vanachter de heester waar Nobel even tevoren zijn behoefte heeft gedaan):
 
Pfoei, Dat blauw bloed zo stinken moet.

Reinaert strompelt terug naar de put en gaat op de rand zitten. Hij tuurt mismoedig naar beneden:
Ik heb het gered.
Tenminste bijna.
Mijn enkel is gebroken,
maar mijn jongen zijn gewroken,
de macht van Nobel gebroken,
Hermeline zit veilig thuis
bij de rest van onze kroost.
En Carcofas is geen partij voor mij,
die is zo dom als zijn Latijn.

 
Reinaert roept naar beneden: Hé Nobel, ben je nog in leven?
 
De echo: Even.
 
Reinaert:
Ultimum plumbum, de laatste ruk.

(roept luid)
Tiecelijn, help me,
mijn enkel is stuk.

 
Reinaert staat op van de put en loopt mank speurend rond en wendt zich dan bij de heester tot een fictief punt in de lucht:
Tiecelijn, Tiecelijn.
Ik weet het zeker,
je moet hier ergens zijn.

 
Geen antwoord.
Tiecelijn, kom tevoorschijn.
Je moet hier ergens zijn.
Ik wil met je praten,
ik heb een plan.
Jij zwijgt en ik betaal.
Wat vind je ervan?

 
Weer is het even stil. Dan klinkt er ineens Tiecelijns vaste spreuk:
Hoe stiekem ze ook iets doen,
hoe zachtjes ze ook praten.
Ik zie en hoor alles,
ik hou ze in de gaten.

 
Reinaert loopt naar de bloeiende heester in de vooronderstelling dat de stem vandaar afkomstig is:
Ah, je bent je stem nog niet verloren.
Ik heb hier een contract.

 
Reinaert haalt met zichtbare moeite, een groot stuk papier uit zijn zak en zwaait het in het rond:
Erg gedetailleerd,
met punten en puntjes
waarin staat beschreven
hoe wij beiden profiteren
en wat ik aan jou moet geven
om jouw zwijgen te garanderen.
Wil je dat ik een paar punten voorlees?

 
Reinaert kijkt verwachtingsvol omhoog. Maar Tiecelijn geeft geen antwoord. Uiteindelijk begint Reinaert dan toch maar:
Punt één heeft betrekking op een spreekverbod
over de schat en het complot:
Ik geef je eenmaal in de week
een tiende van mijn buit
Punt twee, de verkrachting van Hersinde
en het blind maken van haar kinderen,
die ik in de ogen zeek.
Je zoekt de dienst zelf maar uit
die ik jou daarvoor verleen.
Ik weet ook nogal wat van jou.
We trekken beiden aan hetzelfde touw.
Punt drie, de dood van onze koning,
dit punt is de bekroning:
driemaal per week, als een echte mafiabaas,
ontvang je van mij een kogelronde Edammer kaas.

 
En dan zijn er nog wat puntjes
over te leveren spek, te draaien worstjes
en niet alleen maar goud dat blinkt.
Ik weet zeker dat dit je allemaal
aantrekkelijk in de oren klinkt.

 
Kom, bekijk het contract van wat dichterbij.
Ik heb mijn handtekening al gezet.
In tweevoud, zoals het hoort.
Tiecelijn, heb je mij wel gehoord?

 
Vanachter de put is ineens wat gerommel,waarneembaar. En kijk, eindelijk krijgen we Tiecelijn te zien. Een grote houten kraai die zich traag richting Reinaert beweegt. Reinaert legt het contract op de grond neer en wijst Tiecelijn de punten aan.
 
Punt één.

 
Tiecelijn lijkt het allemaal te lezen. Reinaert bladert om.
 
Punt twee.

 
Teicelijn leest weer. Reinaert bladert om. En nog voor Tiecelijn heeft kunnen beginnen met lezen of met wat dan ook slaat Reinaert met volle kracht met de honkbalknuppel op Tiecelijns kop. Het beest barst uit elkaar, terwijl Reinaert schreeuwt:
 
Punt drie.

 
Na deze gruwelijke gewelddaad gooit Reinaert de knuppel in de put en zakt weer neer op de rand.
 
Dat eeuwig bloedvergieten,
ik ben het moe,
doodmoe.

 
Maar,
Hermeline, had gelijk
Gewauwel voor ouwe wijven,
Hermeline, inderdaad, kijk,
zo was het,
is het
en zo zal het altijd blijven.
Een vaststaand feit,
tot in alle eeuwigheid.

 
Hij richt zich op en roept:
Hermeline, ik kom naar huis.

 
Reinaert holt weg. Niks geen last van een gebroken enkel.


EINDE

libretto en synopsis: © Jo Willems



 
    Productie
Stichting Aa

Artistieke leiding
Jo Willems

Zakelijke leiding
Geert Lameris
Akkerstraat 99a
9717 KZ Groningen
Tel 050 5777858
Fax 050 5777859