Een glimp van de onderwereld
Elk museum, iedere bezienswaardigheid of openbare gelegenheid bevat deuren waarachter het publiek niets te maken heeft. Meestal is dat duidelijk aangegeven. Soms treden we ongewild binnen in een huiskamer, een opslagruimte, een meterkast. Een enkele maal vangen we een glimp op van een geheim. En soms werpen we verschrikt een blik in een afgrond. Dan kunnen we zo'n deur niet snel genoeg sluiten.
Vooral de toerist, de vreemdeling die onderweg alles van zijn gewone functie ontdoet en tot voorwerp van aanschouwing maakt, de reiziger die landschappen en steden beschouwt als één groot museum, is vatbaar voor dergelijke verrassingen.
Ter zake. We zijn via Frankrijk op weg naar Italië, waar ik het nuttige met enig toerisme wil verenigen. Flora zit achterin de auto hardop een Bruintje Beer-boek te lezen. Bruintje heeft op een koude winterdag tijdens een wandeling door de sneeuw een oude vrouw ontmoet die haar kat kwijt is. `Naar die holle boom leidt het spoor. Wil je daarin eens voor me kijken? Dan ben je een beste, hoor. Vlug klimt Bruintje in de boom, hij kijkt neer in het donkere, diepe gat. De oude vrouw roept nieuwsgie rig: `Zeg Bruintje, zie je al wat?' Bruintje tuurt en tuurt en is verbaasd zo'n grote ruimte te zien daar in die holle boom! Het lijkt wel een groot vertrek. Bruintje blijft nog eens kijken. Er is zelfs een soort van ladder om de bodem te bereiken.' Dat rijmt, merkt Flora op.
Dan klimt Bruintje uiteraard omlaag, springt van de onderste trede op hetgeen hij voor een hoop bladeren aanziet en zakt daardoorheen naar beneden. `Het lijkt wel alsof hij uren achtereen blijft vallen.... O, O, zucht Bruintje Beer, bereik ik dan nooit de aarde weer?' Maar uiteindelijk komt hij neer op een echt hoopje bladeren, in een stenen gebouw met een opening. `Hij kijkt er door en hij verbaast zich zeer, want hij ziet in de verte fris groen gras en een helder blauw meer.'
We bereiken Provins, een middeleeuws stadje honderd kilometer ten zuidoosten van Parijs, en we lopen er wat rond. In een steile straat komt een sjofele, zeer kleine oude man naar ons toe. Hij spreekt ons aan, maar wij kunnen hem niet verstaan.
Tanden heeft hij niet meer, die kleine oude meneer.
Ik denk: het is een bedelaar, maar dat blijkt niet waar. Hij wil alleen maar aardig zijn en aait Flora over het hoofd. Zij schrikt een beetje van de man, die nogal wonderlijk is uitgedost, met een wijde verschoten blauwe broek aan en een echte ouderwetse buis. Op zijn hoofd heeft hij zo'n alpino als Fransen dragen in kaas- en wijnadvertenties.
Later op dezelfde middag zien we, iets hoger in dezelfde straat, op een huis een bord dat aangeeft dat men daar ter plaatse onderaardse gangen kan bezoeken. Zoiets lokt ons altijd aan, vooral bij warm weer. Rechts van het bord is een deur, achter die deur een grote hal. Aan het eind van die hal zien we weer een paar deuren, waaronder een grote. Daar zal het zijn. We openen de grote deur, en staan op het punt een zeer lage, maar wel uitgestrekte ruimte, door TL verlicht, te betreden. Er staan lange tafels met bordjes en kroezen; op en naast de bordjes liggen hompjes brood. Hier en daar staat, onbeweeglijk als wassen beelden, een aantal diakenhuismannetjes die in alles gelijken op de vreemdsoortige oude man die wij op straat hebben ontmoet, allemaal eender gekleed, heel oud, heel sjofel, heel klein - zeven dwergen. Vermoedelijk zijn zij door onze komst verrast, en verstard blijven ze staan in de houding die ze hadden aangenomen op het ogenblik dat de deur open ging. Een van hen heeft zijn arm vooruitgestoken, en hij grijnst. Snel, en onmiddellijk heseffend dat wij hier niets te maken hebben, sluiten wij de deur weer. We hebben alles in een flits gezien, het beeld blijft hangen zoals we het heel even zagen, en daardoor kwam het ons onbeweeglijk voor, en onwerkelijk, als een foto.
`Wat rook het er vreemd,' zegt Flora.
Bestudering van het bordje bij de bel leert ons dat het hier een verpleeginrichting betreft. De onderaardse gangen blijken zich links van bord dat daarvoor de aandacht trekt te bevinden. Maar ook die oude mannen bevonden zich in een soort grot.
Twee dagen later. Acqui Terme, Piemont. Ons reisdoel, want niet ver hiervandaan woont de beroemde oude man met wie ik enige middagen pratend zal doorbrengen. Acqui heeft hotels, niet vanwege de toeristen - wij zijn de enige toeristen - maar vanwege de kuurgasten. Het betreft hier een kuuroord met geneeskrachtige bronnen en poelen. Bij een kokende fontein drinkt men naar rotte eieren riekend water uit plastic bekertjes; in de termen kan men modderbaden nemen tegen hartziekten en reumatische aandoeningen. Maar er blijkt ook een prachtig groot zwembad te zijn waar wij dagelijks uren doorbrengen. De nieuwe termen bevinden zich midden in het stadje, ze stralen niets uit van de fin de siècle-sfeer die andere, beroemde kuuroorden als Vichy kenmerken. Wij hebben ons in de hal gewaagd: het bleek een soort ziekenhuis, met specialistenkamers, onderzoekkamers.
Ons hotel ligt ver buiten het centrum, maar heel dichtbij het zwembad. In de hal staat een stoel zoals ik nooit tevoren heb gezien, een soort troon waaraan alles verstelbaar is, rugleuning, armsteunen, zitting, poten, hoofdsteun. Een stoel als uit een auto, maar groter en harder.
Vergeten te vragen waar die stoel voor dient.
Onze medegasten: een schuchtere Engelsman, en een soort Erich von Stroheim die telkens half stiekem een glaasje en een fles uit zijn zakken haalt en zich iets inschenkt, en ook een zeer oud, schuifelend echtpaar. Zij zijn doorgaans gehuld in badjassen, wat ons vreemd voorkomt, gezien de afstand van het hotel naar de termen. Maar geregeld dalen zij in de hal een brede trap af, achter een bord dat verwijst naar Toiletten en Baden.
De vrouw die het hotel drijft, heeft me uitgelegd waar ik de auto voor de nacht kan stallen. Omrijden, een helling af, een steeg in die parallel loopt met de straat waaraan het hotel ligt, en dan de tweede poort door en weer een steile helling af.
Aan de achterkant blijkt het hotel twee verdiepingen hoger dan van voren. We gaan naar binnen door de achterdeur, veronderstellend dat we ergens ter hoogte van de Toiletten en de Baden uitkomen. We zien gordijnen, en achter die gordijnen een kelderachtige ruimte met deuren. Een van die deuren staat open, er klinkt een rauwe vrouwenstem, en er komt damp naar buiten.
Een trap naar boven kunnen we niet vinden.
Ik ben de verkeerde poort ingereden.
De volgende ochtend aan het ontbijt, wisselen de gasten ervaringen uit. Er blijkèn behalve de nieuwe ook oude termen te zijn, vlak achter het zwembad.
De hier aanwezigen zijn het erover eens dat de oude van veel betere kwaliteit zijn. Von Stroheim zegt dat hij bij zijn eerste modderbad bijna van zijn stokje was gegaan van de stank.
Ik informeer hoe dat gaat, zo'n modderbad. Een vrouw legt me uit: `Je gaat op een bed liggen, en dan leggen ze lappen met modder over je heen.' Toch kon ik me er geen voorstelling van vormen - zei ik.
`Ga gerust eens kijken.'
Na het ontbijt brengen we een bezoek aan de Oude Termen. Die blijken geheel te voldoen aan de verwachtingen die Fellini in 8½ heeft gewekt. Een klassiek, imposant gebouw, omringd door een groot park met hier en daar oude mensen aan witte tafeltjes, in witte kleren, met witte parasols.
We gaan het gebouw in, treffen in de hal niemand aan, lopen door een sjiek, zeer groot restaurant met hoge plafonds, waaraan kristallen luchters. Op het damast van de tafels staan zilveren kandelaars. In de verte rammelen twee obers met tafelzilver, zonder op ons acht te slaan.
We bereiken een gang met veel deuren. Ook hier hangt een vreemde geur, maar heel anders dan in Provins. Ik open een deur, en zie, in een flits, een soort poel omringd door kamers met zonneschermen. In die poel zijn dammen aangelegd waar mannen in korte broek met baggerscheppen grote emmers vullen met groenachtig slijk.
Verder durfden we niet te gaan. snel sloten we de deur en sloegen we op de vlucht.
Maar die middag kocht ik in Acqui twee ansichtkaarten waarop duidelijk datgene stond afgebeeld waarnaar wij zo nieuwsgierig waren. Achterop, in vier talen, een verklarende tekst. Op de ene:
Applicazione fanghi donna
Mud application to a woman
Application de boue à une femme
Das Anwendung Schlammes Weib.
Op de andere:
Applicazione fanghi mezza vita
Mud application in the middle of the body
Application de boue demi taille
Das Anwendung Schlammes halb Leben.
(Vita betekent zowel taille als leven.)