Een lichtend voorwerp
In een museum is het uitgestalde onbereikbaar voor het publiek, en andersom. Zo behoudt de rustige beschouwer zijn vrijheid, zo is hij een verwonderde vreemdeling en geen belanghebbende. Door afstand te nemen kan hij de indruk krijgen dat er systeem zit in de wereld, dat er een zekere orde heerst, zoals op een luchtfoto. Die ordening berust weliswaar op zinsbegoocheling, een illusie als gevolg van de beperkingen van onze zintuigen, maar kan toch voor de nu en dan nodige innerlijke rust zorgen.
`Wie een schip wil filmen, moet er niet bovenop gaan staan' - het gevleugelde woord van een sterk bij de actualiteit betrokken cameraman. En de bewering dat de beste stuurlui aan wal staan dient letterlijk te worden opgevat. (Wie zich een beeld wil vormen van de toestand in een vreemd land moet er niet geweest zijn).
Het standpunt dat ik zelf heb gekozen om het openbare leven zonder toorn of hartstocht te beschouwen was totnogtoe altijd een vesting geweest waarbinnen alleen diegenen werden toegelaten die daartoe waren uitgenodigd (dus geen Jehova's getuigen over de drempel en geen mannen met bevelen der koningin of gestolen horloges).
Zo had ik - maar omstandigheden dwingen me nu publiek toe te laten - zo had ik een standpunt gekozen waar me werkelijk niets kon overkomen. Een oase te midden van een woestijn van gras, met aan de einder hier en daar een boom of een hoeve, vele duizenden meters verderop. In de precies twaalf jaren dat ik hier woon is er aan die einder niets nieuws opgetreden, op een paar verre hoogspanningsmasten na, die ik aan het gezicht heb onttrokken met wat Struikgewas.
Elektriciteit wordt hier dan ook geleverd, en water ook. Aardgas niet, want dat is niet rendabel. Af en toe komt er een vrachtauto uit Rotterdam naar het Noorden, om mijn propaantank te vullen. Dat is wel rendabel.
Een enkele maal heb ik angstig gedroomd dat bulldozers van mijn tuin een afgrond maakten, of een elegant park, of dat er een hoog pand van glas en staal was verrezen, of dat men plotseling een winkelstraat had aangelegd, een luchthaven met verkeerstoren - maar in werkelijkheid gebeurde er niets.
Tot vrijdag dertien dagen geleden. In storm en duisternis keerde ik naar huis terug in de auto. Samen met mijn dochtertje. Achter de plek waar wij wonen was een hoog lichtend Ding verschenen.
`Hebben ze daar een flat neergezet?" vroeg Flora.
Nee, zo. snel gaat dat niet. Bovendien, het van vele lichten voorziene verschijnsel leek een puntige vorm te hebben. Een Saturnusraket, daar leek het nog het meest op.
We reden ons huis voorbij, op het licht af. De weg die naar het ongeïdentificeerde object leidde, bleek te zijn voorzien van een roodomrand verkeersbord met een zwarte auto. Maar we moesten wel verder, gefascineerd door het lichtende voorwerp dat bleek te staan midden in een vierkant van wegen dat van de geoefende fietser een kleine drie kwartier vergt.
Een geheel nieuwe weg. met wildroosters die onder de autowielen onheilspellend rommelden, bleek van de vertrouwde, nu verboden, landweg te leiden naar het gevaarte. Op een afstand dat ik het geheel nog kon overzien en toch ook bijzonderheden kon waarnemen, stopte ik. Een boortoren, zo'n vijftig meter hoog, met een metershoog katrol boven een platform waarop mannen in gele regenpakken en met helmen op bezig waren buizen op te hijsen, in de vliegende storm.
`Laten we weggaan, straks zien ze ons nog,' zei Flora, die de betekenis van het verkeersbord kende.
Het lichtende voorwerp bleek aan het zicht vanuit ons huis onttrokken door de dijk en de bosjes die ons tegen de noordenwind beschermen.
`Het is net of ik het heb gedroomd,' zei Flora, toen ze in haar bed lag. Zelf begon ik ook te vermoeden dat zo'n verschijnsel alleen kan wor den waargenomen als gevolg van een zinsbegoocheling.
In het holst van de nacht werd ik wakker. Om te gaan zien wat er van onze hallucinatie over was, besteeg ik de trap en zag ik door het zolderraampje nog steeds de lichtende toren. Ik haalde mijn verrekijker, opende het venster tegen de harde wind in en zag nog steeds de mannen in de gele pakken druk doen. de. Het was half vier.
Sindsdien word ik telkens naar de plek teruggezogen. Overdag waag ik mij niet dichtbij. De toegang tot het terrein is verboden - bij daglicht zijn de verbodsborden zichtbaar - en ik zie of hoor er meestal niemand. Rondom de toren bevindt zich een kleine stad, op een betonnen ondergrond: caravans, directieketen, enorme rode machines, hljskranen met het opschrift ABSTAND HALTEN, diepladers, auto's met Franse, Duitse, Engelse nummerborden, Ook rondom de boerderijen die er dichtbij liggen. Vanuit de verte maak ik foto's, bij dag, in de schemering, 's nachts. Wie een toren wil fotograferen moet er niet bovenop gaan staan.
's Nachts hoor ik sinds enkele dagen eindeloze rijen betonauto's, wachtend op hun beurt om op het terrein te worden toegelaten.
Pas na een week waag ik me naderbij, daar waar onbevoegden geen toegang hebben maar zich toch kunnen melden in een directiekeet.
Who's in charge here?
De kleine donkere man die in de keet zit achter, een venster waardoor hij alles overziet spreekt wel Engels, maar blijkt een Fransman te zijn, met een zuidelijk accent. Hij is de opzichter. Voor ik het weet vraag ik om toestemming tot het maken van' foto's - een domme zet, want wie zoiets vraagt weet dat hij zich in een web van verwikkelingen met instanties begeeft.
Natuurlijk mag de opzichter geen toestemming geven. Daarvoor moet ik in Den Haag zijn, of in Den Helder, bij de Nederlandse dochter van de Franse oliemaatschappij die hier naar gas boort. Tegelijk besef ik dat het mij niet gaat om foto's van nabij, en evenmin om gegevens aangaande het boren, maar dat ik wil weten wat zich nu al twaalf jaar onder mijn voeten bevindt. Want het enige waaraan het me hier in de polder ontbreekt is eenrots, maar ik heb me altijd getroost met de gedachte dat ergens diep onder zand en klei vast wel een harde bodem zou liggen.
Zaterdagavond hadden ze een diepte van 550 meter bereikt. Ze waren bezig in de opeengeschroefde buizen een serie nauwere aan te brengen en de tussenliggende ruimte vol te storten met beton. Zijn ze op rotsen gestoten? Nee, eindelijk hebben ze kleilaag bereikL Tot op 500 meter niets dan zand. Op grotere diepten zullen ze vermoedelijk krijt aantreffen, en dan zandsteen. Ze gaan door tot 2800 meter, juli zal dat worden, Bij 1500 meter diepte gaan ze over op nog dunnere pijpen. Als ze al die moeite nemen, vinden ze meestal gas, soms water.
Dat vertelde de Franse opzichter. Als ik het fijne wil weten over de grond onder mijn voeten moet ik niet bij hem zijn, en ook niet bij de Duitsers - die de toren zo snel hebben gebouwd, maar bij de Engelsen, de geologen. Die zijn er nu niet.
Wil ik nog wel het fijne weten? Het staat immers vast dat ik, hoe diep ik ook graaf in mijn tuin, nooit op een harde rotsbodem zal stoten.
Gas is er vermoedelijk wel, maar niet voor de omwonenden.
Op een paar honderd meter van de toren is een semibungalow in aanbouw. De propaangastank staat al klaar.