Een vrij man

Eindelijk, na ruim zes jaar, een bericht van Gustav Möller. Een overlijdensbericht. In Gottes Frieden entschlief plötzlich und unerwartet...

Na onze eerste en laatste ontmoeting had ik hem nog een paar maal geschreven, maar antwoord kreeg ik niet. Durfde hij niet meer met me te corresponderen? Werden zijn brieven, of de mijne, achtergehouden door de censuur? Hijzelf had me - op gedempte toon, in mijn rijdende auto - verteld dat er scherp op hem werd gelet omdat hij brieven ontving uit `de hele wereld'. Misschien was het juist de onschuldige aard van zijn wereldwijde correspondentie die wantrouwen wekte. Möller was niet alleen hotelhouder te Geisa, Thüringen, DDR - hij was ook Athanasius Kircher Forscher, zoals zijn briefpapier vermeldde. Hij bestudeerde de werken van Athanasius Kircher en hij beheerde een museum, gewijd aan deze merkwaardige jezuïet die in 1692 te Geisa zijn bewogen leven heeft aangevangen; die al het weten van zijn tijd systematisch had trachten samen te vatten; en die een groot aantal uitvindingen op zijn naam heeft staan. Möller had me na enige correspondentie, waarbij foto's en gegevens waren uitgewisseld, uitgenodigd om met hem te komen praten over zijn eertijds beroemde stadgenoot en samen het nodige te regelen voor een paar filmopnamen. Wel had hij me gewaarschuwd dat het me niet gemakkelijk zou vallen zijn museum te bezoeken, want Geisa ligt, dicht bij de grens met de Bondsrepubliek, in een Sperrzone waar vreemdelingen alleen met speciale toestemming - Sondergenehmigung - worden toegelaten. De ambassade in Den Haag kon me, op vertoon van Mollers uitnodiging en een hotelreservering buiten het Sperrgebiet, wel een visum verstrekken, maar geen toegangsbewijs voor het verboden stadje. Daarvoor moest ik bij de Volkspolizei ter plaatse zijn.

Ik telegrafeerde Möller dat ik op 13 september hoopte aan te komen in Hotel Ferienhof Grundhof te Bod Salzungen - niet ver van Geisa - en dat ik vandaar 's avonds om een uur of acht zou opbellen naar zijn neef - zelf had hij geen telefoon. Ik nam een aantal fotokopieën van artikelen over Kircher mee, en een bandrecordertje, en een fototoestel; en ik reed via Neurenberg richting Eisenach (DDR). Twintig kilometer voor de grens werd het verkeer omgeleid - de Autobahn die kaarsrecht naar Eisenach leidt, wordt niet meer gebruikt en is overgroeid met struiken. Vlak voor de grens zorgden de Westduitsers nog voor een aardige verrassing. Een bord met 60, zomaar, zonder enige reden behalve de politie die tweehonderd meter verderop iedereen die op weg was naar de `Ostzone' bekeurde. Wie bij het zien van dat bord zo hard had geremd dat hij ter hoogte van de politiefuik zestig reed had een ernstig ongeluk geriskeerd, want het was aardig druk, zo tegen het sluitingsuur van de grens. Zonder morren snel betaald en heel hard doorgereden om nog net op tijd de democratische republiek te bereiken. Wat daarna gebeurde, schrijf ik over uit mijn dagboek.

l3 september, avond.

Hotel Ferienheim Grundhof, Bad Salzungen, Eigenlijk geen hotel, maar een vervallen landhuis waar arbeiders op krachten komen, in volkseigen bedrijfsverband, zodat het contact met de collega's in de vakantie niet verloren gaat. Momenteel is het hotel, zo hoor ik van een magere oude man die zich Holland nog heel goed herinnert, afgehuurd door de gemeentereiniging van Eisenach.

Pas om negen uur aangekomen, vanwege allerlei pesterijtjes. Eerst een rare bekeuring vlak voor de grens, bedoeld om terugkerende Oostduitsers een hak te zetten.

Daarna, aan de grens, de gebruikelijke visitaties door de volkspolitie. Afgesnauwd. Bagageruimte open, motorkap open, half uur wachten, Dan grondig onderzoek, achterbank los, alle knipsels die ik voor Möller heb meegenomen in de gleuf van een grote verzegelde ijzeren kist geworpen, evenals een krant die op de achterbank lag. Om te worden verbrand.

Mijn taperecordertje hebben ze niet gezien; mijn camera wel. Ondervraagd, daarna doorgelaten, tussen prikkeidraad en mitrailleurposten, Vijfhonderd meter verderop herhaling van het ritueel. Aufmachen! Motorkap. Kofferbak. Bagage. Niets meer te verbranden, gelukkig geen boek bij me. Hier worden de controleurs gecontroleerd.

In Eisenach geprobeerd wat te eten. Twee restaurants, zegt men. In beide `Abendgarderobe' verplicht. In de auto een donker jasje aangetrokken; Bij het eerste restaurant geweigerd. `Ga maar naar de snackbar. Imbiss.' Bij het tweede na enig praten binnengelaten. Buitenlander. Wij arbeiders uit het Westen huren onze smokings altijd. Binnen zie ik een man in een blauwe trui met witte poppetjes. Een wollen trui is hier een niet gering teken van waardigheid, minstens zo goed als een rokkostuum.

In het duister Bad Salzungen bereikt. Hotel Grundhof moet zich buiten het stadje bevinden. Ten einde raad bij een villa aangebeld. Tussen blafaanvallen van een herder naar vrouw in bovenvenster geroepen: 'Hotel?... Grundhof!... Wo?... Bitte?... Hotel!' - De vrouw roept telkens iets terug. Ik hoor alleen Wafwafwaf. Dan wijst ze omlaag. Ze komt zeker naar beneden. Weer roept ze iets Wafwafwaf. `Hier!' hoor ik haar roepen. Nergens een bord dat erop wijst dat dit een hotel is. Ze verdwijnt, en verschijnt in de deur. Ik meld me.

`Er zit iemand op u te wachten, op uw kamer.' Ik schrik. Ze gaat me voor door gangen en op trappen en weer door gangen waar een sterke lysolstank heerst. Daar herken je de DDR aan als je geblinddoekt ontvoerd wordt.

De deur is op slot. Ze haalt een sleutel te voorschijn, opent de deur, knipt het licht aan. Twee bedden boven elkaar. In het bovenste schiet een man in pyjama overeind. `Herr Haakmann!' Het is Möller.

`Ich begrüsse Sie herzlichst.'

Had mijn telegram verkeerd begrepen en wachtte vanaf vanmorgen acht uur op me. Of ik er bezwaar tegen had de kamer met hem te delen.

Zeker heel gewoon hier. Alles samen delen. Maar zover ben ik nog lang niet.

`Ik zoek wel een ander hotel.'

Dat mag niet. Ten strengste verboden ergens anders te slapen dan op de plek die op het visum staat vermeld. Ik bied aan een ander hotel voor hem te zoeken. De waardin is me behulpzaam. Terwijl Möller zich verkleedt, en terwijl zij het geval telefonisch voorlegt aan haar collega's in Bad Salzungen, drink ik een pilsje, een heel kleintje, in de gelagkamer. Arbeiders zitten er aan grote tafel liederen te zingen, helemaal niet lallerig, integendeel, heel ernstig. Ze: dragen allemaal hetzelfde horloge met rode wijzerplaat.

Hotelhoudster zoekt hotelkamer voor hotelhouder. Valt niet mee.

In Möllers eigen hotel, daar in Geisa, is natuurlijk ruimte in overv1oed.

Eindelijk heeft de waardin een hotel gevonden voor Möller, die inmiddels gekleed beneden is gekomen. Ik maak duizend verontschuldigingen, beweer dat ik vreselijk snurk en dat ik zweetvoeten heb - wat ik maar kan bedenken - om mijn ongastvrijheid en zijn overplaatsing aanvaardbaar te maken, en ik bied aan hem naar zijn nieuwe hotel te brengen.

Maar daar komt niets van in. Strengstens verboten, roept men alom, want ik heb een pilsje gedronken. Anders word ik in de gevangenis gestopt. Möller wordt met een soort taxi afgevoerd en ik neem er nog een.

Slecht begin.

* * *

Vrijdag, 14 september. Bad Salzungen, politiebureau.

Het is goed mis. Mijn paspoort is afgenomen, en ik zit nu al een uur te wachten op wat er met me gaat gebeuren.

Gisteravond had ik me - blijkt nu - bij de politle moeten melden.

Hoe had ik dat kunnen weten?

In het hotel was ik ook al niet naar behoren ingeschreven. Mijn naam stond wel in het boek, maar dat is lang niet voldoende. De hotelmensen gaan ook niet vrijuit, die waren door alle drukte hun plicht vergeten, en ik had me oningeschreven te bed begeven, na een gesprek met een vuilnisman die ongevraagd verklaarde dat hij het nu beter had dan tijdens en voor de oorlog, Op mijn kamer had Gustav Möller achtergelaten:

Een ouderwetse diaprojector - een toverlantaam - van Russische makelij

Een taperecorder van Tsechische makelij

Een grote tas

Een stapel grote foto1s, op karton geplakt.

Slecht geslapen vanwege de lakens die adembenemend naar lysol stonken. Tegen de ochtend echt ingeslapen en om negen uur gewekt door Möller. Kamerad, schlaf' schnell, ich brauch dein Bett. Met hem gepraat over zijn werk, zijn museum. Alles op cassette opgenomen. Was het daarom dat hij me nu plechtig begroette en een soort lezing tegen me hield? Zelf had hij ook zijn bandrecorder aangezet (`Ist nicht gut, ist ein Tsjechisches Gerät) en telkens opnieuw getest, zodat op mijn bandje ook zijn bandje staat. We spraken over Kircher; over het verleden dus. Over Kirchers geboortehuis. Over Geisa. Over de professoren en doctoren met wie hij over Kirscher correspondeerde. Over het monument dat hij ter nagedachtenis aan zijn grote stadgenoot heeft laten oprichten.

Over de kwestie van het Sperrgebiet sprak hij liever niet. Hij liet me foto's zien van Geisa, van zijn als museum ingerichte huis, van hemzelf, staande bij het monument, en thuis. Op zijn bureau staat een portret van J.F. Kennedy, zie ik.

`Die is hier toegestaan als man voor de vrede... er komen veel mensen over huis, ze zien het allemaal... ik ben een vrij mens.'

Möller had ook een bandje bij zich, met een heel merkwaardig stukje pianomuziek. Een bewerking van de Eerste Pythische Ode van Pindarus, zoals die in een van Kirchers werken staat opgetekend. Kircher had het werk in een bibliotheek te Messina ontdekt - dat beweerde hij tenminste. Een vervalsing. Maar daar wilde Möller niets van weten. Ondanks alle gekraak en gefluit van de opname toch een indrukwekkend stuk muziek. Op de piano ten gehore gebracht door Möllers nicht. Ik gaf te kennen dat ik die muziek graag zou willen opnemen, voor het televisieprogramma over Kircher waar alles begonnen was. Het trof, toevallig zou Möllers nicht die middag naar Bad Salzungen komen.

In Möllers hotel in die plaats vonden we een piano. Terwijl Möller zijn nicht ging halen, reed ik naar de politie om een Sondergenehmiging te vragen, want ik wilde toch Geisa met eigen ogen aanschouwen.

Nu begrijp ik pas hoe grenzenloos naïef dat was.

Möller zit nu, als het goed is, op me te wachten in zijn hotel.

Mijn auto staat fout geparkeerd.

De ruimte waarin ik me bevind is te vergelijken met de wachtkamer van een bank van lening. Achter een matglazen deur wordt...

14 september, avond.

Terwijl ik in dit dagboekje zat te schrijven, in de kale wachtkamer van het politiebureau, kwam een vrouw in een groot grijs mantelpak mijn paspoort terugbrengen. Ze vroeg wat ik zat te schrijven, ik zei dat ik een ansichtkaart aan mijn vrouw voorbereidde. Ze liet me vrij, streng en vermanend.

Möller stond, in gezelschap van neef en nicht, beneden in zijn hotel rustig op me te wachten. `Zeker geen toestemming gekregen?' Hij had niet anders verwacht. Plechtig overhandigde hij me een geschenk. Voor mijn zoon. Een pantograaf of tekenaap, zo'n scharnierend parallellogram om tekeningen mee te vergroten of verkleinen. Uitgevonden door Kircher, zei Möller. Dat wist ik nog niet.

`Ik hoop dat het een Athanasius wordt,' zei Möller plechtig, doelend op mijn zoon. Mijn zoon - als het een zoon wordt - moet nog geboren worden. Lang zal het niet duren. Maar hoe lang zal het duren voordat hij groot genoeg is om met zijn tekenaap overweg te kunnen?

Hoe lang hadden ze daar al geduldig staan wachten, Möller en zijn beide verwanten?

Voordat we Pindarus/Kircher zouden opnemen, moesten we eerst naar mijn hotel om de bladmuziek op te halen die in Möllers tas op mijn kamer lag.

Op mijn kamer. Een ravage. De ontstelde waardin vertelde dat de politie alles doorzocht had. Dat ze projector, camera en bandrecorder mee hadden willen nemen, maar dat zij de Vopo's had weten te weerhouden omdat ze wist dat ze niet van mij maar van Möller waren.

Mijn fototoestel en mijn cassetterecorder lagen in mijn auto, en die was niet doorzocht. Vreemd eigeniijk.

Möller nam snel een beslissing. `Het is beter dat ze ons niet meer samen zien. `We zullen in Geisa een goed bandje voor u maken met die muziek. Dat sturen we u toe.' We moeten nu meteen weg. Geeft u me uw bandje.'

Maar ik kan niet helemaal met lege handen thuiskomen, Deze reis wordt betaald door mensen die er iets voor terug willen hebben. Het is toch niet verboden om hier een bandopname te maken?'

`Dat weet ik niet Er is hier veel verboden waarvan we niet weten dat het verboden is. Dan kan men het maar beter niet doen.'

De neef kwam voorrijden met zijn Trabant. Möller had teveel haast om langer aan te dringen. Wuivend liet hij me achter, met het bandje.

Op het doosje heb ik MOZART geschreven, en met kleinere letters Pythische Variationen. Maar misschien kan ik beter beter morgen in Eisenach een musicassette kopen en het binnenwerk van de cassettes verwisselen.

Avond. Hotelkamer.

Vanavond helemaal aIleen in een zaaltje van het hotel naar de televisiê gekeken Nieuws. Sport. Een lezing., De andere gasten hebben wel war beters te doen, ze zitten weer te zingen. Ouderwets plezier. `Het socialisme is de bron van de levensvreugde' heb ik gelezen op een groot bord tegen de gevel van het station.

Plotseling van achter op mijn schouders getikt. Twee mannen in regenjassen. Heel vriendelijk. Zeiden dat ze vrienden van Möller waren. Hadden hier met hem afgesproken. Toonden grote verbazing over zijn afwezigheid. Wieso?

Oppassen.

`Wat jammer dat u Geisa niet hebt kunnen bezoeken. We zullen filmopnamen voor u maken van ons mooie stadje. Die sturen we u wel.'

Tot zover mijn aantekeningen.

De filmopnamen van Geisa hebben me natuurlijk nooit bereikt, het bandje met Pindarus op de piano evenmin.

Van Môller geen teken van leven.

Precies een maand na het afscheid van Möller werd ons kind geboren. Geen zoon, geen Athanasius, maar een dochter. Gisteren heb ik haar de pantograaf overhandigd. Niet uitgevonden door Athanasius Kicher, maar door een andere vindingrijke jezuïet uitde zeventiende eeuw. Pater Schreiner. Flora vergroot er nu een ansicht van de Eifeltoren mee.

Een geschenk van een dode aan een ongeborene.

Vond die meneer me lief?'

`Hij had je niet gezien, je was nog niet geboren toen hij het me gaf. We wisten nog niet eens of je een jongen of een meisje zou zijn.'

`Gwlukkig ben ik een meisje.'

`Hij dacht dat je een jongen zou zijn. Hij vond dat je Athanasius moest heten.'

`Dat zoi ik niet zo'n mooie naam vinden.'

`Athanasius betekent Die nooit dood gaat.'

`Wie heet er nou zo?'

`Iemand die nu precies driehonderd jaar dood is.'