Kanaalrijd!
Lange tijd voordat ik bij het Panopticum in dienst ben getreden, heb ik de grondbeginselen van het gidsvak geleerd op een Amsterdamse rondvaartboot. Eén zomer slechts heb ik er gewerkt, maar de basis van mijn onderneming is er gelegd. Op een rustige regenachtige dag hen ik op zoek gegaan naar mijn leermeesters en collega's van weleer, gidsen en kapiteins, om hen in dit kabinet een plaats te geven die hun toekomt.
Vele jaren geleden ben ik ze uit het oog verloren; zij kregen beter betaald bij een concurrent of ze stopten met het veeleisende werk om zich te kunnen wijden aan studie, meditatie en uitkering. Rinus, de als een admiraal uitgemonsterde kapitein van mijn boot, zag ik nog wel eens wijdbeens op de steiger van een andere firma staan, aan het Damrak - waar ook een man werkte die precies op het ogenblik dat voorbijgangers met hun oren zijn mond passeerden 'KANAALRIJD!' riep, zo hard dat het klonk als een knal.
Rinus heb ik nu niet meer kunnen vinden; Rinus, die ik het van ganser harte vergeef dat hij als ik even niet keek, guldens en rijksdaalders uit het fooienpotje pikte; Rinus, die altijd vloekte op onze wrakke schuit en die mij dikwijls het roer in handen gaf om in het vooronder te gaan prutsen aan de verlichting, de versterker of andere delen van de elektrische installatie terwijl ik volle kracht vooruit op bruggen afstevende om zo weinig mogelijk last te hebben van de verraderlijke stromingen rond de pijlers.
En oom Niek, die mij het gidsvak heeft geleerd, compleet, met alle grapjes, waar is hij gebleven? Twintig was ik, en ik moest het internationale publiek onderhouden met geintjes over het ondergoed van schippersvrouwen dat aan waslijnen op schuiten in het IJ te drogen hing. Echte Amsterdamse humor. Want zonder grappen kwam de fooienpot niet vol, en van de fooien moest je het hebben. En ook moest je de passagiers dankbaar stemmen door ze weer heelhuids aan wal te brengen na een gevaarlijke tocht onder bruggen door waar het wemelde van de ratten.
Het was in die dagen dat bij andere rederijen het gebruik ontstond om aan het einde van de vaart een gênant praatje te houden over de kapitein en de gids niet vergeten en zelfs over het 'als werkstudent aangewezen zijn' op de gulle gaven van de passagiers - in vier, vijf talen. Terwijl wij zonder dat gebedel toch al meer dan zeer veel geld beurden, vooral van Engelsen en Italianen. Amerikanen vielen tegen. Nederlanders stopten me met een warm gebaar van `Dat is voor jou, jongen!' gewoonlijk een dubbeltje toe. Nee, ik vond dat gezeur niet nodig, ondanks het feit dat ik me op alle manieren liet beetnemen door Rinus, die mij ook had wijsgemaakt dat 60 procent voor de kapitein was, vanwege de grote verantwoordelijkheid, en 40 voor de gids; terwijl het omgekeerde' gebruikelijk was. Leergeld noemde hij het, toen het uitlekte. Ik kocht die zomer een duur fototoestel en een schrijfmachine en ik at elke dag in een restaurant. Ik vond het bedelpraatje niet nodig en Rinus zag reikhalzend uit naar een andere gids, die beter zijn hand kon ophouden en de vaste grappen met meer overtuiging wist te brengen. Ik vertrok. Ik was het ondanks alles toch zat, ik was moe, en elke avond hees van het schreeuwen in de microfoon of, als de geluidsinstallatie het helemaal begaf, in de blikken toeter.'
Nu ik ben teruggekeerd naar de steiger om als passagier te horen en te zien hoe het mijn zoveelste opvolger afgaat. Bij de kassa las ik op een bord dat een oud gebruik wil dat de passa giers bij het instappen vrijblijvend worden gefotografeerd. Ik ben ouder dan die traditie, in mijn tijd gebeurde dat niet. Op de steiger en ook nog eens in de boot werden wij - veel Duitsers en ik - allemaal gekiekt door een man met drie camera's en twee polshorloges waarvan er een vrolijke wijsjes kon spelen.
Vervolgens verwelkomde hij via een nog steeds even slechte geluidsinstallatie de passagiers in alle tongen en met buitengewone radheid. Compleet met kwinkslag. De gids heeft nu dus een bijverdienste gevonden in het maken van die foto's, dacht ik - en ik herinnerde me hoe ik van de kapitein op het IJ moest leuren met boekjes en andere souvenirs waarvoor ik 20 procent van de omzet ving; die bijverdienste was klandestien, van de baas mocht het niet en Rinus borg zijn spullen altijd zorgvuldig op voordat wij afmeerden.
Maar toen de boot zich in beweging zette, sprong de fotograaf op de steiger en waren wij alleen met de kapitein, die een bandrecorder aanzette waaruit, afwisselend door mannen- en vrouwenstemmen, informatie zonder franje werd gegeven over de diverse grachten, bruggen, herenhuizen en schepen die wij zagen. Als er op het bandje de woorden on your left klonken wees de kapitein naar links, bij à votre droite naar rechts, zodat alles duidelijk te volgen was. De gids was dus vervangen door een elektrisch talenwonder en min of meer omgeschoold tot fotograaf. Ik miste hem wel. Bij het smalste huis van Amsterdam moest ik altijd zeggen dat ze daar als ze een pannekoek wilden bakken, de pan op zijn kant moesten houden, nu bleef de tekst beperkt tot: `Op nummer zeven rechts, zien we het kleinste en smalste huisje van de stad.'
De uitvoerigste informatie gold de hekjes aan de wallekant. Als de toeristen lachten, was het om hun eigen grapjes.
De route was ook niet meer dezelfde. We voeren niet meer langs de Munt, niet meer langs de vlak boven het water gelegen keukens van Hotel de l'Europe waar elke gids elke keer het geintje moest maken over de verdunde soep, en ook niet langs de concurrent die guldens goedkoper was en waar de aandacht van de toeristen moest worden afgeleid door door iets onbenulligs aan de overkant, anders voelden ze zich. misschien genomen en gaven ze geen fooi.
Wat een oplossing overigens, zo'n bandrecorder. Zonder schaamte wijzen op de mogelijkheid kapitein en gids gul te bedenken. Maar nee, geen bedelpraatje ontsnapte aan de luidsprekers. Er hingen gewoon overal veeltalige kaartjes met de tekst: `Wij nemen de vrijheid u erop te wijzen dat de tip van de gids/kapitein niet in de vaarprijs begrepen is.'
Als laatste stapte ik uit, nieuwsgierig naar de inhoud van het fooienpotje. Het haalde niet bij wat ik gewend ben geweest.