,,'s Middags landden de parachutisten in Wolfheze. We renden naar boven om het vanuit het zolderraam beter te kunnen zien.
Pappie, Ton en ik stonden te juichen: de Tommies komen. Maar
mammie huilde. Zij zei: nu begint het pas.'' Dat vertelt de
toen 11-jarige Leny Garretsen uit Oosterbeek. Haar moeder had
een goede intuitie. Het dorp werd het brandpunt van de gevechten.
,,Al gauw werd overal geschoten. Pappie vond het beter dat we
de kelder ingingen. Ik moest m'n nieuwe jurkje uit, waar ik 's
morgens nog zo trots op was geweest; het had gele, groene,
oranje en witte versierde streepjes, pofmouwen en een wit
kraagje - ik heb het nooit meer teruggezien. Er kwam een
warmer exemplaar voor in de plaats, dat nog kriebelde ook.
Plotseling sloeg een anti-tankgranaat dwars door het huis, de
ouderslaapkamer in, door mijn kast en bed en bij de buren door
het dak er weer uit. Het schieten werd heftiger en opeens
stond een Tommy in ons keldergat. We vroegen hem binnen te
komen, maar hij zei dat hij zich bij zijn kameraden wilde
voegen. Pappie bracht hem via de keuken naar de achtertuin en
vertelde later dat hij niet ver was gekomen. Toen het te
gevaarlijk werd besloten we naar de grote kelder van Hendriks
aan de overkant te gaan. Ton en ik moesten slapen in een leeg
aardappelhok, waarin een matras was gegooid. De bodem liep
schuin en zodoende zakte je elke keer naar beneden.''
Een jongetje met koffie
Een van de Britse soldaten, glider-piloot P. Walford, had in
Oosterbeek een gedenkwaardige ontmoeting. Hij vertelde in de
jaren '60 zijn verhaal aan Philip van Gelderen, toen beiden
dienst deden op het NAVO-hoofdkwartier in het Duitse
Munchengladbach. ,,Ik had een schuttersput gegraven in de tuin
van een kleine villa, waar geen levensteken te bespeuren was.
We observeerden een veld dat mogelijk deel zou uitmaken van
het landingsgebied voor de volgende ploeg. Tijdens een schietpauze sprong plotseling iemand in mijn put. Ik draaide me
bliksemsnel om, de vinger aan de trekker, om de stengun zo
nodig direct leeg te schieten op de binnendringer. Op hooguit
een halve meter afstand stond... een klein Nederlands jongetje; ik schatte hem hooguit op een jaar of tien. In de ene
hand had hij een kopje en in de andere een kan met koffie.
Nooit heeft koffie mij beter gesmaakt. Daarna wilde het jochie
verder, naar de volgende schuttersput. Ik hield hem echter bij
me tot het wat veiliger leek en ongedeerd bereikten we samen
de villa.''
In het centrum van Arnhem begonnen de Duitsers meteen met
plunderen, zag Piet van Hooijdonk vanuit restaurant National.
,,Ze hadden het vooral gemunt op herenmode-, schoenen- en
tabakszaken. Met de armen vol keerden ze terug. Ze stopten hun
buit zelfs onder dekkleden van karren waarop gesneuvelden
lagen.''
Brief van een ooggetuige
Jouke Hoekstra, die verbonden was aan de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst, zat vijf dagen in de frontlinie. Onmiddellijk na het bombardement van 17 september was hij opgeroepen en hij werd naar het St. Elisabeth Gasthuis gedirigeerd, dat diverse malen in andere handen overging. Zijn vrouw Jo bleef alleen achter in Alteveer, een hooggelegen wijk van Arnhem,waar een goed zicht bestond op de brandende stad. In een brief aan haar zoons Enno en Helmut in Enschede gaf ze een treffendbeeld van haar ervaringen:
,,We zitten zonder gas, zonder electra en zonder water'', schreef ze op 18 september. ,,We hebben een ontzettend bombardement meegemaakt en velen lieten daarbij het leven. Ze hebben blijkbaar veel afweer kapot gegooid, want je hoort het bijna niet meer. Vader is gisteravond niet thuisgekomen en komt voorlopig ook niet thuis. Hij doet nu dienst in het E.G.. Dat zou vanmorgen in Engelsche handen zijn geweest. Zoo even passeerde een collega die beweerde dat het nu weer Duitsch was.''
Contact was onmogelijk. ,,Vader geprobeerd te bereiken, maar mis hoor. Om het Elisabeth Gasthuis werd op dat moment enorm gestreden'', meldde ze de volgende dag. Drie dagen later kwam een eind aan de onzekerheid. ,,Voor mij persoonlijk was ereen heerlijke ervaring. Vader stond plotseling voor mij. Hij was vreeslijk om te zien met dat vermoeide gezicht en een baard van zondagmorgen af. Vanmorgen ging hij naar het Gemeenteziekenhuis. Gelukkig is dat dichtbij en in het ergste geval kan ik misschien naar hem toe gaan.''
Stephanie Schönberger behoorde tot de eerste evacuees. ,,Rond
vier uur werd er tegen de voordeur getrapt en geschoten toen
er niet meteen open werd gedaan. Pa ging naar boven, met lood
in de schoenen. Er stond een groepje Duitsers, zwaar bezopen.
We moesten binnen een half uur wegwezen, anders gingen we
er aan. We mochten nog wel even naar boven, kleren halen. En ik
mocht even de tuin in om de konijnen en kippen los te laten.
Met tranen in de ogen moesten we het kapitale pand verlaten en
zagen we hoe de Duitsers, overmoedige jonge knullen, ons huis
binnenstormden. We gingen naar Velp, waar onze vertegenwoordiger woonde.''
Koepelgevangenis
De bevrijding van de wijk Lombok werd 's avonds bewaarder Michels van de Koepelgevangenis fataal. Harry Craamer, die recht
tegenover de ingang woonde, was er ooggetuige van. ,,Het was
bijna acht uur toen de eerste bevrijders vanaf de Utrechtseweg
de Wilhelminastraat opkwamen. De stilte werd verstoord door
een enkel schot, gericht op de deur van de portiersloge. De
deur ging open en een politieman verscheen, met de handen
omhoog. Hij riep: 'One is dead'. Even later werd een levenloos
lichaam naar buiten gedragen en met ontzetting herkend. Het
was Michels. Die kenden we allemaal. We wisten dat hij vurig
naar de vrijheid verlangde; hij had al een oranje vlag klaarliggen. Nu werd die over zijn lichaam gelegd en werd hij ter
aarde besteld, binnen de muren van de gevangenis. De Tommy was
nerveus geworden omdat hij achter het kleine glasvenster een
pet had zien bewegen. Die was van de politieman die de bewakersmoest bewaken na de spectaculaire ontsnapping van Frits
de Zwerver in mei. De kogel raakte Michels, die achter bezig
was.''
Overal in Arnhem en wijde omgeving brachten mensen de volgende
nachten in schuilkelders door. ,,We hoorden in de verte gejuich. Maar ook het rumoer van de oorlog kwam steeds dichterbij. De geruchten zwollen aan: het gaat goed, het gaat niet goed. We doken 's avonds met de overburen de kelder in en
legden een zandzak op het keldergat, want er was voor gewaarschuwd dat Duitsers handgranaten naar binnen gooiden'', vertelt Albert Ravestein die in de Bremstraat woonde, bij het
spoor. ,,In de kelder was het donker. De buurman stelde voor
dat probleem op te lossen met accu's uit dieseltreinen. Daarna
werd het fornuis aangestoken, eten gekookt en brood gebakken.
Plotseling buiten een gekerm van jewelste. Aan de overkant van
de straat lag een Duitse militair met een schotwond in zijn
longen. Een patrouille legde hem meer dood dan levend voor op
de motorkap. Het fluiten van granaten was eerst heel beklemmend, maar langzamerhand leerden we te bepalen waar ze zouden neerkomen.''
Op 18 september kregen de Duitsers versterking. Rond de Rijnbrug, in West-Arnhem en in de dorpen rond de landingsplaatsen
werd steeds heftiger gevochten. ,,Er werd geschoten en dat
kwam dichterbij; het was 's morgens kwart voor zeven'', zegt
To Mijnlieff van de Hulkesteinseweg. ,,We zaten eerst in
vaders kamer op de grond. Toen vlogen de eerste kogels door
ons huis, vanaf een batterij aan de overkant van de Rijn. Na
een tijdje was er ook tumult aan de voorkant van de weg; we
zaten er tussen, er helemaal tussen. Afwisselend waren we
Engels en dan weer Duits. Ons schuilkeldertje in de tuin was
erop berekend om tijdens luchtalarm vier mensen drie tot vijf
uur te herbergen. Wij brachten er vier dagen en nachten in
door, met zes personen en bagage en eten en drinken en een po.
Je kon je bijna niet verroeren. Als er iemand noodzakelijk
even naar de ene hoek moest nam het bij elkaar drie kwartier
in beslag voor alles weer gewoon zat. Het was er trouwens niet
ongevaarlijk; in soldatenogen leek het namelijk een bunkertje.
Meermalen hadden we opeens een Engelse geweerloop voor de
deur. Dan gilde ik met een meisjesstem, die meer hielp dan
vaders mannenstem, dat wij mensen uit het huis waren; dat dit
een schuilkelder was. 'Oh, I'm sorry', was het dan en dan
gingen ze weer weg. Maar zenuwachtige Duitsers hebben er een
keer voor gestaan met een handgranaat in hun opgeheven hand.
Het was doodeng.''
Het geluid van rupsbanden
,,We werden wakker door het geluid van rupsbanden'', herinnert
zich Henk Berensen. ,,Voorzichtig door de gordijnen turend
zagen we in het eerste morgenlicht een tank voorbijkomen; een
Duitse! Even later sloop een groep Duitsers in camouflagepakkenrichting Kleine Oord. De desillusie was groot. Er klonk geweervuur en het geratel van mitrailleurs. Later op de dag
mengde zich het geluid van kanonnen daartussen. Vanuit het
raam aan de voorkant konden we zien dat de toren van de St.
Eusebiuskerk kennelijk het doelwit was: na elk schot zag je
onder de middelste omloop een wolk steengruis naar beneden
vallen.''
Aan de Heijenoordseweg ontstond een gespannen situatie, vertelt Douwe van Wigcheren. ,,Een domme onderduiker, van wie wij
niets wisten, had een handgranaat weggenomen van een gesneuvelde Brit. Toen een Duitse officier langs de huizen liep
gooide hij het projectiel uit het raam van de eerste etage.
Hij kende het gebruik echter niet en had de ontstekingspen
laten zitten. De granaat rolde zonder te ontploffen voor de
voeten van de officier. Die gaf onmiddellijk bevel dat alle
bewoners van ongeveer tien huizen zich buiten in een rij
moesten opstellen. Ze zouden worden gefusilleerd als de dader
zich niet meldde. Gelukkig werd hij weggeroepen en daardoor
konden de mensen vluchten naar de Hoogkamp.''
Vader kwam niet meer terug
John Kamevaar woonde aan de Nieuwe Kade. 's Middags installeerden zich daar Duitse militairen. ,,Ze begonnen met een
mortier in de richting van de brug te schieten. De kogels
sloegen in, ramen gingen kapot. Duitsers doorzochten ons huis
en haalden alles overhoop. Wij zaten de meeste tijd in de
kelder. Vlak voor het donker werd nog steeds volop geschoten.
Vader wilde nog wat beddegoed naar beneden halen. Hij bleef
lang weg en toen ben ik naar boven gegaan, om te zien waar hij
bleef. Enkele SS'ers kwamen de trap af en riepen wat over
terroristen en weggaan. Ik vond mijn vader in een slaapkamer
met weggeschoten schedel dood op de grond liggen.''
Het slachtoffer, kapitein bij de Koninklijke Landmacht, was als
beroepsofficier geinterneerd geweest in kamp Neu Brandenburg.
In 1943 kwam hij vrij, omdat Hitler had bepaald dat krijgsgevangen ouders van gezinnen met meer dan acht kinderen naar huis mochten; hij had er negen. ,,Terug in Arnhem werd hij
onder meer controleur van de zware arbeid bij de distributiedienst'', zegt John Kamevaar. ,,Zo kwam hij regelmatig op het vliegveld Deelen. 's Avonds ging hij dan thuis schetsen maken van wat hij gezien had en die speelde hij door aan de Ondergrondse. Nog voordat de Duitsers alle inwoners uit Arnhem
verdreven zag ik kans om, samen met een vriend, zijn lichaam
met een bakfiets uit huis te halen en tijdelijk op het kerkhof
Onder de Linden in een massagraf bij te zetten.''
Hand in hand dood aangetroffen
Restaurant National kreeg 's avonds huiszoeking van Duitsers.
,,Zes Moffen kwamen de zaal binnengestapt'', vertelt Piet van
Hooijdonk. ,,Ze beweerden dat er vanaf ons dak was geschoten.
Als ze Engelsen zouden vinden ging de boel in brand en zouden
ze enkele mannen doodschieten. Twee bleven ons bewaken, de
rest ging de trap op. Ze hadden niets gevonden, zeiden ze toen
ze vertrokken. Later misten we sieraden van moeder, waaronder
een zilveren dubbeltjesarmband, en een portefeuille.''
,,In de buurt begonnen de Duitsers een kanon in te schieten'',
zegt Douwe van Wigcheren. ,,Het geluid van ontploffende granaten kwam nader en nader. Zo werd onder meer een huis geraakt
waar twee oude mensen toevlucht hadden gezocht. Ze zaten hand
in hand op de divan de dingen af te wachten, werden zo gedood
en later ook zo zittend, hand in hand, dood aangetroffen.''
,,Ik was een klein, zesjarig meisje en ik begreep het niet
allemaal'', vertelt Bep Dikker. ,,Het schieten op straat was
heel bedreigend. En ik werd echt heel bang toen ik hoorde dat
een buurjongetje was doodgeschoten, alleen maar omdat hij voor
het raam had staan kijken.''
Een doos wc-papier
De broer van Diny Kok was die dag thuisgekomen met een grote doos. ,,Hij vertelde dat de Duitsers de cooperatieve bakkerij
aan de Rosendaalseweg haastig hadden verlaten. Er waren toen
mensen naar binnen gegaan om te plunderen. Hij ging er op zoek
naar voedsel, maar in de doos zat... wc-papier. 'Nu hebben we
voor de hele oorlog genoeg', riepen we uit, en hij was meteen
weer teruggegaan. Maar intussen waren de Duitsers teruggekomen
en hadden ze een pantservuist naar binnen gegooid, tussen de
menigte; hij zag dat een hersenpan tegen de muur geplakt zat.
We waren blij dat hij weer veilig thuis was, maar onze juich-
stemming was weg. We begrepen dat we nog niet bevrijd zouden
worden, want we hoorden vrachtwagens rijden in de richting van
het centrum. Ze zaten vol Duitse soldaten.''