Na een oproep van paus Urbanus II in 1095 begonnen precies 900 jaar geleden de
Kruistochten. Jeruzalem moest van de 'ongelovige' moslims worden bevrijd. Dat
lukte met veel bloed, zweet en tranen. De christenen ontpopten zich als brute
moordenaars, de pausen gebruikten het middel voortdurend om eigen belangen
veilig te stellen. Tweehonderd jaar later kwam het laatste christelijke bolwerk
in het Midden-Oosten weer in handen van de moslims. De aanslag in 1981 op paus
Johannes Paulus II was een late wraak.
Middeleeuwse plattegrond van Jeruzalem. Onderaan de afbeelding trekt Sint-Joris ten strijde. (Illustratie 'At last my dream came true - De betekenis van de kruistochten voor het Westen', door Jan de Putter)
Kruisvaarders ontpopten zich in Jeruzalem tot wrede moordenaars
'Deus lo volt; God wil het!'
Door ANDRÉ HORLINGS
(27 april 1996) Peter de Kluizenaar, een pelgrim uit Amiëns die in 1093 Jeruzalem bezocht,
gooide de knuppel in het hoenderhok. Hij had gezien, vertelde hij paus Urbanus
II, dat de ongelovigen daar de kerken binnenvielen, de priesters voor het
altaar wegrukten en hen onder zware folteringen lieten sterven. In een visioen
had hij de goddelijke opdracht gekregen Jeruzalem van het juk der ongelovigen
te bevrijden. Het gevolg was dat de paus in 1095 op het concilie van Clermont,
voor een menigte van 30.000 mensen, een dramatische oproep deed die enorme
gevolgen zou krijgen.
,,Van uw broeders in Christus uit het Heilige Land
bereiken ons verschrikkelijke tijdingen'', aldus Urbanus. ,,Het volk der
Turken, dat God noch gebod kent, heeft Jeruzalem veroverd. De altaren zijn er
geschonden, de doopvonten hebben ze er met bloed gevuld. Keer op keer worden
vreedzame pelgrims overvallen. Ze worden gedwongen braakmiddelen in te nemen om
na te gaan of ze soms munten hebben ingeslikt. Desnoods worden hun de
ingewanden opengesneden. Kunnen wij als goede christenen de Heilige Stad in
handen der ongelovigen laten?''
Dat kon natuurlijk niet, vond het publiek.
,,Daarom'', ging de paus verder, ,,spoor ik u onder smeekbeden aan
niet ik, maar de Heer
dat gij, de herauten van Christus, van welke stand ook, zowel voetvolk als
ridders, arm en rijk, de christengelovigen in het Oosten met alle inspanning
bijstaan om dit goddeloze ras tijdig in onze gebieden uit te roeien. Deus lo
volt; God wil het.'' De toespraak vormde de inleiding voor acht kruistochten
naar Palestina, waarvan de eerste precies 900 jaar geleden van start ging.
Acht kruistochten
Bij
de nadering van het jaar 1100 voelde christelijk Europa zich van alle kanten
bedreigd door de islam. Sinds de profeet Mohammed omstreeks 610 begon met zijn
prediking dat er geen andere god is dan Allah, had het mohammedaanse geloof
zich als een olievlek over het Midden-Oosten verspreid. In de zevende eeuw
veroverden de moslims Perzië, Syrië en Egypte. Ze trokken langs de noordkust
van Afrika, staken de Middellandse Zee over en onderwierpen Spanje. In 733 werd
hun Europese opmars in het Franse Poitiers gestuit. Maar in Spanje zou hun
heerschappij tot 1492 duren en ook in het zuiden van Italië waren
moslim-nederzettingen gesticht. Sinds 1050 waren in het Oosten de spanningen
hoog opgelopen toen de Seldjoeken, islamitische Turken, een groot deel van
Klein-Azië op Byzantium veroverden.
In 1076 maakten ze zich meester van
Jeruzalem, waar Jezus Christus werd gekruisigd en opstond uit de dood. Het was al
eeuwen een christelijk bedevaartsoord. Al snel na de verwoesting door de
Romeinen in het jaar 70 begon de wederopbouw van de toen duizend jaar oude
'stad van David'. Sinds Helena, de moeder van Constantijn de Grote, rond 310
een koepelkerk liet bouwen op het Heilig Graf, trok een ononderbroken stroom
van pelgrims naar het Heilige Land. De godsvruchtige reizigers stonden in hoog
aanzien; zelfs tijdens de bloedigste oorlogen werd hen geen strobreed in de weg
gelegd.
Christus als symbolische aanvoerder van de kruisvaarders op een Middeleeuws miniatuur ->
Aan de rust kwam een einde in 614, toen de stad door de Perzen werd
veroverd en verwoest. Meer dan 60.000 inwoners zouden zijn gesneuveld en veel
van de overlevenden werden weggevoerd. De bezetting duurde tot 629, maar negen
jaar later verschenen nieuwe troepen aan de poorten. In 638 viel Jeruzalem in
handen van de moslims. De nieuwe leider, Omar I, legde joden en christenen
weinig in de weg. Tegen betaling van een schatting kregen ze de status van
'beschermde ongelovigen' en behielden ze hun religieuze vrijheid. Wel werd de
Tempelberg, waar de in 70 verwoeste joodse tempel had gestaan, ook voor de
moslims een heilige plaats, want Mohammed zou daar na zijn dood in 632 ten
hemel zijn gevaren. In 712 werd er de 'Koepel van de Rots' gebouwd, de
Omar-moskee, en later ook de Al Aksa-moskee. Daarmee werd een eeuwigdurend dilemma
werd geschapen: volgens de orthodox-joodse traditie kan de tempel pas worden
herbouwd wanneer de Messias is verschenen, maar intussen staan op die plaats
wel twee van de heiligste islamitische bouwwerken.
Bedevaarten verstoord
Hoewel sommige opvolgers van
Omar de religieuze vrijheden soms inperkten bleven de bedevaartstochten
doorgaan, tot halverwege de elfde eeuw de rust werd verstoord door de
Seldjoeken, een fanatieke Turkse moslim-groepering. Zij veroverden een groot
deel van Klein-Azië (het Aziatische deel van Turkije) op het Byzantijnse rijk
en maakten zich in 1076 meester van Jeruzalem.
Voor pelgrims hadden ze geen
enkel respect: onderweg werden ze overvallen en mishandeld,
godsdienstoefeningen werden ruw verstoord en de poorten van Jeruzalem bleven
soms wekenlang gesloten, zodat wachtende bedevaartsgangers er stierven van de
honger. Het was niet langer mogelijk om in de Jordaan te baden en in Jericho
een palmtak af te snijden ten teken dat men de bedevaart had voltooid.
Schisma Rome en Constantinopel
Ongetwijfeld had paus Urbanus II meer pijlen op zijn boog toen hij zijn oproep
deed waarmee de kruistochten begonnen. De berichten uit Jeruzalem waren
inderdaad verontrustend, al hechten historici weinig geloof aan de
getuigenissen van de Kluizenaar. Maar ook was het in 1054 tot een kerkelijke
breuk gekomen tussen Rome en Constantinopel; tussen de rooms-katholieke en de
oosters-orthodoxe christenen. De Seldjoeken hadden met hun verovering van
Klein-Azië het Byzantijnse rijk danig in het nauw gebracht en de paus hoopte
door steun aan de keizer van Constantinopel de eenheid van de kerk onder zijn
eigen gezag te herstellen.
In elk geval had de oproep een enorm succes.
Edellieden en koningen, de 'krijgers van Christus', verzamelden hun legers voor
de reis, die zonder twijfel zou worden bekroond met de overwinning.
Waarschijnlijk trok echter vooral het avontuur en wilden ze hun militaire
kunnen bewijzen. Maar ook waren er geruchten over fabelachtige schatten die in
de Oriënt voor het oprapen zouden liggen.
In hun kielzog trokken mensen mee van
alle rang en stand; lijfeigenen, boeren, burgers en buitenlui; mannen, vrouwen,
kinderen en grijsaards. Hen was vergeving van zonden beloofd, vrijstelling van
belasting, opschorting van betaling van schulden en bevrijding van
lijfeigenschap. En wie onderweg zou sterven ging als 'martelaar' direct naar de
hemel.
Peter de Kluizenaar
Peter de Kluizenaar kon het geduld niet opbrengen te wachten tot het officiële
kruisleger was geformeerd. Hoe betrouwbaar de cijfers zijn is onbekend, maar
volgens overleveringen ging hij alvast op weg met 60.000 à 80.000 volgelingen.
De dorpen die hij onderweg passeerde bleven leeg achter, want iedereen sloot
zich bij hem aan. Al gauw waren meer dan 300.000 mensen onderweg.
Van de reis
konden de meesten zich geen voorstelling maken. Sommigen dachten dat Jeruzalem
op een afstand lag van 'veertien dagen uit en thuis'. ,,De wegen waren overdekt
met ontelbare scharen, waaruit dan eens de oorlogskreet opsteeg 'God wil het',
dan weer het geschal der trompetten of het gezang van psalmen en godvruchtige
liederen. Ieder keer dat eene stad of een kasteel in de verte verscheen vroegen
de kinderen in hunne eenvoudigheid of dat Jeruzalem nu was'', aldus een
ooggetuige, Willem van Tyrus, in een verslag dat ruim een eeuw geleden werd
uitgegeven door het aartsbisdom van Mechelen.
Wreedheden onderweg
Daarin ontbreekt het feit dat
geen 'ongelovige' voor dit kruisleger veilig was. In Mainz kwam het tot
onmenselijke wreedheden tegen de joden, om 'hun' bijbelse bede bij de
kruisiging te vervullen: 'Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen'. De
joden zochten massaal toevlucht in het aartsbisschoppelijke paleis, dat echter
werd bestormd. Meer dan 700 vluchtelingen werden bloedig van het leven beroofd.
Honderden overlevenden sloegen vervolgens de hand aan zichzelf om maar niet in
handen te vallen van deze christenen. De kruistocht legde zo een bloedig spoor
richting Hongarije. Daar werd het kruisleger echter in de pan werd gehakt en
sloegen de pelgrims op de vlucht.
De kruislegers hadden zich onderweg gesplitst. Toen Peter de Kluizenaar
Constantinopel bereikte wilde hij niet wachten op de rest. Keizer Alexius
stelde schepen beschikbaar om hem en zijn tienduizenden volgelingen over de
Bosporus te zetten. Korte tijd later koos de ongeordende menigte koers naar
Jeruzalem. Maar in Nicea stuitten zij op een sterk Turks leger dat onmiddellijk
tot de aanval overging. Slechts drieduizend pelgrims overleefden de slachting.
Toen maanden later het geordende kruisleger van Godfried van Bouillon door
dezelfde vlakte trok zag men in de verte een witte toren staan. Dichterbij
bleek deze grote pyramide geheel uit beenderen te bestaan. De Turken hadden van
de gesneuvelden een gedenkteken gebouwd; de hete zon had hun lichamen intussen
verteerd.
Beleg van Jeruzalem
Het officiële kruisleger bereikte in oktober 1097 Antiochië in het
zuidelijke kustgebied van Turkije; een schitterende welvarende christelijke
stad, omringd door een muur met maar liefst vierhonderd torens, die eveneens in
handen van de Seldjoeken was gekomen. Het beleg duurde acht maanden. Meteen na
de verovering verscheen echter een nieuw Turks leger aan de poorten en zaten de
kruisvaarders als ratten in de val. De situatie leek uitzichtsloos, maar Pierre
Barthélemy, een priester, kreeg het visioen dat de tocht naar Jeruzalem niet
mocht worden opgegeven. Bewijs zou zijn dat de lans waarmee Christus aan het
kruis was doorstoken onder de St. Pieterskerk begraven lag. Voordat daar mocht
worden gegraven diende het leger twee dagen te vasten, wat bij gebrek aan
voedsel niet zo moeilijk was. Daarna werd er inderdaad een roestig stuk ijzer
gevonden. Met nieuwe moed trok het leger in slagorde de stad uit. De verbaasde
Turken sloegen op de vlucht.
<- Standbeeld van Godfried van Boullion op het Koningsplein in Brussel.
Begin juni 1099 begon het beleg van de Heilige Stad. Dat werd een hel op een
kale vlakte in een zinderende hitte. De Seldjoeken hadden alle huizen
afgebroken, alle putten dichtgegooid en de bronnen in de omgeving vergiftigd.
Water moest van mijlenver in leren zakken op paarden worden aangevoerd. Bij de
schaarse putten ontbrandden massale gevechten over de vraag wie aan de beurt
was. 's Nachts slopen vijanden de kampementen binnen, roofden de paarden en
lieten het water weglopen. Godfried van Bouillon besefte dat het beleg geen
maanden kon duren. Hij liet hout halen in de bergen en bouwde daar grote
verrijdbare torens van met drie verdiepingen en vijftien meter hoog. Terwijl
het voetvolk de torens naar de muren reed zouden bovenin boogschutters een
regen van pijlen afvuren, terwijl op de tweede verdieping de ridders een
valbrug neer zouden klappen om op de transen te springen.
Van een verrassing
was echter geen sprake; de moslims begrepen wat buiten de muren werd
voorbereid. Twee aanvallen mislukten. Bij de derde was als krijgslist bedacht
dat brandende pijlen de vijand wellicht in verwarring zouden brengen. Dat
gebeurde niet, maar wel zetten enkele verdwaalde exemplaren houten
noodverschansingen in brand. De brand veroorzaakte paniek; de kruisridders
drongen naar binnen.
Moordlust op 'ongelovigen'
De christenen, die bij het naderen van Jeruzalem vroom op
de knieën waren gevallen om te bidden voor de overwinning, ontpopten zich nu
als wrede monsters. Tienduizenden moslims vluchtten hun moskeeën in; de joden
zochten toevlucht tot hun synagogen. Maar de christenen drongen de heiligdommen
binnen en koelden hun moordlust op de 'ongelovigen'. De huizen in de stad
werden opengebroken en niemand redde het vege lijf. Grijsaards, vrouwen en
kinderen werden in koelen bloede om het leven gebracht; zuigelingen uit de
armen van hun moeders gerukt om ze tegen de stenen te pletter te slaan. Het
bloed stroomde letterlijk door de straten. Na afloop lagen er meer dan 40.000
lijken in de Heilige Stad. Deus lo volt; God wil het!
Het doel was bereikt,
maar in de twee volgende eeuwen zouden verschillende pausen nieuwe redenen
aanvoeren voor kruistochten tegen 'ongelovigen': verloren grondgebied,
veroveringsplannen, wraak, handelsbelangen. Het werden er acht in totaal,
waarbij de 'kinderkruistocht' van 1212 niet is meegerekend. Die ging uit van de
veronderstelling dat het Heilige Land door ongewapende kinderen van de
ongelovigen zou worden gezuiverd.
Deus lo volt; God wil het! Maar zeven schepen vergingen met man, muis en
kinderen en de andere vijf zetten koers naar moslim-havens, waar de vrome
kinderschaar als slaaf werd verkocht.
De nederlaag compleet
Jeruzalem werd in 1244 weer door de
moslims heroverd en in de volgende vijftig jaar gingen de overige christelijke
steunpunten in het Midden-Oosten verloren. Met de val van de laatste bolwerken
Sidon, Beiroet, Tyrus en Akko in 1291 was de nederlaag compleet.
In het westen
behoren de kruistochten intussen tot de voltooid verleden tijd, maar de moslims
zijn die vernederende episode niet vergeten. Voordat de Turk Ali Agca in 1981
een mislukte aanslag pleegde op de paus schreef hij een brief met zijn motief:
'Ik heb besloten Johannes Paulus de tweede, de hoogste aanvoerder van de
kruisvaarders, te doden'.