|
Het oude Egypte was een land van boeren, die van hun welvaart afhankelijk waren van de Nijl. De jaarlijkse overstroming zorgde voor een vruchtbare bodem die goede oogsten mogelijk maakte.
Het jaar van de boeren was verdeeld in 3 seizoenen:
* Achet, de tijd waarin de overstroming gebeurde * Peret, de zaaitijd * Sjemoe, de oogsttijd
In Achet, het seizoen van de overstroming, konden de boeren het land niet bewerken, hun velden stonden immers onder water. Meestal werden ze dan verplicht te helpen bij bouwprojecten van de farao's. Hiervoor werden ze betaald in natura. Maar zodra het water zich terugtrok, begon men met ploegen het land te bewerken. Deze ploegen werden getrokken door ossen. Het oogsten gebeurde met sikkels. Meestal waren alle werktuigen vervaardigd van hout en vuursteen. Meestal werden er verschillende soorten graan en groeten verbouwd. In de delta liet het klimaat ook fruitteelt toe. Een deel van het graan moesten de boeren afstaan als belasting. Dit graan ging dan voor een deel naar de farao, maar werd grotendeels opgeslagen in graanschuren. Als er hongersnood dreigde te komen, door droogte of ziekte van de gewassen, dan kon men nog altijd beroep doen op het graan uit de schuren. |
|