Amsterdamse Veerkade
Loopt van de Wagenstraat naar het Spui

Index

 

 

In het jaar 1624 werd de Amsterdamse Veerkade aangelegd. Om hier te kunnen bouwen moest de grond eerst worden opgehoogd. Dit deel lag veel lager als de rest van het dorp hetgeen, bij de Jan Hendrikstraat bijvoorbeeld, duidelijk te zien is. Dat gebeurde met zand dat vrijkwam bij het graven van de Loosduinse vaart, dat werk was in 1622 gestart. Voor de bevoorrading van de goederen was het dorp geheel aangewezen op aanvoer over het water. De toestand van de waterwegen, naar hier, was niet geweldig. De verbinding met Rijn en Maas was, door de ondiepe kanalen, slecht. De grachten waren open riolen, slecht bevaarbaar en de bruggen laag. Dit had ondermeer tot gevolg dat de aangevoerde goederen in Delft werden overgeladen in kleinere schepen, die in overeenstemming waren met de binnengrachten en bruggen. Uit die tijd komen de namen "Haagvaarder", Wagenbrugschip en "Hagenaar" vandaan. Die laatste benaming klinkt bekend in de oren. De verbinding met het Westland was alleen geschikt voor kleinere schepen. Aan deze beperkingen kwam pas in de tweede helft van de 19de eeuw een eind, door de aanleg van de Laakhaven. De magistraat trachtte het bouwen van de huizen langs deze Veerkaay en in de Kraenstraet, die van hetzelfde jaar dagtekent, te bevorderen door het uitleven van "preuves" (premies). De "preuves" bedroegen dertig gulden voor elk huis "twee etages hoog" en werden nog tien jaar later toegekend en uitbetaald: Het bouwen van flinke huizen ging dus niet zo snel als men gehoopt had.De Veerkaey kreeg, nadat in 1640 de Stille Veerkade was aangelegd, de naam Oude Veerkade, terwijl men ook ging spreken van Middelste Veerkade. Tot de boogbrug bij de Kranestraat, die in 1646 werd gebouwd, heette de kade Rotterdamsche Veerkade of Eerste Veerkade: van Kranestraat tot Wagenstraat, waar eveneens een brug over het water werd geslagen, sprak men van Tweede Veerkade. De veerdienst tussen Den Haag en Amsterdam werd in 1594 op verzoek van 4 Haagse schippers geregeld. De schippers wilden het alleenrecht om dagelijks of tenminste om de dag van Den Haag naar Amsterdam en terug te varen. Omme alle twist ende oneenigheyt onder malcander in 't voorsegde te vermyden" Deze "beurtschepen" hadden aanvankelijk een plaats in het Spui, dat aansloot op de Vliet die Delft met Leiden verbond. In 1612 kregen de Haagse schippers daar gezelschap van de Amsterdamse collega's die van hun stadsbestuur toestemming hadden gekregen om op Den Haag te varen. Vanaf 1624 was de nieuwe haven gereed als ligplaats voor de beurtschepen van en naar Amsterdam. Later werd deze gracht Amsterdamse Veerkade genoemd. Voor het personen vervoer, indien men niet beschikte over een eigen "equipage," kon men met de postwagen reizen, die in een geregelde dienst van Den Haag naar een groot aantal plaatsen reed. Maar het reizen over land bleef tot ver in de 19de eeuw weinig comfortabel vooral door de slechte wegen. In Holland dat vanouds goede waterwegen had, ging het meeste vervoer dan ook per schip. De eerste veerschuiten die een geregelde dienst tussen twee steden onderhielden, waren zeilschepen. Wanneer zij niet zeilend hun bestemming konden bereiken, werden de schepen geboomd of vanaf de oever gejaagd. Naarmate zich meer reizigers aandienden, groeide de behoefte aan geregelde diensten met vaste aankomst en vertrektijden. Zeilschepen waren te afhankelijk van de wind en boden bovendien weinig comfort. In de eerste helft van de 17de eeuw bracht de trekschuit uitkomst. De aanvankelijk betrekkelijk kleine scheepjes van zo’n 12 meter lengte werden vanaf een jaagpad langs het water aan een lijn voortgetrokken door een paard, dat bereden werd door een "jager" Een eenvoudige tent van zeildoek moest de passagiers beschermen tegen regen en wind. Maar al spoedig werden er grotere schuiten gebruikt, die voorzien waren van een geheel houten opbouw met ramen. Zo’n 24 tot 30 passagiers konden in deze schuiten een plaats vinden. Alle rangen en standen maakte gebruik van de trekschuit die betrekkelijk goedkoop was. Met een gangetje van 7 kilometer per uur gleed de trekschuit kalm en zonder schokken door het water. Snelheid was het enige punt waarop de postwagen kon concurreren met de trekschuit. Een reis per schip was beslist goedkoper dan per wagen, want terwijl men over een afstand van 25 kilometer over land 25 stuiver moest neertellen, kon men van Den Haag helmaal naar Heusden varen voor slechts 15 stuiver.

 

Aardig is een advertentie uit 1892 (leve de vooruitgang) : 


ADVERTENTIE

Dinsdag, Donderdag, Zaterdag, stoompakschuitdienst Utrecht.

3 x in de week vertrekken de schuiten naar Utrecht van af Amsterdamsche Veerkade nr. 20. Alle goederen, alsook verhuizingen en Meubeltransporten, worden desverkiezende aan huis afgehaald en bezorgd.

De Schippers, W.H. en G. Tetenburg.


Het St Nicolaas-gasthuis, wat sinds 1385 was gevestigd in de Grote Halstraat werd in 1904 naar deze kade verplaatst op nummer 15. Een dubbel herenhuis met kruisvensters. Het was ingericht voor 24 vrouwelijke commensalen. De poortvormige ingang van de Grote Halstraat is overgebracht naar het nieuwe gebouw. Dit huis vormde slechts de overgang naar een moderne inrichting, de aan het oude gasthuis verwante bejaardenflat van de stichting Aelbrecht van Beyeren is gelegen aan de Theo Man Bouwmeesterlaan. In het jaar 1888 werd op plechtige wijze door het bestuur van de afdeling 's-Gravenhage en Omstreken van de Nederlandsche Maatschappij, tot bevordering der Geneeskunst het borstbeeld van een beroemd arts, die hier had gewoond, geplaatst in de gevel van nummer 20. De gedenksteen waarin het borstbeeld was uitgehouwen rustte op een voetstuk, waarop deze woorden waren gebeiteld: "Hier woonde Hendrik van Deventer, medicinae doctor, geb. 16 Maart 1651 Gest. 12 dec. 1724". In de omlijsting was een spreuk aan gebracht: Manet post funera verum (de waarheid blijft na de dood), hoewel Van Deventer het Latijn niet machtig was en zelf had geschreven: "Ik verga, maer de Waerheyd blijft". Deze gevelsteen is nergens meer te vinden, en het is maar een schrale troost dat het Gemeentemuseum een gipsafgietsel ervan bezit.

De artsen die deze steen plaatsten schaamden zich diep over het gedrag van hun collega's uit de Gouden Eeuw, die de wereldvermaarde arts Hendrik van Deventer weerden, omdat hij in Groningen, was gepromoveerd in het Nederlands "de Latijnse spraecke niet magtigh". "De praetense doctor" zoals zij hem noemde, kon immers niemand genezen, daar hij de zieken niet in het Latijn te woord kon staan. In werkelijkheid waren deze dokters, van de koude grond, doodsbang dat een bekwame arts zich in Den Haag zou vestigen. De magistraat had hen evenwel door en zij heette de beroemde meester, "die sijn handwerek en konst gedaen heeft sonder eenige naem van een spier te kennen" en die zich inmiddels te Voorburg had gevestigd welkom als "natuurlyk Burger" (hij was van geboorte Hagenaar) en wettig Geneser". In het jaar 1702 kocht Van Deventer een patriciërshuis aan deze kade, waar het lid der vroedschap Jacob Ferguson had gewoond. Op het erf van dit grote huis werd een laboratorium gebouwd, terwijl er binnenshuis kamers werden ingericht voor patiënten die hier behandeld werden onder het motto: "genesen of geen gelt". Kunt U de tegenzin van de artsen uit die dagen begrijpen.Hendrik Van Deventer wordt beschouwd als de grondlegger van de wetenschappelijke verloskunde, dank zij zijn kristalheldere werken: "Dageraet der Vroetvrouwen", Nieuw Ligt voor Vroetmeesters en Vroetvrouwen" en een "Nader Vertoogh van de Sware Baringen", die o.a. in Den Haag gedrukt werden en in vele talen werden vertaald. Aan deze gracht is een school gevestigd geweest, opgericht door Guillaume Burnier. Een van zijn leerlingen, Bruno Neuman, zette deze school voort. In 1868 kocht hij in de erachter gelegen Sint-Jacobsstraat de zogenaamde Boerenpoort, die hij daarna liet slopen om zijn schoollokalen uit te breiden met een Meisjesschool. Deze school stond goed aangeschreven, van de 300 leerlingen waren er zeker 40 intern. De school bleef tot 1887 bestaan. Het laat 18de eeuwse huis werd geslecht om plaats te maken voor een gebouw van de firma Rouppe van der Voort. Een zelfde lot onderging de baksteengevel met rechte kroonlijst in de stijl van Lodewijk de XIV van het huis nummer 48: na de sloping heeft Wilson NV zich hier gevestigd.

In het jaar 1656 kocht de beroemde bouwmeester Pieter Post (Haarlem 1608) een huis, aan de zuidzijde van deze kade op de hoek van de Bierstraat en is hier, in dit huis in 1668 overleden. Constantijn Huygens tekende in zijn dagboek aan:" 2 Mey na een sieckte van slechts twee dagen stierf mijn vriend P.Post bouwkundighe" Deze laatste aanduiding treft door haar eenvoud, zij drukt zo goed uit wat een architect moet zijn, kundig in het bouwen. Hij vestigde zich in onze stad in 1646 omdat hij was aangesteld als architect van Prins Frederik Hendrik. Alle bouwwerken uit deze periode zoals Catshuis, Huis ten Bosch, Mauritshuis, Gouden Hooft (afgebroken) Hofje van Nieuwkoop het Geschutshuis aan de Nieuwe Uitleg, Hofwijck in Voorburg stadhuis van Maastricht, in Gouda en Leiden de waaggebouwen enz, zijn van zijn hand.

Het was een voorname gracht die in 1901 is gedempt.

De laatste maanden gaan er stemmen op om deze gracht weer te heropenen. Het zou een aanwinst zijn voor de stad.