Hogewal

Index

 

 


Op de brug over de Prinsessegracht aan de Herengracht staat een
beeldhouwwerk dat een hulde is aan Prins Maurits als de man, die besloot dat Den Haag "omsingeld" moest worden.

Er bestaat een brief van Maurits aan de staten van Holland en West-Friesland, waarin hij aan deze het gevaar van een inval in Holland schetst en er op aandringt, om Den Haag te versterken. Deze brief werd doorgezonden aan de Haagse overheid.

Den Haag was altijd een open dorp geweest, dat in verschillende tijden, ook vooral in het begin van de tachtig jarige oorlog nu eens door deze dan weer door die partij werd afgestroopt. Den Haag kon zich niet verdedigen en het was daarom dan ook, dat de Delftse schutters aan de Prins v. Oranje voorstelden om het dorp maar plat te branden en de Spanjaarden zodoende de kans te ontnemen er zich te nestelen .


Inmiddels had men in dé hoge colleges lang en breed beraadslaagd of het dorp
al of niet met wallen omgeven en met bolwerken en aarde schansen versterkt
moest worden, maar toen een invasie van de Spanjaarden steeds
twijfelachtiger werd, sloot men een compromis. Het dorp, dat veel last
ondervond van vagebonden en bedelaars wilde beveiligd zijn tegen de invasie
van het geboefte en men besloot 's-Gravenhage geheel door grachten te
omringen waarover bruggen leidden die men na zonsondergang kon ophalen.

Met de aanleg van de singels, die tussen 1610 en 1620 zijn ontstaan, begon men
bij deze gracht (Hoge Wal) en de aansluitende Mauritskade, om de woning van Frederik Hendrik (huidige koninklijke stallen) zuidwaarts en daarna als Noordwal weer naar het westen.

Tot het Westeinde ging de gracht weer Noord-Zuid. Zo ging het verder steeds met grote rechthoeken langs de Zuidwal, Bierkades langs het Spui en verder via Uilebomen Zwarte weg  Prinsessegracht door het Korte Voorhout naar het Smidswater en de Hooigracht, die tot dusver weinig meer dan bossloten waren, werden uitgediept en gekanaliseerd, om tenslotte de Mauritskade weer te bereiken.

In 1706 werden Smidwater en Hooigracht binnengrachten en werd de Prinsessegracht door getrokken tot de Nieuwe uitleg. De aanleg van het grachten stelsel mocht dan orde hebben gebracht in de waterhuishouding in en om Den Haag, maar dat betekende niet dat daarmee ook alle problemen rond de kwaliteit van het grachtwater tot het verleden waren gaan behoren eerder het tegendeel was waar.

Waarschijnlijk is het in de beginjaren nog wel meegevallen omdat er toen
gemeten naar het oppervlak, in Den Haag nog maar weinig huizen stonden.

Bovendien werkte het, relatief grote arsenaal oppervlaktewater, bevorderend op
het natuurlijk reingingsproces ervan en werd er nog steeds aan het stelsel
gebouwd. Zo werd in de jaren 1643-1647 de Loosduinsevaart doorgetrokken om,
via het Westland en Honselersdijk, bij de Oranjesluis, in de Nieuwe Maas te
worden gebracht. Voor de verversing van het grachtwater zou dat blijken niet
voldoende te zijn. Rond 1660 stonden er in de stad zo'n 4000 huizen en het
was een publiek geheim dat veel beerputten, via een clandestiene
vermetseling overliepen op de straatriolering die, omdat het bedoeld was
voor de afvoer van hemelwater, op de gracht of ander oppervlaktewater
uitloosde. En dan waren er natuurlijk ook huizen zonder secreet of beerput,
waar men de inhoud van de nachtspiegel eenvoudig in de goot, of heimelijk in
de gracht deponeerde.

In 1643 werd de keur herhaald, die bepaalde dat bovenwoningen op een beerput moesten lozen. Dat een keur opnieuw afgekondigd werd was op zich geen nieuws, dat gebeurde regelmatig en het was bovendien voorwaarde om ze hun rechtskracht te laten behouden. In 1660, hartje zomer, de stank moet niet te harden zijn geweest, ging men een stapje verder. Na eerst de eerdere keuren nog maar weer eens onder de aandacht te hebben gebracht merkte het dorpsbestuur op, dat 'veele huysen ende wooningen van geen secreten voorsien sijn en  vuijligheijt op de gemeijne wegen spoijen, grachten ende anders wordt gebracht ende geworpen tot grote infectie van de lucht, verminderinge ende verargeringe van den boodem ende waterlosinge, midtsgaders offèncie [inzet] van de burgeren , inwoonderen ende passagieren (verblijfhoudenden) alhier'. In een uitbreiding op de keur van 1616, waarin, als gezegd, slechts over verhuurde bovenwoningen werd gesproken, werd nu verordonneerd 'dat elk huys, woonplaetse ofte cameren die te huyse gaen sullen hebben een privaet ofte heymelijckheit behoorlijck beneden d'aerde gemaeckt [= beerput] sonder daer toe tonnen, tobbes ofte diergeleycke vaten te mogen gebruijcken, ook niet in kelders, op de Marckt ofte elders'.

Een en ander moest binnen twee maanden gerealiseerd zijn op straffe van fl 17,-. Bepaald werd verder dat bij huurwoningen de kosten van aanleg in de huur mochten worden doorberekend. Onnodig te zeggen dat de keur het uitloze van privaten op oppervlaktewater verbood.


Onder verwijzing naar de keur van 1616 werd elke verbouwing aan de straatzijde, zoals uitbouwen (sekreten!) en stoepe (riolen!), zonder toestemming van de magistraat verboden. Wat de uitwerking van de bepalingen op de kwaliteit van het grachtwater is geweest zal altijd wel onduidelijk blijven, maar zeker is dat er metselaars bereid waren voor goed geld het vereiste sekreet op een riool te metselen. Doe het zelvers bestonden blijkbaar toen nog niet.  Hoewel er uit de begintijd, geen klachten bekend zijn,  zullen die er ongetwijfeld zijn geweest. Dat laat zich ook wel verklaren. Alle grachten en binnengrachten hadden bijna stilstaand water. Stroming en daarmee verversing moest komen van neerslag en die was er zeker in de zomerperiode niet voldoende om stank te kunnen voorkomen. In tegenstelling met andere steden , lag Den Haag niet aan een stromende rivier. (bijdrage van bouwen aan de hofstad)

Nu terug naar deze gracht. Sinds 1878 bevinden zich hier de koninklijke stallen gebouwd op het terrein van de prinsessentuin, door Frederik Hendrik aangelegd als wandelplaats voor zijn moeder Louise de Coligny. Een in 1874 bij koning Willem III door de architect J.P.C. Swijser en de bankier F. Polak ingediend bouwplan voor een stallencomplex was de aanleiding voor de koning om de paarden verblijven, die tot dan over een aantal gebouwen verspreid binnen de stad waren gehuisvest, in één groot nieuw gebouw onder te brengen. Dit bouwplan voorzag in een complex van stallen en dienstgebouwen in de Paleistuin, waarvan de hoofdgevel met een poortgebouw langs de Hogewal was gedacht. Swijser en Polak stelden voor om dit complex op eigen kosten te bouwen in ruil voor stukken grond op het Buitenhof en in de Paleistuin.

De koning ging hier op aanraden van zijn persoonlijke architect L.H. Eberson, die het afstaan van een deel van de Paleistuin wilde voorkomen, niet verder op in. Gegrepen door het idee van één groot stallencomplex formeerde de koning wel een bouwcommissie. Eberson en de architect H.P. Vogel ontwierpen een nieuw plan, dat sterke gelijkenis vertoonde met dat van Swijser en ook op dezelfde plaats was gedacht. Tussen 1876 en 1879 werd dit ontwerp voor de Koninklijke Stallen uitgevoerd. Het complex, in een eclectische neorenaissance stijl bestaat uit vier vleugels rond een ruime binnenplaats en een binnenmanege. De monumentale gevel langs de Hogewal heeft twee zijpaviljoens en een hoofdgebouw met toegangspoort. In het fronton van dit hoofdgebouw is het koninklijk wapen aangebracht. Bij de oplevering bevatte het complex de stallen, koetshuizen, een apotheek, een smederij, tuig-en poetskamers en andere dienstvertrekken. Dat de bouw 5 jaar heeft geduurd en de officiële in gebruikname zelfs pas in 1881 plaats vond, kwam door de vele kritiek en bemoeienis van de bouwcommissie en de koning zelf. Zo werd bijvoorbeeld voor de door I. Schütz vervaardigde gietijzeren sierlantaarn op de binnenplaats eerst een schets op ware grote gemaakt, die op een geraamte van latten op de
desbetreffende plaats werd opgesteld. Tot op heden zijn de stallen bij de koninklijke familie in gebruik. Behalve de paarden zijn ook de koetsen, waaronder de Gouden Koets, en de hofauto's in het complex gestald. In één van de vertrekken worden de gala-uniformen van de koetsiers, kinderzadeltjes  van prinsen en prinsessen en andere historische attributen bewaard. Eén van de opzienbarendste, objecten is het opgezette lievelingspaard van koning Willem II, dat tijdens de slag om Quatre Bras in 1815 was gesneuveld.

Internationale faam geniet de collectie tuigen, velen versierd met koperbeslag, waarvan het grootste deel meer dan 100 jaar oud is. Op de hoek van de Hoge Wal en het Noordeinde stond een huis wat, met het oog op de verbreding van deze singel in 1895 werd afgebroken. In dat huis woonde de portretschilder Jan de Baen. Hij werd op 20 Februari 1633 geboren en op 8 Maart 1702 in dit huis vermoord, en in Den Haag begraven. Louis Couperus woonde van 1915 tot 1920 op deze singel op no.2