|
Hogewal |
||
|
Op de brug over de Prinsessegracht aan de Herengracht staat een beeldhouwwerk dat een hulde is aan Prins Maurits als de man, die besloot dat Den Haag "omsingeld" moest worden. Er bestaat een brief van Maurits aan de staten van Holland en West-Friesland, waarin hij aan deze het gevaar van een inval in Holland schetst en er op aandringt, om Den Haag te versterken. Deze brief werd doorgezonden aan de Haagse overheid. Den Haag was altijd een open dorp geweest, dat in verschillende tijden, ook vooral in het begin van de tachtig jarige oorlog nu eens door deze dan weer door die partij werd afgestroopt. Den Haag kon zich niet verdedigen en het was daarom dan ook, dat de Delftse schutters aan de Prins v. Oranje voorstelden om het dorp maar plat te branden en de Spanjaarden zodoende de kans te ontnemen er zich te nestelen .
Met de aanleg van de singels, die tussen 1610 en 1620 zijn ontstaan,
begon men Tot het Westeinde ging de gracht weer Noord-Zuid. Zo ging het verder steeds met grote rechthoeken langs de Zuidwal, Bierkades langs het Spui en verder via Uilebomen Zwarte weg Prinsessegracht door het Korte Voorhout naar het Smidswater en de Hooigracht, die tot dusver weinig meer dan bossloten waren, werden uitgediept en gekanaliseerd, om tenslotte de Mauritskade weer te bereiken. In 1706 werden Smidwater en Hooigracht binnengrachten en werd de Prinsessegracht door getrokken tot de Nieuwe uitleg. De aanleg van het grachten stelsel mocht dan orde hebben gebracht in de waterhuishouding in en om Den Haag, maar dat betekende niet dat daarmee ook alle problemen rond de kwaliteit van het grachtwater tot het verleden waren gaan behoren eerder het tegendeel was waar. Waarschijnlijk is het in de beginjaren nog wel meegevallen omdat er
toen Bovendien werkte het, relatief grote arsenaal oppervlaktewater,
bevorderend op In 1643 werd de keur herhaald, die bepaalde dat bovenwoningen op een beerput moesten lozen. Dat een keur opnieuw afgekondigd werd was op zich geen nieuws, dat gebeurde regelmatig en het was bovendien voorwaarde om ze hun rechtskracht te laten behouden. In 1660, hartje zomer, de stank moet niet te harden zijn geweest, ging men een stapje verder. Na eerst de eerdere keuren nog maar weer eens onder de aandacht te hebben gebracht merkte het dorpsbestuur op, dat 'veele huysen ende wooningen van geen secreten voorsien sijn en vuijligheijt op de gemeijne wegen spoijen, grachten ende anders wordt gebracht ende geworpen tot grote infectie van de lucht, verminderinge ende verargeringe van den boodem ende waterlosinge, midtsgaders offèncie [inzet] van de burgeren , inwoonderen ende passagieren (verblijfhoudenden) alhier'. In een uitbreiding op de keur van 1616, waarin, als gezegd, slechts over verhuurde bovenwoningen werd gesproken, werd nu verordonneerd 'dat elk huys, woonplaetse ofte cameren die te huyse gaen sullen hebben een privaet ofte heymelijckheit behoorlijck beneden d'aerde gemaeckt [= beerput] sonder daer toe tonnen, tobbes ofte diergeleycke vaten te mogen gebruijcken, ook niet in kelders, op de Marckt ofte elders'. Een en ander moest binnen twee maanden gerealiseerd zijn op straffe van fl 17,-. Bepaald werd verder dat bij huurwoningen de kosten van aanleg in de huur mochten worden doorberekend. Onnodig te zeggen dat de keur het uitloze van privaten op oppervlaktewater verbood.
Nu terug naar deze gracht. Sinds 1878 bevinden zich hier de koninklijke stallen gebouwd op het terrein van de prinsessentuin, door Frederik Hendrik aangelegd als wandelplaats voor zijn moeder Louise de Coligny. Een in 1874 bij koning Willem III door de architect J.P.C. Swijser en de bankier F. Polak ingediend bouwplan voor een stallencomplex was de aanleiding voor de koning om de paarden verblijven, die tot dan over een aantal gebouwen verspreid binnen de stad waren gehuisvest, in één groot nieuw gebouw onder te brengen. Dit bouwplan voorzag in een complex van stallen en dienstgebouwen in de Paleistuin, waarvan de hoofdgevel met een poortgebouw langs de Hogewal was gedacht. Swijser en Polak stelden voor om dit complex op eigen kosten te bouwen in ruil voor stukken grond op het Buitenhof en in de Paleistuin. De koning ging hier op aanraden van zijn persoonlijke architect L.H.
Eberson, die het afstaan van een deel van de Paleistuin wilde voorkomen, niet verder op
in. Gegrepen door het idee van één groot stallencomplex formeerde de koning wel een
bouwcommissie. Eberson en de architect H.P. Vogel ontwierpen een nieuw plan, dat sterke
gelijkenis vertoonde met dat van Swijser en ook op dezelfde plaats was gedacht. Tussen
1876 en 1879 werd dit ontwerp voor de Koninklijke Stallen uitgevoerd. Het complex, in een
eclectische neorenaissance stijl bestaat uit vier vleugels rond een ruime binnenplaats en
een binnenmanege. De monumentale gevel langs de Hogewal heeft twee zijpaviljoens en een
hoofdgebouw met toegangspoort. In het fronton van dit hoofdgebouw is het koninklijk wapen
aangebracht. Bij de oplevering bevatte het complex de stallen, koetshuizen, een apotheek,
een smederij, tuig-en poetskamers en andere dienstvertrekken. Dat de bouw 5 jaar heeft
geduurd en de officiële in gebruikname zelfs pas in 1881 plaats vond, kwam door de vele
kritiek en bemoeienis van de bouwcommissie en de koning zelf. Zo werd bijvoorbeeld voor de
door I. Schütz vervaardigde gietijzeren sierlantaarn op de binnenplaats eerst een schets
op ware grote gemaakt, die op een geraamte van latten op de Internationale faam geniet de collectie tuigen, velen versierd met koperbeslag, waarvan het grootste deel meer dan 100 jaar oud is. Op de hoek van de Hoge Wal en het Noordeinde stond een huis wat, met het oog op de verbreding van deze singel in 1895 werd afgebroken. In dat huis woonde de portretschilder Jan de Baen. Hij werd op 20 Februari 1633 geboren en op 8 Maart 1702 in dit huis vermoord, en in Den Haag begraven. Louis Couperus woonde van 1915 tot 1920 op deze singel op no.2 |
|
|