Rond 1652 schilderde Jan Steen "gezicht op de Riviervismarkt" Waarop de sfeer
was weergegeven van de vismarkt in de zeventiende eeuw. Bij het koor van de Grote Kerk is
de stenen pomp te zien waar water werd gehaald om de vis "te Krimp" te zetten.
Men was van mening dat het water, van deze pomp, het vlees er steviger door werd. Of die
veronderstelling juist was, met het
kerkhof in de onmiddelijke nabijheid lijkt me twijfelachtig. Het pompwater
werd in de regel gekarakteriseerd als "geel gekleurd met duffen reuk en
onaangename smaak" Dat een kerkhof een gevaar voor de volksgezondheid was, vermoedde
men overigens al lang. Alleen zocht men het niet in de aantasting
van het grondwater maar in de ongezonde invloed van kwalijke dampen. Er
stonden overigens twee pompen op deze markt.
Deze, en enkele andere, door de
stad verspreid, hebben dienst gedaan tot 1874 toen de duinwaterleiding in
gebruik werd genomen.
A.Perrenot, domeinraad van de prins, stichtte in 1777 een particuliere
begraafplaats midden in de duinen. Boven de poort kwam de naam "ter
Navolging." Toen Perrenot er in 1784 zelf werd begraven, liet hij op zijn
grafsteen beitelen: "Laten mijn rottende resten ver van de stad liggen. Ik
die bij mijn weten niemand benadeelde, verkies ook als ik dood ben, niet te
schaden". Tegenwoordig ligt "ter Navolging" midden in een woonwijk. In het
jaar 1660 verkocht jonker,Roelof van Arckel als mede-erfgenaam van de
Nobelaers het grote huis van de Copiers, dat in twee flinke patriciërswoningen was
gesplitst. De westelijke woning (no.5) werd eigendom van een bevriende relatie, de
katholieke, advocaat mr.Dirck van Heussen die
met Beatrix van Swaenenburgh was getrouwd,maar reeds spoedig overleed.
Zijn weduwe verkocht in 1664 "voor haer selve en als moeder van hare
kinderen een groot en kleyn huys in 't Westende op den houck van de Jan
Hendrickstraet met een kleyn huys en erff in die straet voor vierentwintigduizend gulden
aan mr. Willem van Strijen, advocaat-fiscaal van de domeinen van Holland.(zie verder Jan
Hendrikstraat)
Maar keren wij terug naar het huis aan de Riviervismarkt, dat bijna
anderhalve eeuw in het bezit van de familie Van Strijen en de met hen
geparenteerde familie Van der Goes bleef. Op dezelfde dag, dat mr. Dirck van
Heussen de westelijke woning verkreeg, kocht mr. Willem Dedel,
rentmeester-generaal van de espargnes en griffier van den leenhove van
Holland en West-Friesland, de oostelijke woning (Riviervismarkt, no 4).
Willems zoön Philips was, evenals zijn vader, een belangriijk ambtenaar met
een behoorlijk fortuin. Als drossaard en dijkgraaf van Woudrichem en het
land van Altena had hij geen binding meer met Den Haag. In Delft echter had
hij wel degelijk connecties, want hij werd later schepen en raad van die
stad.
Voor het zover kwam had hij in 1700 het Haagse huis waar zijn vader zo
lang had gewoond, voor meer dan achttienduizend gulden verkocht aan mr.
Diederik van Hogendorp, heer van Cromstrijen, raad en rekenmeester van de
domeinen van de Oranjes. Schoonzoon Diederik werd eveneens raad en
rekenmeester van de jonge prins die zo juist voor eeuwig was uitgesloten van
het stadhoudersschap. Die eeuwigheid duurde nog geen twintig jaar en
Diederik diende in 1700, toen hij dit huis kocht "Sijne Conincklijkcke
Majesteyt van Groot Britanien", koning stadhouder Willem de Derde.
Kort na elkaar stierven de koninklijke majesteit en onze Diederik die
slechts twee jaar hier heeft gewoond. Niet lang daarna verkochten zijn
Kinderen en kindskinderen voor een kwart ton dit huis met erf, stal en
koetshuis dat uitkwam op de Laan aan Mr. Reijnier Schaep, raadsheer in de
Hoge raad.
Nadat de Schapen in 1748 waren uitgestorven, werd de woning verkocht aan een andere
Raadsheer, in de Hoge Raad mr. Abraham Alewijn.
Ditmaal voor meer dan zevenentwintigduizend gulden. In de verkoop waren
inbegrepen de vaste spiegels boven de schouwen en tussen de pendanten en
alle schilderijen boven de deuren en schoorstenen en in de plafonds en alle
haardplaten van de schouwen. Twintig jaar later verkocht Alewijnsdochter
voor meer dan dertigduizend gulden dit dubbelhuis met koetshuis,erf en tuin
aan Adriaan Leopold van Oijen ritmeester van de cavalerie.
De crisis in de Franse tijd ging niet onopgemerkt aan de huizenmarkt voorbij
zodat de erfgenamen van Oijen in 1806 nog geen tienduizend gulden voor de
dubbele woning met toebehoren konden maken. Het werd verkocht aan notaris
Willem Jacobus Huygens die tevens secretaris van de weeskamer was en er
bijna een halve eeuw met zijn vrouw en twee dienstmeisjes woonde.
In 1853 werd hier de boekhandel en tevens de uitgeverij en houtsnijschool
van Koenraad Fuhri gevestigd Fuhri was een bijzonder man, eerzuchtig en
ondernemend, promotor van de moderne boekhandel en uitgeverij in ons land
die Sijthoff en Thieme onder zijn leerlingen telde. Zijn plannen leden
echter schipbreuk omdat ze te groots van opzet waren, want voor kostbare
werken met meer dan achthonderd houtsneden was geen voldoende afzet gebied
in ons land. Door tegenspoed teleurgesteld en door schuleisers vervolgd,
vertrok Fuhrie twee jaar later naar de nieuwe wereld om daar het fotuin te
zoeken, maar hij vond er de dood. Reeds in 1858 bezweek hij te New-Orleaan
de gele koorst. Inmiddels was zijn huis gekocht door het geneeskundig
Gesticht voor minderjarige Idioten.
Een internaat en school voor deze gehandicapten kinderen. Wij pleiten voor
hen die niet voor zich zelf kunnen pleiten, was het motto van de Haagse
filantropen, die deze inrichting stichtten, zoals de letterkundige dominee
C.E.Koetsveld en andere. Omstreeks 1900 werd het vroegere idiotengesticht
verplaatst naar de Morsestraat terwijl de daaraan verbonden school gevestigd
werd in de Beeklaan. Sindsdien werd het pand gebruikt door de Firma Wolff.
die het als opslagplaats gebruikte voor glas. Alle betimmeringen
geschilderde en gestucte plafonds werden ondergeschikt gemaakt voor het
pakhuis. Nauwelijks voor te stellen: er reed een klein treintje door het
gebouw, van de monumentale voordeur tot aan de Laan. Gelukkig is het pand in
eigendom gekomen van de Nutsspaarbank die het weer geheel in zijn
oorspronkelijke vorm heeft teruggebracht.
Dit patrieciërshuis in het oudste deel van de Haagse binnenstad kreeg
zijn huidige vorm bij een ingrijpende verbouwing van het vroeg 17de eeuwse
pand in 1729. De gevel in Lodewijk XIV stijl werd bij de restauratie in
1984-88 in de oorspronkelijke stijl hersteld, met dien verstande dat de
vensters schuiframen in Empire trant een19de eeuws model kregen.
De met een tongewelf overkluisde kelder dateert uit de 16de eeuw en in een
overblijfsel van de oudste bewoning hier ter plaatse.
|