De vroegere Haagse binnenstad, die stadgenoten op leeftijd nog wel anders
hebben gekend, heeft sedert lang een heel ander gezicht gekregen. Niet alleen door
demping van vroegere binnengrachten, meer nog als gevolg van
latere grote doorbraken moest het Haagje allengs een geweldige veer laten.
Tal van oude huizen, waaronder vertrouwde winkelpanden zowel aan Wagenstraat
als Spui, hebben aan de nieuwe verkeersweg hun tol betaald.
Vroeger bekende Haagse zakenlieden vestigden zich toen deels elders, anderen verdwenen
voorgoed uit het stadsbeeld.
Het Spui moet al ver voor de bouw van de Ridderzaal (zelfs vóór het jaar 1000) hebben
bestaan, maar toen als niet anders dan een slijkerige poel, zonder bomen en bestrating
zijn geweest.
Ter weerszijden van deze modderpoel waren ellendige hutten zonder orde opgeslagen.
Na 1248 werd de watervoorziening van de Ridderzaal en van de grachten daar omheen
verzorgd door de Haagse Beek, die aanvankelijk op het Alexanderveld zijn oorsprong had,
later vanuit Loosduinen werd gesuppleerd. Het water vloeide
na gebruik via een spuileiding, een spoey, gewoon het lage land in.
Dat was bepaald niet bevordelijk voor de woonomstandigheden in het juist bezuiden
het grafelijk complex, achter de strandwal, gelegen veengebiedje.
Feitelijk waren het niet anders dan schamele en behoeftige huisgezinnen van
herders of vissers en jagers die deze krotten om en nabij het Spuiwater bewoonden. Graaf
Aalbrecht liet later dit water uitdiepen, voorts van een gemetseldebeschoeiing en het
nodige paalwerk voorzien. Ook liet hij de kaden bestraten en liet uit het fraai
opgegroeide Haagse Bos jonge bomen ter weerszijden van het Spui planten. Over de vaart
bouwde hij de (nu reeds lang afgebroken) houten trapjesbrug, zodat men van weerszijden
gemakkelijk bij elkaar kon komen. Verder deed de graaf de slechte houten huisjes
wegruimen, waarvoor
hij schadevergoeding en tevens vrijheid gaf om zich elders te vestigen.
Velen moeten toen de kant van de Uilebomen, waar hun bouwgrond was
toegewezen, zijn uitgetrokken.
Zodra al dat rommelige was verdwenen begon men ter weerszijden van het Spui
geregeld naast elkander staande stenen huizen te bouwen: zodoende werd
gaandeweg het Spui in die dagen een der aanzienlijkste grachten van in
's-Gravenhage.
Zo'n honderd jaar nadat graaf Floris IV een huis besloot te laten bouwen, bij een
duinmeer (de huidige Hofvijver) onstond "Het Binnenhof".
Het benodigde water daarvoor kwam uit de Segbroekpolder en liep via een beek
naar de Hofvijver. Zoals gezegd, het Spui behoorde weleer tot de eerste
grachten van onze stad. Het werd in 1323 "Vliet van der Spoije" genoemd.
Eertijds diende deze vaart tot afvoer of spuikanaal van het Hofvijver water en dat der
omringende grachten van het Binnenhofkasteel. Van
het Spui werd dit water verder afgeleid naar de Vliet, vroeger de Haagse
vaart naar Delft en Leiden. Maar dat water had nog een andere en zeer
bijzondere betekenis. Het was van ouds de haven van het grafelijk hof en van
het dorp die Haghe. Toen het water halverwege de 14de eeuw werd
doorgetrokken naar de Vliet, die in 1345-46 is uitgegraven en de Haegsche
Vaert werd genoemd, tot een brede gracht met kades, kwam er een belangrijke
losplaats voor vrachtschepen tot stand en kreeg Den Haag een goede
waterverbinding voor de Scheepvaart.
De inwoners van het dorp waren verplicht tot het doen van bepaalde "hand en
spandiensten" ten behoeve van de graaf en diens huishouding of "herberge"
Zo
rustte op die inwoners de plicht om binnen onser herbergen (d.i.die van de
graaf) te voeren koern (koren),wijn bier, sout, was smout, hoy, turf ende
andere proviancien, hoe dat sij genoemt moghen wesen........Deze waren
werden vooral per schuit aangevoerd en aan de kaden van het Spui gelost. In
1407 werd voor het lossen van de schuiten, tussen de Kapelsbrug en de
Lepelbrug, die tegenover de Kalvermarkt lag, een kraan opgericht. Dit
werktuig stond onder toezicht van een kraanmeester en de mannen, die het
bedienden, werden kraankinderen genoemd.
In 1573 kwam er een vaart tot stand, die van het Spui langs de Hoefkade en
de Moerweg naar het Westland liep, naar "allen de steeden ende dorpen aen
dese zijde (van) de Maesdijck gelegen, deur welcke vaert de lantluyden
voortsaen bequamelicken ende tot minder costen haer greynen (granen) ende
andere gewas sullen moegen brengen ende lossen in de Spoye (Spui)........We
tekenen hierbij aan, dat de vaart van Den Haag naar het Westland, die langs
de Loosduinseweg liep, eerst in de 17de eeuw gegraven werd.
Zo nijver als de Hollanders ooit de wereldzeeën bevoeren, zo benepen en
ouderwets ging het lange tijd toe in de binnenscheepvaart. Doordat de ste-
den krampachtig vasthielden aan middeleeuwse tollen en dammen, en de
waterschappen alleen maar dachten aan droge voeten, duurde het lang voordat
er een behoorlijke beurtvaart (geregelde vaardiensten) van de grond kwam.
Rond Haarlem, Amsterdam, Utrecht en Den Haag ontstonden uiteindelijk toch
kleine netten van vaarwegen. Rond 1655 waren al die plaatselijke webjes met
elkaar verbonden en kon je vanuit Den Haag bijvoorbeeld naar Amsterdam of
Utrecht varen. De schepen vertrokken hiervandaan Het waren lage schuiten van
ongeveer 15 meter lang waar 35 mensen in konden. Ze werden getrokken door
een paars dat op het jaagpad liep. Op de rug van het beest zat een
"jagertje" meestal een kind. Voor de trekschuiten werden bestaande
vaarwegen aangepast en van een jaagpad voorzien
Dat geschiedde in 1638 langs het Spui, zodat men ook toen met de trekschuit
rechtstreeks naar Delft en Leiden kon reizen. Die verbinding was een groot succes. De
trekschuit zou twee eeuwen lang, tot ver in de 19de eeuw het vervoer beheersen. Pas de
komst van stoomschepen maakte langzaam een einde aan de schuiten met paarden ervoor. Nog
weer later nam het vervoer over de weg de rol van de beurtvaart over. De laatste Haagse
beurtschipper staakte zijn bedrijf in 1966 !!!!
Sindsdien gaan er eigenlijk alleen bulkgoederen als zand en grind nog over
het water. Iedere bewoner van het Spui was verplicht om het gedeelte van de vaart, dat
voor zijn woning lag, uit te diepen "tot opten ouden bodem toe," het water en de
aangrenzende grond schoon te houden en te zorgen, dat de kade vóór zijn huis in orde
was. Deze verplichting gaf meermalen aanleiding tot
ernstige geschillen tussen Spuibewoners en schippers, inzonderheid de
schippers van de vele turfschuiten, die aan de Spuikaden plachten te meren.
De bewoners klaagden vaak bij de magistraat, dat bedoelde schippers op de
kade ruw te werk gingen; de schippers, op hun beurt, kwamen dikwijls met de
klacht, dat de betrokken burgers "nyet en wilden gehengen heurluyder scuyten
aen heurluyder kaeden te meeren." Naar aanleiding van deze moeilijkheden
besliste de magistraat in 1571, "dat de burgers woonende over die steenen
brugge daer die vercoopinge van de turfmarct geordonneert es, sullen
gehengen ende gedoogen, dat alle die veenluyden turfschippers, die daer met
turff te vercoopen sullen commen, heurluyder scuyten daer sullen mogen
leggen aen heurluyder kayen, mits henluyden gevende van elke scip turfs
zeven turffven ....Zo waren dus bedoelde bewoners er verzekerd van, dat zij
voor elke turfschuit, die aan hun gedeelte van de kade meerde, zeven turven
ontvingen, wat hun een welkome aanvulling van hun wintervoorraad geweest zal
zijn.
Men vergete niet, dat in die tijd turf, naast hout, de enige brandstof
was.In de loop der jaren kreeg het Spui geheel het karakter van een
havenbuurt met al den aankleve van dien. Zo telde men er een groot aantal
schipperskroegen, waar vaak zwaar gedobbeld werd en het overigens rumoerig
kon toegaan. Maast deze kroegen kwamen andere min eerbare inrichtingen, die
aan een havenbuurt eigen zijn, als verdachte herbergen en andere huizen. En
het moet wel onze verbazing wekken te lezen, dat laatst bedoelde
inrichtingen niet zelden gedreven werden door...... de dienaars van de
procureur-generaal van het Hof van Holland, ja, zelfs door de baljuw. In
1539 werd dit de bewoners van het Spui toch te erg. In dat jaar richtten zij
aan het deftige Hof van Holland een adres.
mede de"sich hoochlic beclagende dat dair dagelicx menige oneerlicke taverne
ende herberge van bordeelen gehouden werdt bij (door) den dienaers van den
procureur-generaal van Holland ende oick van den baillui (baljuw) van den
voorscr. (voorschreven) vlecke van den Haghe, dair deur ende die
menichfoldige excessen van vechten, kijven, slaen ende onmanierlycke ende
spijtighe woorden te spreecken ende anderssins soe wel bij dage als oick bij
nachte de voergenoemde gemeene buyren (de gemeenschappelijke bewoners) ende hueren
kinderen, weesende van goeder fame ende renomee oick varende ende passerende man, soe dair
een groote passaige valt, grootelicken
gescandaliseert werden ende versouckende dairomme tot gemeenen eeren,
welvaert ende goeden exemple de voirscr. oneerlicke tavernen geaboleerd,
verbooden ende nyet meer getolereerd te werden.
De adressanten hadden succes met hun adres. Van hogerhand werd aan de betrokken
ambtenaren gelast om "opte voorscr. Spoye gelycke oneerlijcke herbergen nyet meer te
houden." Op de belangrijkste punten in het dorp was wel een kapelletje te vinden,
zoals op de Spuibrug, tussen de Poten en de Spuistraat. Gewijd aan de H. Maagd.
De Kapel is vermoedelijk in de 16de eeuw afgebroken. De brug ernaast
werd nog lange tijd Kapelsbrug genoemd, dat is zo gebleven zolang er nog
huizen aan de "kopse" kant van het Spui stonden.
Dat duurde tot 1914 toen de huizen werden afgebroken en de eerste
reconstructie van de Hofweg tot stand was gekomen. Die kapel maakte deel uit
van een klooster complex wat in 1463 was gesticht. Het convent van St.Maria
in Galilea. Dit stond in een omvangrijk gebied dat zich uitstrekte achter de
huizen van de Lange Poten en het Plein de korte Houtstraat de Houtmarkt tot
aan de oostzijde van het Spui.
Omstreeks 1600 was Den Haag een stad met zo'n 12.000 inwoners in 1627 was
dat aantal al gegroeid tot 18.000. Het was trouwens reeds in de 15de eeuw al
zo dat in de toenmalige provincies Noord en Zuid Holland meer mensen in de
steden woonden dan op het platte land. Om iedereen een dak boven het hoofd
te geven, moesten er veel nieuwe huizen en huisjes gebouwd worden. Aan
weerszijden van het Spui ontstond zoals gezegd, een levendig
handelskwartier.
Later kwamen daar de havens als Turf en Houtmarkt bij. De Amsterdamsche Veerkade voor
de veerschepen. Dat het Spui veel zijstraten telt is een gevolg van een bouwwijze die niet
bij voorbaat beraamd was. Aan het eind van het Spui waren over een grote breedte in
oostelijke richting aanvankelijk bleekerijen gevestigd. (zie Schedeldoekshaven) Bekende
Haagse families hebben daar in de 16de eeuw terreinen gekocht om er tuinen aan te leggen
als onmisbaar sieraad van eventueel te stichten buitenplaatsen, o.a. Claes Jansz.Persijn,
die zijn woning had, op de Plaats en Mr.Claes Beuckelaer, advocaat in den Hove van
Holland, die in de Venestraat woonde. Zijn tuin was zo mooi, dat de hele buurt de naam van
zijn buitengoed heeft gekregen, te weten "Het Lammeken in 't Groen; het omvatte
behalve de tuin een buitenhuis en een boomgaard.De herinnering aan de oorspronkelijke naam
bleef bewaard doordat een blekerij in de buurt de naam
aannam.
Van deze gehele woonbuurt is niet veel meer over en dat kunnen we
nauwelijks betreuren. Mensen hebben daar onder onterende omstandigheden
moeten leven. Het grondgebied van de Heer Persijn kwam in 1612 in het bezit
van Mr. Jacob van Dijk. Het was een schatrijk en bijzonder ijdel man,
Hollander van geboorte en als advocaat bij het Hof van Holland wist hij in
de gunst te komen bij de Zweedse koning, die hem in l614 benoemde tot zijn
Residerend Ambassadeur bij de Staten. Kort daarvoor liet van Dijk een bij
zijn nieuwe aanzien passende woning bouwen. Het merkwaardige was echter dat
in die zelfde periode een aanvang werd gemaakt met het graven van de singels
rondom het Spui, en daar stond dat huis in de weg.
Dat vonden de singelgravers toen niet bepaald plezierig, want dat betekende,
dat zij daardoor de Z.O.Binnensingel niet in het verlengde van de Bierkade
konden graven, zoals de bedoeling was. Desondanks werd er waarderend over
het in de weg staande huis gesproken.
Het lot was Jacob van Dijk echter niet gunstig gezind. In l63l stierf hij,
als een berooid man. Zijn huis verkocht hij aan Thomas Verwer, burgemeester
van Deventer wiens erfgenamen het in 1659 overdroegen aan de diakenen der
Ned. hervormde gemeente, die het inrichtte als wees- en armenhuis. Aan dit
tehuis was ook een school verbonden. Behalve de "eigen" leerlingen volgden
ook kinderen van ouders die door de diaconie bedeeld werden hier de lessen.
Dit onderwijs werd gegeven met de gedachte dat goed opgeleide jongeren later
op eigen benen konden staan en geen beroep meer hoefden te doen opde armen
kas. Ruim twee eeuwen heeft het 'Oude vrouwen en kinderhuis die functie
behouden. In l868 werd het prachtige pand gesloopt. A130.302). Na de
hervorming was de Nieuwe kerk aan het Spui (1656) de eerste kerk die
speciaal voor de protestantse eredienst werd gebouwd. (zie padmoes)
Les sept eglises de Rome anno 1646
Deze tekst is aangebracht aan de gevel van het huis 271, als herinnering aan
het vroeger zo bekende logement "De zeven kerken van Rome", dat daar
gevestigd is geweest. De aanduiding "Anno 1646" komt ook voor op perceel
273". Als bijzonderheid zij hier vermeld, dat de bekende Vlaming Hendrik
Conscience (1812-1888), schrijver o.a. van De Leeuw van Vlaanderen, in De
Zeven Kerken van Rome heeft gelogeerd toen hij in Den-Haag een letterkundig
congres bijwoonde. Ook de beroemde Karl Marx hield er verblijf en wel in
1872 ter gelegenheid van het congres van de Eerste Internationale. Het hotel
behoorde in zijn tijd tot de deftige Haagse Logementen. (Zie verder ook
Aprochestraat) Aan het eind van het Spui bevindt zich het Zieken. De naam
Zieken moet realistisch worden opgevat. Hij is namelijk ontstaan naar
aanleiding van het leprooshuis, dat gedeeltelijk is gebouwd op de plaats,
waar zich het paviljoentje bevindt.
Zekerheid omtrent het jaar van stichting bestaat niet; het moet omstreeks 1358 zijn
geweest. Het ziekenhuis werd ingericht voor personen, die door de melaatsheid waren
aangetast, een ziekte, die in de 13de eeuw en daarna veel voorkwam, zowel in ons land als
in andere West-Europese landen. De zieken waren aan zeer strenge bepalingen onderworpen.
Er was voor hen zelfs een bepaalde kledij voorgeschreven, een wijde mantel,
die vlieger heette, een hoed of een muts met witte band en zij moesten zijn
voorzien van een lazarusklep. Verder mochten zij niet in vleeshallen of op
markten komen en niet verschijnen op vergaderingen of zich in gedrang
begeven. Het terrein bij het leprooshuis was afgesloten; zonder vergunning
mocht het niet worden verlaten. Aan het eind van het Spui, tussen Spui en
Zieken, stond een hek, waardoor alle verkeer langs het Zieken werd
afgesloten. Die afsluiting heeft geduurd tot 1592. Het leprooshuis met tuin
was omgeven door een sloot; deze werd op 22 mei 1642 gedempt. Dat kon toen
best, want het aantal zieken was nu nog maar gering. Wat die afsluiting
betreft: al het verkeer moest wel langs de westzijde geleid worden over de
Wagenstraat (Zuideinde) en bocht van Guinea en zo kwam de verbinding met
Delft tot stand. (zie huygenspark)
Rond l850 raakte de binnenstad langzamerhand volgebouwd. Het grootste deel
van de arbeidersbevolking was slecht gehuisvest in zogenaamde
hofjeswoningen, die op inpandige terreinen waren gebouwd. Ondanks het feit
dat dit ver beneden de gewone waterstand van de grachten lag. Om er te
kunnen bouwen moest de grond eerst worden opgehoogd, wat gebeurde, al
werden, om de kosten van de fundering te sparen, de huisjes niet voldoende
hoog geplaatst. De grond onder de huisje was veen. In de winter lagen de
woningen soms nog geen 20cm boven de waterstand van Delfland. Op die
vochtige locaties werden, met het oogmerk om met weinig geld veel woningen
in hofjes te zetten vanaf 1840 honderden arbeiderswoningen uit de grond
gestampt. Zij waren slechts bereikbaar via een overbouwde poort of een
smalle steeg. Het waren meestal eenkamer woningen met een zolder. Het vocht
droop langs de wanden naar beneden en omdat de woningen vaak rug-aan rug
waren gebouwd, kwam er slechts aan een zijde licht en lucht naar binnen. s'
Zomers konden de kinderen op zolder slapen, maar 's winters, als een
ijskoude wind onder de dakpannen doorwoei, sliep het hele gezin in de
huiskamer. De ouders soms met een paar kinderen in de bedstede de rest van
het kroost op de grond. In 1906 werd de bouw van dit soort hofjes verboden.
In de tweede helft van de 19de eeuw waren er diversen markten; groenten,
fruit, bloemen kool en aardappelmarkten, ook hier op het Spui waarop Maandag
en Vrijdag Westlandse, Gelderse en Brielse aardappelen werden verkocht.
Hier werd de drukte te groot zodat de markt in 1858 moest verhuizen naar de
Houtmarkt en Nieuwe Haven.
De functie van de stadsgrachten als los- en laadplaats voor schepen werd met het graven
van de Laakhaven overbodig en meteen in 1901 konden de Amsterdamse Veerkade, de Stille
Veerkade en de Paviljoensgracht worden gedempt. De demping van Prinsegracht en
Brouwersgracht had een jaar later tot gevolg dat de groentemarkt en de koolen fruitmarkt
verhuisden naar de Veenkade en de Noordwal. Afgezien van de rijwielschool in de
Wagenstraat (zie aldaar) werd in 1897 door de firma Fongers een hier ook een
overdekte rijwielschool ingericht, Spui 27, op de plaats waar later de bioscoop Asta zou
komen.(1921) Daar kregen de burgers uitsluitend privaatlessen, maar ook enkele rijwiel
agenten, want de Haagse politie ging wel met haar tijd mee.
De bevordering tot rijwielagent was toen een hele onderscheiding. Een cursus kostte
tien gulden. Betrekkelijk kort na de het begin van de 20ste eeuw maakte men hier te lande
kennis met de Woningwet (1901). Uit hoofde hiervan werden de gemeenten met meer dan 10.000
inwoners verplicht een uitbreidingsplan vast te stellen.
Den Haag is toen zo gelukkig geweest als een der eerste gemeenten, de nieuwe
koers te hebben gevolgd. Hét plan Berlage (1907) waarbij vooropgesteld was
dat de verkeerseisen het uitgangspunt dienden te vormen voor de
geprojecteerde stadsdelen, heeft toen ook Den Haag als leidraad gediend. Het
doorbraakplan Spui-Grote Marktstraat was toenmaals een der voornaamste
programmapunten. In 1910 voor het eerst in de Haagse raad ter sprake
gebracht, werd in januari 1912 tot aanneming ervan besloten. Een aantal
huizen, hier aan het Spui ,om de doorbraak naar de Prinsegracht mogelijk te
maken moesten worden afgebroken. Met dit alles is van dit oude stadsdeel,
ter plaatse, rnaar weinig oorspronkelijks overgebleven.
V.en D. verscheen pas in 1929 aan het Spui; op het daarachter gelegen
terrein waren toen nog enkeIe hofjeswoningen. De Turfmarkt en het nog
overgebleven deel van het Spui raakten in 1903 hun grachten kwijt. Het
gedeelte vanaf de Kapelsbrug was reeds in 1860 gedempt, of liever overkluist
want de afwatering van de Hofvijver geschiedde nog steeds via het Spui in de
Vliet. Nu, 1996, komt men in de problemen. Door de aanleg van een
ondergrondse tramlijn door de Grote Marktstraat, die het Spui kruist, is men
verplicht de afwatering te verplaatsen naar de Koningskade, via het
Tournooiveld.
De hierboven genoemde werkzaamheden ten aanzien van de aanleg van een tunnel door de
Grote Marktstraat en Kalvermarkt. Die tunnel is noodzakelijk, voor
de bereikbaarheid van het Stadhuis en de Bibliotheek die in het zogeheten
Spuiplan zijn opgenomen. Mocht men nu denken dat het gemeente bestuur
roekeloze besluiten neemt is het misschien wel nuttig te weten dat het
Spuiplan dateert van 1918.! Men gaat dus niet over een nacht ijs. In dat
plan was al voorzien dat het Stadhuis hier zou komen en dat de gehele
omgeving "krotvrij" zou worden gemaakt.
|