De Profeet Mohammed Deel-2
De Profeet treedt in het huwelijk met Khadiedjah
Ibn Ishaq vermeldde, dat Khadiedjah een rijke zakenvrouw van stand was. Zij huurde mannen die handel voor haar in het buitenland dreven op basis van winstdeling, want de Qoeraish waren een handeldrijvend volk. Toen ze over het waarheidslievende, vertrouwenswaardige en edele karakter van de Profeet hoorde, zond ze iemand naar hem toe met het voorstel dat hij voor haar goederen naar Syrië zou transporteren en met haar zaken zou doen en ze wilde hem meer betalen dan de anderen die voor haar werkten. Hij moest een jongen met de naam Maysarah voor haar meenemen. De Profeet stopte in de schaduw van een boom dichtbij de boom van een monnik. Vervolgens kwam de monnik naar Maysarah toe en vroeg wie de man was die naast de boom aan het rusten was. Maysarah vertelde hem, dat hij van de Qoeraish was, de stam die de bescherming van het heiligdom op zich had genomen; en de monnik riep uit:”Onder deze boom zat nooit iemand anders dan een profeet.”
Vervolgens verkocht de Profeet de goederen die hij meegebracht had en kocht wat hij wilde kopen en begon aan zijn terugkeer naar Mekka. Het verhaal doet de ronde, dat wanneer het middag was en de hitte intens terwijl hij op zijn rijdier zat, Maysarah twee engelen zag die de Profeet schaduw tegen het zonlicht verschaften. Toen hij Khadiedjah haar eigendom bracht, verkocht ze het en ze kreeg het dubbele ervoor. Maysarah vertelde haar over de twee engelen die de Profeet schaduw gaven en hetgeen de monnik gezegd had. Khadiedjah was een vastberaden, edele en intelligente vrouw, die een band met Allah had, Die haar eer wilde laten toekomen. Toen Maysarah haar de betreffende voorvallen vertelde, zond ze een bericht naar de Profeet en zei:”O zoon van min oom, Ik mag je vanwege je relatie met de mensen en de hoge reputatie die je bezit, je betrouwbaarheid, goede karakter en waarheidslievendheid.” Vervolgens vroeg ze hem ten huwelijk.
De Profeet vertelde zijn oom over het voorstel van Khadiedjah, waarop zijn oom Hamzah Ibn Abdoel-Moetallib met hem meeging naar Khoewaylid, de vader van Khadiedjah, en om haar hand vroeg, en de Profeet trouwde met haar.
Khadiedjah is de moeder van al de kinderen van de Profeet , behalve van Ibrahim , namelijk Al-Qaasim, At-Taahir, At-Tayyib, Zaynab, Ruqayyah, Oemm Kulthoom en Fatimah. Aboe Al-Qaasim, At-Tayyib en At-Taahir stierven voor de opkomst van de islam. Al zijn dochters maakten het begin van de islam mee, aanvaardden het geloof en emigreerden met hem naar Medina.
Het begin van de openbaring
Mohammed was veertig jaar, toen de goddelijke uitnodiging tijdens zijn retraite in Hira tot hem kwam, dat hij zich daar terugtrok om te bidden en te mediteren was een oude gewoonte van hem. Hij aanschouwde een sierlijke gestalte die hem vroeg te reciteren. Mohammed zei, dat hij niet kon reciteren, maar het wezen drong aan:
-“Lees! In de naam van je Heer, Die (al het bestaande) heeft geschapen. De mens heeft geschapen van een bloedklonter. Lees! En je Heer is de meest Vrijgevige. Die (het schrijven) met de pen heeft onderwezen, Hij heeft de mens onderwezen wat hij niet wist.” (Soera Al ‘Alaq 96:1-5)
Mohammed herhaalde de woorden, zoals hem bevolen werd. Daarna verdween het wezen. Helemaal overweldigd door deze ervaring, ging Mohammed meteen trillend naar huis. Hij vertelde Khadiedjah wat er gebeurd was en gaf uitdrukking aan zijn vrees of een zwak wezen zoals hij een dergelijke verantwoording, die Allah hem opleggen wilde, wel dragen kon.
“Voorzeker, Allah zal je niet laten falen”, was het bemoedigende antwoord van Khadiedjah. “Jij bent vriendelijk en zorgzaam voor je familieleden. Jij helpt de armen en de verlorengegane zielen en jij draagt hun last. Jij probeert de hoge morele eigenschappen die de mensen verloren hebben, weer te herstellen. Jij eert de gast en helpt degenen die in nood zijn.” Op suggestie van Khadiedjah vergezelde hij haar naar haar oude neef Waraqa, die een christelijke kluizenaar was, en vertelde hem het hele verhaal. Waraqa verzekerde hem:”De engel die afgedaald was naar Moesa, is naar jou toegekomen. Ik wenste, dat ik in leven zou mogen zijn om jou te ondersteunen als je volk zich tegen je keert.” “Zullen ze zich tegen me keren?” riep Mohammed in verbazing uit. “Nooit is tot iemand gekomen wat tot jou gekomen is,” zei Waraqah, “zonder dat zijn volk zicht tegen hem gekeerd heeft.”
De verwijzing van Waraqah naar Moesa heeft te maken met de volgende voorspelling:”Een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen als u; en Ik zal Mijn woorden in zijnen mond geven, en hij zal tot hen spreken alles wat Ik hem gebieden zal.” (Deut 18:18-19)
Het is frappant, dat het allereerste vers, dat aan de Profeet geopenbaard werd, hem beval:”Lees! In de naam van je Heer.” Ieder hoofdstuk van de Kor’an begint met: In naam van Allah de Barmhartige, de Genadevolle.
Een tijd lang had de Profeet dergelijke ervaringen niet meer; maar na een tijd begon de Profeet openbaringen te ontvangen met korte tussenpozen. Hij heeft die ervaring met de volgende woorden levendig beschreven:
-“Openbaring komt op verschillende manieren tot mij. Soms worden de woorden direct in mijn hart geprint, zoals bij het luiden van een bel, en dit is lichamelijk moeilijk voor me. Soms hoor ik de woorden alsof ze vanachter een gordijn gesproken worden. Weer een andere keer zie ik een wezen, dat de woorden tegen me zegt.” (Dit wordt bevestigd door de Kor’an Soera As Sjoera 42:51-52)
Vier personen geloofden vanaf het begin in de Profeet : zijn vrouw, Khadiedjah; zijn jonge neef, Ali (de zoon van zijn oom Aboe Talib); een jongen die slechts elf jaren oud was, zijn bevrijde slaaf, Zaid en zijn beste vriend Aboe Bakr. Deze vier vergezelden de Profeet en boden hem hulp aan bij het verspreiden van het goddelijke licht. Toen dit alles aan de mensen uit Mekka bekend werd, lachten ze en bespotten hem. Maar zij lachten niet lang. Vers na vers werd geopenbaard, totdat zij benieuwd werden en zich aangetrokken voelden. Al gauw veranderde de bespotting in onrust. De mensen uit Mekka kregen het gevoel, dat de boodschap die de Profeet bracht van de ene godheid, hun hele levenswijze en hun middelen van bestaan zou beïnvloeden. Als het aanbidden van afgoden afgeschaft zou worden, zo redeneerde zij, zou Mekka ophouden een toevluchtsoord voor de pelgrims te zijn, en zou zij haar leidende positie verliezen en daardoor haar belangrijkste middel van bestaan teniet gedaan worden. Zelfs de handelskaravanen zouden bij Mekka wegblijven. Daarom besloten ze deze dreiging voor hun gevestigde levenswijze en hun welvaart te onderdrukken.
De nieuwe leer kwam zeer goed over bij de zwakkeren en de onderdrukten. De slaven die extreme moeilijkheden en onwaardigheid ervoeren, kregen hoop, dat de boodschap van de Profeet een verlossing voor hen zou zijn. Vrouwen, die in sommige opzichten nog minder waard waren dan dieren, leefden op en begonnen het gevoel te krijgen, dat de tijd rijp was, dat zij gewaardeerd en geëerd zouden worden naast hun vaders, echtgenoten en zonen. Jonge mensen raakten geïnspireerd door denkbeelden van een edel en waardig bestaan. De eerste bekeerlingen standen uit deze groeperingen.
Toen de kleine groep in aantal groeide, begaven de mensen uit Mekka zich op de weg van vervolging en in de loop van de tijd werden ze steeds wreder, maar hun inspanningen waren te gering en ze konden de voortgang van de nieuwe leer van de ene God, de waardigheid en de gelijkheid van de mens, en het verheven en edele doel van het menselijke bestaan niet tegenhouden.
Drie jaren van geheime uitnodiging
Het is bekent, dat Mekka het centrum van de Arabieren was, en de bewakers van de Ka’aba daar gehuisvest waren. De bescherming van de afgoden en de stenen beeldjes, die door alle Arabieren verheerlijkt werden, lag in de handen van de mensen uit Mekka. Vandaar dat het moeilijk was een hervorming en rechtschapenheid teweeg te brengen in een plaats die als het centrum van afgoderij beschouwd werd. Om in een dergelijke omgeving te werk te gaan is een onwrikbare wilskracht en vastberadenheid nodig en daarom werd de uitnodiging tot de islam heimelijk gedaan, zodat de mensen uit Mekka niet voor al te grote verrassingen zouden komen te staan.
De Qoeraish horen van de uitnodiging
Hoewel in dit stadium van de uitnodiging op een heimelijke manier en een individuele basis gewerkt werd, lekte het nieuws uit en trok publieke interesse over de hele stad Mekka. In het begin bekommerden de Mekkaanse leiders zich niet veel om Mohammed en namen ze geen notitie van zijn leringen. Eerst dachten ze, dat Mohammed alleen maar een religieuze filosoof was, zoals Omaiyah bin Abi As-Salt, Qoess bin Sa’idah, “Amr bin Noefail en hun soort die altijd filosofeerden over goddelijkheid en religieuze verplichtingen. Maar deze houding van onverschilligheid veranderde al gauw in bezorgdheid. De polytheïsten van de Qoeraish begonnen Mohammeds handelingen nauwkeurig te observeren uit angst voor het verspreiden van zijn uitnodiging, die een verandering in de aanwezige mentaliteit teweeg zou brengen.
Na drie jaren van ondergrondse activiteiten, kwam er een groep van gelovigen tevoorschijn die door de geest van broederschap en samenwerking gekneed waren met slecht één vaststaand doel in hun geest: de uitnodiging tot de islam te propageren en deze diep in te prenten. Drie jaren lang had Mohammed genoegen genomen slechts een kleine groep mensen te onderrichten. De tijd was nu aangebroken het geloof van de Heer openlijk te verkondigen. De engel Jibriel had hem nog een openbaring gebracht van de Wil van Allah dat hij zin mensen moest confronteren met het geloof, hun valsheid onthullen en hun praktijken van afgoderij teniet te doen.
De tweede fase: openlijk preken
De eerste openbaring betreffende het preken:
-“En waarschuw je stam en je naaste verwanten.” (Soera As Sjoe’ara 26:214)
Dit was het eerste vers dat betreffende dit onderwerp geopenbaard werd. Het staat in Soera As Sjoe’ara (hoofdstuk 26 – De dichters), waar het verhaal van Moesa verteld wordt van de eerste dagen van zijn profeetschap, terwijl hij met de kinderen van Israël wegtrok, hun vlucht voor de Farao en zijn volk, en de verdrinking van de Farao en zijn leger. Dit hoofdstuk vertelt in feite de verschillende fases waar Moesa doorheen ging in zijn strijd met de Farao en de missie van het uitnodigen van zijn volk tot Allah . Bovendien bevat het verhalen die spreken over een verschrikkelijk einde van degenen, die de profeten verloochenden, zoals het volk van Noeh, ‘Aad, Thamoed, Ibrahim, Loeth en Ahloe-Aikah (de metgezellen van het hout, een groep mensen die een boom met de naam Aikah aanbaden).
Chronologisch behoort dit hoofdstuk tot het midden van de Mekkaanse periode, toen het contact met het licht van de profetie voor de mensen uit Mekka een beproeving was, daar het botste met de culturele omgeving van het heidense Mekka en het de arrogante mensen uit Mekka stoorde. De boodschap die dit hoofdstuk overbrengt, is in het kort: De waarheid is onoverkomelijk. Toen de geest van de profetie naar Mekka kwam, werd die tegengehouden door de aanhangers van het kwaad; maar de waarheid is in tegenstelling tot het kwaad, ervoor bestemd om te blijven, terwijl valsheid gedoemd is te verdwijnen.
Nadat de Boodschapper van Allah er zeker van was, dat Aboe Talib achter hem stond en hem beschermde en de mensen uitnodigde tot Allah te komen, stond hij op een dag op de berg As-Safa en riep luid uit:”O Sabahah!” En (sektes van de Qoeraish) kwamen naar hem toe. Hij vroeg hen om getuigenis af te leggen van de eenheid van Allah en te geloven in het profeetschap en de dag van de opstanding. Al-Boechari vermeldde een gedeelte van dit verhaal op gezag van Ibn Abbès.
Hij zei: “Toen het volgende vers geopenbaard werd:
-“En waarschuw je stam en je naaste verwanten.” (Soera As Sjoe’ara 26:214)
beklom de Boodschapper van Allah de berg As-Safa en begon te roepen:”O Bani Fahr!, O Bani ‘Adi (twee sektes van de Qoeraish).”
Vele mensen verzamelden zich en degenen die niet konden komen, zonden iemand die achteraf bericht kon uitbrengen. De Profeet zei:
-“Zie hier, als ik jullie zou vertellen, dat er een paar ruiters te paard in de vallei zijn die een plan aan het maken zijn om jullie te beroven, zouden jullie me dan geloven?” Zij zeiden:”Ja, want we hebben nooit een leugen van je gehoord.” Hij zei:”Ik ben een waarschuwer voor jullie, zodat je geen verschrikkelijke kwelling zult ondergaan.” Aboe Lahab antwoordde meteen:”Mogen al je dagen verloren gaan! Heb je ons voor iets dergelijks bij elkaar geroepen?” Daarna werden de volgende verzen onmiddellijk geopenbaard tijdens dat voorval:
-“Vervloekt zijn de twee handen van Aboe Lahab.”(Soera Al Masad 111:1)
Muslim vermeldde een ander gedeelte van dit verhaal op gezag van Aboe Hoerairah (radi allahoe ‘anhoe). Hij zei:”Toen de volgende verzen geopenbaard werden:
-“En waarschuw je stam en je naaste verwanten.” (Soera As Sjoe’ara 26:214)
riep de Boodschapper van Allah alle mensen van de Qoeraish bij elkaar; en zo verzamelden zij zich en hij gaf hen een algemene waarschuwing. Daarna richtte hij zich tot bepaalde stammen en zei:
-“O Qoeraish, red jezelf voor het vuur; O mensen van de Bani Ka’b red jezelf voor het vuur; O Fatimah, dochter van Mohammed , red jezelf voor het vuur, want ik heb geen macht je ook maar voor iets te beschermen tegen Allah , behalve dat ik de familieband met jou aanhoud.”
Het was werkelijk een luid uitnodigende oproep, die ondubbelzinnig vermeldde aan de mensen die het dichts bij de Profeet stonden, dat geloof in zijn boodschap de hoeksteen vormde van elke toekomstige verhouding met hem en dat de bloedverwantschap, waar het hele Arabische leven op gebaseerd was, in het licht van het goddelijke ultimatum had opgehouden te bestaan.
Oppositie en vervolging
De Qoeraish, die steeds meer de inbreuk die de nieuwe leer uitoefende op hun leven, begonnen te vrezen, zonder een delegatie naar Aboe Talib, de oom van de Profeet , aan wie zij uitlegden, dat de aanklacht van zijn neef tegen de afgoderij voor hen onaanvaardbaar was en dat zij tot nu toe geen extreme maatregelen genomen hadden uit respect voor Aboe Talib zelf. Kon hij zijn neef er niet van overtuigen, misschien onder de druk van verstoten te worden, dat hij zou ophouden met het preken van de nieuwe leer? Zij maakten duidelijk, dat, als Aboe Talib hier niet op inging, zij gedwongen zouden worden hem te verstoten. Aboe Talib vertelde aan zijn neef wat de delegatie gezegd had, maar die antwoordde vastberaden, dat, terwijl hij het dilemma waarin zijn oom zich bevond, betreurde, hij onder goddelijk bevel stond en hij niet ongehoorzaam kon zijn. “Geef je mensen niet op”, zei Mohammed tegen zijn oom, “ik verzoek je niet aan mijn kant te gaan staan. Je kunt me verstoten, zoals zij geopperd hebben. Wat mij betreft is de Ene en de Enige God mijn getuige als ik zeg, dat, als ze de zon in mijn rechterhand zouden plaatsen en de maan in mijn linkerhand, dan zou ik nog niet ophouden met het verkondigen van de waarheid, hetgeen Allah mij beveelt te doen en ik moet hier tot het einde mee doorgaan”.
Aboe Talib verviel in diepe gedachten. Hij was nog niet klaar om zijn geloof in de boodschap van de Profeet te verkondigen, maar hij was erg op Mohammed gesteld en hij moet wel een zekere trots gevoeld hebben over zijn besluit door te gaan met het verkondigen van de boodschap, zoals Allah hem bevolen had. Uiteindelijk hief hij zijn hoofd op en zei:”Zoon van mijn broer, volg je eigen weg; doe je plicht zoals jij het ziet; mijn volk kan me verstoten, maar ik sta aan jouw kant”.
De vervolging werd steeds erger en de Profeet adviseerde zijn volgelingen die het zich veroorloven konden, Mekka te verlaten en over de Rode Zee naar Abessinië te vertrekken, waar de omstandigheden onder de regering van de christelijke koning draagbaar waren. Een kleine groep onder leiding van een neef van de Profeet vertrok naar Abessinië. Een delegatie van de Qoeraish volgde hen, en verzocht de koning, dat de vluchtelingen aan hen uitgeleverd zouden worden. De koning luisterde naar beide partijen en wees het verzoek van de mensen van Mekka af.
Gedurende deze tijd ontvingen de vervolgde en gekwelde moslims van Mekka enige ondersteuning en bemoediging doordat, ‘Oemar en Hamza, de oom van de Profeet zich tot de islam bekeerden. Maar hun bekering bracht geen verandering van houding onder de mensen van Mekka teweeg. ‘Oemar werd op dezelfde manier behandeld als de andere moslims. Eigenlijk werd de vervolging nog erger en intensiever.
Met het doel hen te laten verhongeren werd er een algemene boycot ingesteld tegen de moslims en alle leden van de familie van de Profeet . Zij werden door blokkades vastgehouden in een smalle bergengte die aan Aboe Talib toebehoorde. Alle contact met hen, om welke reden dan ook, werd verboden. Dit veroorzaakte grote ontbering, vooral voor kinderen en oude mensen. Deze verschrikkelijke situatie duurde ongeveer drie jaar lang, waarna enkele leidende mensen uit Mekka reageerden tegen deze wreedheid en onmenselijkheid van hun eigen stadsgenoten en lieten weten, dat zij de Profeet en zijn metgezellen wilden uitnodigen uit hun verblijfplaats waar ze gevangen zaten, te komen en zoals voorheen hun zaken te behartigen.
Zo werd de blokkade opgeheven. Maar de ontbering en het ongemak gedurende de blokkade hadden de gezondheid van zowel Khadiedjah en Aboe Talib ten zeerste beïnvloed. Khadiedjah stierf binnen enkele dagen, en aan het leven van Aboe Talib kwam na een maand een einde. De dood van zijn trouwe en geliefde echtgenote beroofde de Profeet van zijn belangrijkste bron van wereldlijk comfort en troost, en de door van zijn oom maakte hem kwetsbaarder voor vervolging en slechte behandeling. Op tientallen manieren maakten zijn tegenstanders het zo goed als onmogelijk voor hem om zijn huis te verlaten en zijn boodschap te verkondigen aan een groep mensen uit Mekka of aan degenen die daar waren voor een bezoek.
|