De Profeet Hoed
ayah 1-24
Na Noeh
Allah zegende de nakomelingen van Noeh en zij verspreidden zich over de aarde. Eén van hun gemeenschappen heette ‘Aad.
Het waren sterke mannen met lichamen als ijzer. Ze versloegen iedereen, en niemand kon hen verslaan. Zij waren voor niemand bang, maar werden door iedereen gevreesd.
Allah zegende de ‘Aad in alles. Hun kamelen en schapen vulden de heuvels en dalen. Hun paarden vulden de straten en de voetpaden van hun steden. Hun kinderen vulden de huizen.
Als de schapen en kamelen van de ‘Aad naar buiten kwamen om te grazen, was dat een prachtig gezicht. Als de kinderen ’s morgens naar buiten kwamen om te spelen, was dat ook een prachtig gezicht.
Het land van de ‘Aad was een groen, vruchtbaar land, vol van tuinen en bronnen.
De afwijzing van de ‘Aad
Maar de ‘Aad waren Allah niet dankbaar voor al deze zegeningen. Ze vergaten het verhaal van de zondvloed, dat ze gehoord hadden van hun voorvaders, en waarvan ze de sporen zagen in hun land. Ze vergaten waarom Allah de zondvloed gestuurd had naar de gemeenschap van Noeh.
Ze begonnen afgoden te vereren, zoals de gemeenschap van Noeh gedaan had. Ze hieuwen ze uit steen met hun eigen handen en bogen er zelfs voor, en aanbaden hen. Ze vroegen hen alles wat ze nodig hadden, baden tot hen en brachten hen offers. Ze volgden de voetsporen van Noeh’s gemeenschap.
Hun intelligentie weerhield hen niet van het aanbidden van afgoden. Hun slimheid in de dingen van de wereld, leidde hen niet in de godsdienst.
De tirannie van de ‘Aad
De kracht van de ‘Aad werd een vloek voor henzelf en voor de mensen, omdat ze niet in Allah geloofden en niet in de volgende wereld geloofden.
Wat kon hen tegenhouden om onrechtvaardig te handelen, tirannen te zijn, en de mensen onrecht aan te doen? Ze waren niet bang voor een afrekening of een straf.
Ze waren niet beter dan wilde dieren. De hogen en groten onder hen deden de minderen onrecht aan, de sterken onder hen leefden van de zwakkeren.
Als ze kwaad waren, leken ze op dolle olifanten, die alles doodden wat hun pad mocht kruisen. Als ze oorlog voerden, vernietigden ze elk levend ding. Als ze een dorp binnenkwamen, verwoestten ze het, en vernederden hun machtige mensen.
De zwakkeren waren doodsbang voor hun kwaad, en vluchtten voor hun onrecht. Hun kracht was een vloek voor hen en voor anderen. Dat is wat er gebeurt met mensen, die Allah niet vrezen en niet geloven in de volgende wereld.
De kastelen van de ‘Aad
De ‘Aad deden niet anders dan eten en drinken, spelen en zichzelf amuseren. Ze wedijverden met elkaar in het bouwen van hoge kastelen en grote huizen. Ze verspilden hun rijkdom aan water, klei en stenen. Telkens als ze een open ruimte of hooggelegen grond zagen, bouwden ze er een kasteel op.
Ze bouwden huizen alsof ze er voor altijd zouden leven en nooit zouden sterven. Ze bouwden kastelen, zonder enige noodzaak, terwijl andere mensen niets te eten of te drinken konden vinden. De armen onder hen konden geen plaats vinden om in te wonen, terwijl de huizen van de rijken leeg stonden. Als iemand hen zou zien en hun kastelen zou zien, zou hij onmiddellijk weten, dat ze niet geloofden in de volgende wereld.
Hoed de boodschapper
Allah wilde een boodschapper sturen naar de ‘Aad. Allah houdt er niet van als Zijn slaven niet geloven; Hij houdt niet van wreedheid en overtreding op aarde.
De ‘Aad gebruikten hun intelligentie voor niets anders dan eten en drinken, voor spelen en zichzelf amuseren, en voor het bouwen van huizen. Hun intelligentie werd verspild, omdat ze het niet voor de religie gebruikten. Ze begrepen dat niet en daarom aanbaden ze stenen.
Allah wilde de ‘Aad een boodschapper vanuit hun midden sturen om hen te leiden; iemand die ze kenden en wiens woorden ze zouden begrijpen.
Die boodschapper was Hoed. Hij was geboren in een edele familie en groeide intelligent en deugdzaam op.
Hoeds oproep
Hoed stond temidden van zijn volk op en zei:
-‘O mijn volk, aanbidt Allah. Jullie hebben geen god naast Hem.’ (Soera Hoed 11:50)
Hij zei:’O mensen, hoe kunnen jullie stenen aanbidden, en niet Degene, Die jullie geschapen heeft!
O mensen, hoe kunnen jullie vandaag de stenen aanbidden, die jullie gisteren voor jezelf uithieuw? Allah heeft jullie geschapen en voor jullie voorzien. Hij zegende jullie in je bezit, kinderen, oogsten en vee. Hij maakte jullie tot leiders na het volk van Noeh en gaf jullie lichamelijke kracht.
Wat jullie ondermeer schuldig zijn voor deze zegeningen, is, dat jullie Allah aanbidden en niets vereren buiten Hem .
Als je een hond een bot toegooit, gaat hij niet bij je weg en volgt je als een schaduw. Hebben jullie ooit een hond vrijwillig bij zijn meester zien weggaan om naar iemand anders toe te gaan? Heb je ooit een dier zien buigen voor een afgod? Is een mens lager dan een dier, of hoger dan een dier?’
Het antwoord van de mensen
De ‘Aad hadden het druk met eten, drinken, spelen en zichzelf amuseren. Ze waren tevreden met het leven van deze wereld.
Ze waren verontrust door wat Hoed zei. Ze zeiden tegen elkaar:’Wat zegt Hoed?’ Wat bedoelt hij? We begrijpen niet wat hij zegt.’
Ze besloten:’Hij is een dwaas of een krankzinnige.’
Toen Hoed hen opnieuw aansprak, zeiden de notabelen van zijn volk:
-‘Wij zien jou als een dwaas en wij denken, dat jij tot de leugenaars behoort. Hij zei: O
mijn volk, er is in mij geen dwaasheid, maar ik ben een boodschapper van de Heer
der Werelden. Ik breng jullie de woorden van mijn Heer en ik ben voor jullie een
eerlijke raadgever.’ (Soera Al-‘Araaf 7:66-68)
Hoeds wijsheid
Hoed deed zijn best de mensen raad te geven. Hij sprak hen met wijsheid en zachtmoedigheid aan:’O mijn volk, ik was gisteren uw broeder en vriend. Kennen jullie me niet? Mijn broeders! Waarom vrezen jullie mij en vluchten jullie voor mij? Ik wil u helemaal niet armer maken.’
-‘O mijn volk, ik vraag jullie er geen geld voor. Mijn beloning is alleen bij Allah.’
(Soera Hoed 11:29)
‘O mijn volk, wat hebben jullie te vrezen als jullie in Allah geloven? Allah zal uw rijkdom helemaal niet verminderen als je in Hem gelooft. Allah zal u in uw voorziening zegenen en het vermeerderen.
-‘Mijn volk, waarom zijn jullie verbaasd over mijn boodschap? Allah spreekt niet
tegen elk mens persoonlijk, om dit en dat te doen. Allah stuurt naar elk volk een man
vanuit hun midden om tegen hen te spreken en hen raad te geven. Zijn jullie
verbaasd, dat er een waarschuwing van jullie Heer tot jullie is gekomen door een
man uit uw midden, zodat hij jullie kan waarschuwen?’
(Soera Al-‘Araaf 7:69)
De halsstarrigheid van de ‘Aad
De ‘Aad hoorde dit alles aan, maar ze geloofden nog steeds niet. Hoeds wijsheid en goede raad waren aan hen verspild. Ze zeiden:’Hoed, we hebben geen enkel bewijs hiervan! Hoed, we zullen onze voorvaderlijke goden niet in de steek laten voor jouw moderne praat. Zouden we de goden verlaten die onze voorvaders aanbaden, voor iets dat iemand zegt? Nooit!
Hoed, je gelooft niet in onze goden en je vreest hen niet. Welnu, wij geloven ook niet in jouw God en vrezen Zijn straf niet. Jij heb het altijd over de straf, waar is die dan, Hoed? Wanneer komt die dan?’
Hoed zei:
-‘De kennis daarvan ligt alleen bij Allah en ik ben slechts een duidelijke
waarschuwer.’ (Soera Moelk 67-26)
Ze zeiden:’We zijn benieuwd naar die straf en willen haar zien.’
Hoed stond versteld over hun overmoed; zijn hart vulde zich met verdriet over hun dwaasheid.
De straf
De ‘Aad keken naar de lucht voor de regen, die ze nodig hadden. Ze keken elke dag. Ze keken naar de lucht en zagen geen sliertje wolk. Ze smachtten naar regen.
Op een dag zagen ze een wolk naar hen toekomen. Ze waren erg blij en riepen:’Dit is een regenwolk! Dit is een regenwolk!’ De mensen dansten van vreugde. Ze riepen naar elkaar:’Een regenwolk! Een regenwolk!’
Maar Hoed begreep dat de straf gekomen was. Hij zei hen:’Dit is geen wolk van genade. Het is een wind, die een pijnlijke straf bevat.’
En dat was zo. Een krachtige wind blies, zoals de mensen nog nooit hadden gezien. De storm raasde en ontwortelde bomen en vernietigde huizen. Hij tilde dieren op en smeet ze heel ver weg. Het woestijnzand werd in de lucht geblazen en verduisterde alles. Niemand kon iets zien.
Grote vrees vervulde de mensen en ze renden in hun huizen en grendelden hun deuren. Kinderen klampten zich aan hun moeders vast. De mensen klemden zich vast aan de muur. De kinderen huilden en de vrouwen schreeuwden. Ze baden en smeekten om hulp.
Het was alsof iemand zei:
-‘Er is deze dag geen beschermer tegen het gebod van Allah.’ (Soera Hoed 11:43)
Dit duurde acht dagen en zeven nachten voort.
De mensen waren als palmbomen tegen de grond geveld in hun huizen. Het was een verschrikkelijk gezicht. De eens zo trotse mensen waren nu alleen nog maar dode lichamen en de vogels aten van hen. Hun grote huizen waren alleen nog maar ruïnes, waarin de uilen leefden.
Hoed en de gelovigen werden door hun geloof gespaard. De ‘Aad werden vernietigd vanwege hun ongeloof en opstandigheid.
De ‘Aad verwierpen hun Heer .
-Weg met de ‘Aad, het volk van Hoed! (Soera Hoed 11:60)
Home
|