Mohammed De Profeet Mohammed
Deel-1
was, zoals het merendeel van de geleerden beweert, de zoon van ‘Abdoellah, Ibn Abdoel-Moettalib (wiens naam Shaybah was), Ibn Haashim (wiens naam ‘Amr was), Ibn Abdoe Manaaf (wiens naam Al-Moegheerah was), Ibn Qoesayy (wiens naam Zayd was), Ibn Kilaab, Ibn Moerrah, Ibn An-Nadr (wiens naam Qays was), Ibn Kinanah, Ibn Khoezaymah, Ibn Moedrikah (wiens naam ‘Aamir was), Ibn Elyaas, Ibn Mudar, Ibn Nizaar, Ibn Ma’dd, Ibn ‘Adnaan. Zijn moeder, Aaminaah, was de dochter van Wahb. Zijn vader stierf terwijl zijn moeder nog in verwachting van hem was. Zijn grootvader zorgde daarna voor hem.
De geboorte en het zogen van de Profeet
werd geboren in Mekka. Over de exacte datum van zijn geboorte wordt getwist, maar hoogstwaarschijnlijk is het maandag, de negende Rabi’ull-Awwal (de 20ste of de 22ste van april 571 na Christus) in hetzelfde jaar waarin de invasie van de Ka’aba met de olifanten plaatsvond.
Na de geboorte van de Profeet, gaf zijn moeder zijn grootvader Abdoel-Moetallib bericht, dat ze het leven aan een jongen geschonken had en vroeg hem om haar te bezoeken. Ibn Ishaq vermeldde:”Abdoel-Moetallib nam de baby en ging de Ka’aba binnen, waar hij staande tot Allah
bad en Hem dankte voor de gift. Daarna gaf hij hem de naam Mohammed, een naam die niet bekend was onder de Arabieren, en hij liet hem besnijden op de zevende dag van zijn geboorte, volgens de tradities van de Qoeraish in die tijd. Daarna probeerde hij een pleegmoeder voor hem te vinden.
Een bedoeïenvrouw die Haleemah bint Aboe Dhoe’aayb heette, werd gevraagd om de Profeet Mohammedte zogen. Aldus groeide hij op in de omgeving van de bedoeïen en sprak hij zuiver Arabisch. De pleegvader van de Profeet
was Al-Harith Ibn ‘Andoel-‘Oezza. Zijn zoogbroer was “Abdoellah Ibn Al-Harith en Oenaysah en Hoedhafah of Djoedhamah waren zijn zoogzusters.
Ibn Ishaq vermeldde, dat Haleemah het volgende vertelde:”Ik ging weg uit mijn land tezamen met mijn echtgenoot en mijn kleine zoon die ik zoogde, om onder de vrouwen van mijn stam andere baby’s te vinden die ik kon zogen. Dit was een jaar van hongersnood en we waren heel arm. Ik reed op een stoffige ezelin en met mij liep een kamelin die nog geen druppel melk gaf. We konden de hele nacht niet slapen vanwege het gehuil van onze hongerige baby. Ik had geen melk om hem te geven noch kon onze kamelin voor een ochtenddrank zorgen, maar we hoopten op regen en verkwikking. Ik reed op mijn ezel, die, omdat hij zo zwak en vermagerd was, er de schuld van was, dat de andere ruiters ook maar langzaam vooruit kwamen en zo een last voor hen geworden was. Toe we Mekka bereikten, keken we uit naar zuigelingen, en de Profeetwerd aan ieder van ons aangeboden, maar alle vrouwen weigerden toen zij hoorden, dat hij een wees was, omdat zij betaling verwachtten van de vader van het kind. Wij zeiden:”Een wees! Wat zullen zijn moeder en grootvader doen?” En zo verachtten we hem daarvoor. Iedere vrouw die met mij meegekomen was, kreeg een zuigeling, behalve ik en toen we besloten te vertrekken, zei ik tegen mijn man:”Bij Allah, ik wil niet graag teruggaan met mijn stamgenotes zonder een zuigeling mee te nemen. Ik zal die wees toch maar nemen.”
Hij antwoordde:”Doe maar zoals je denkt, dat het goed is, misschien zal Allah ons zegenen door middel van hem.” Daarom ging ik hem halen en de enige reden was, dat ik geen ander kind kon vinden. Ik nam hem mee terug naar onze verblijfplaats en zo gauw ik hem de borst gaf, stroomde de melk overvloedig en hij dronk, totdat hij genoeg had evenals zijn zoogbroer. Daarna sliepen zij beiden, hoewel daarvoor wij niet slapen konden door hem. Mijn echtgenoot stond op en ging naar de plaats van de kamelin, waar hij tot zijn verbazing zag, dat haar uiers vol met melk waren. Daarna molk hij haar en we dronken van de melk, totdat we helemaal genoeg hadden en daarna brachten we tevreden de nacht door. In de morgen zei mijn man tegen mij:”
Weet je Haliemah, je hebt een gezegend wezen meegenomen.” Daarop zei ik:”Bij Allah, ik hoop het.” Daarna begonnen we aan onze reis. Terwijl ik weer op de ezelin zat met de baby, ging zij dit keer zo vlug, dat de andere ezels haar niet bij konden houden, zodat mijn reisgenoten zeiden:”Verdraaid nog aan toe! Stop en wacht op ons. Is dit niet de ezelin waarmee je kwam?” “Zeker, dat is ze,” zei ik. Zij antwoordden:”Bij Allah, er moet iets bijzonders gebeurd zijn.” Daarna kwamen we aan bij onze woonplaats in het land van de Banoe Sa’d en ik ken geen land dat onvruchtbaarder is dan dat.
Toen we hem (De Profeet) bij ons hadden, gaf onze kudde melk in overvloed.
Wij molken de dieren en dronken de melk, terwijl de andere mensen geen druppel hadden, en zij niets in de uiers van hun dieren vinden konden, zodat de mensen tegen de herders
zeiden:”Wee jou! Zend jullie kudde te grazen naar de plek waar de herder van de dochter van Aboe Dhoe’ayyb heen gaat.” Maar ook als de dieren daarheen gingen kwamen ze hongerig terug en gaven geen druppel melk, terwijl de dieren van mijn kudde melk in overvloed hadden. Gedurende de twee jaren tot ik hem speende, hield deze zegening van Allahniet op. Hij groeide zoals geen ander kind en toen hij twee jaar oud was, was hij een goedontwikkeld, gezond kind. Wij brachten hem naar zijn moeder, hoewel we hem eigenlijk heel graag gehouden zouden hebben, omdat hij ons zoveel zegening gebracht had. Ik zei tegen haar:”Zou je de kleine jongen nog wat bij ons willen laten, totdat hij wat ouder is, want ik ben bang voor de pest die in Mekka heerst.” Wij hielden aan, totdat zij hem met ons terugzond.”
Enkele maanden later was de Profeet De verruiming van de borst van de Profeet
![]()
met zijn zoogbroer de lammeren aan het hoeden achter de tenten, toen zijn zoogbroer naar Haliemah kwam rennen en zei:”
Twee mannen in witte kleren hebben mijn Qoeraishibroer gepakt, hem op de grond gelegd en zijn buik opengemaakt, en nu zijn ze er in aan het rondwoelen.” Meteen renden ze naar hem toe en vonden hem staande met een doodsbleek gezicht. Ze namen hem bij de hand en vroegen wat er gebeurd was. Hij zei:”Twee mannen in witte kleding kwamen, gooiden me op de grond en openden mijn buik, ze zochten naar iets, maar wat weet ik niet. Moeslim vermeldde op gezag van Anas, dat de Profeetzei, dat Jibriel kwam, terwijl hij aan het spelen was met zijn zoogbroer, hem beetpakte en zijn buik opende, zijn hart eruit haalde en het openspleet en een zwarte druppel eruit haalde die hij weggooide, zeggende:”Dit is het deel van de Shajtan in je,”
daarna waste hij het hart in een gouden bassin dat gevuld was met water uit Zamzam, totdat het schoon was. Vervolgens legde hij het weer op zijn plaats.
Zijn broer kwam rennend naar zijn moeder toe en zei:”Ze hebben Mohammed vermoord.” Daarna renden ze naar hem toe en vonden hem staande met een doodsbleek gezicht.
Betreffende dit voorval zegt Allahin de Kor’an:
-“Hebben Wij je borst niet voor je geopend? En je lasten niet verlicht? Die jouw rug vermoeiden? En je roem hoog doen rijzen?” (Soera As Sjarh 94:1-4) Uit angst over dit voorval bracht Haliemah hem terug naar zijn moeder en hij woonde bij haar, totdat hij zes jaar oud was.
Op de terugtocht van een bezoek aan het graf van haar echtgenoot stierf zijn moeder in Abwaa’, tussen Mekka en Medina.
Zo werd de Profeetondergebracht bij zijn grootvader. Ibn Hisham vermeldde:
“Zijn grootvader maakte een bed voor hem in de schaduw van de Ka’aba.
De zonden van Abdoel-Moetallib zaten steeds rond diens bed totdat hij opstond, maar ze gingen nooit op het bed zitten, uit respect voor hem. De Profeet, die nog een kleine jongen was, ging wel op het bed zitten en zijn ooms joegen hem dan weg.
Toen Abdoel-Moetallib dit zag zei hij:”Laat hem maar, want bij Allah, hij heeft een grote toekomst voor zich.” Dan liet hij hem naast zich op zijn bed zitten en streek hem met zijn hand over de rug. Hij verheugde zich over alles wat de jongen deed.
Toen de Profeet De dood van Abdoel-Moetallib
acht jaar oud was, overleed zijn grootvader. Na zijn overlijden ging het voogdijschap van de Profeet
over op zijn oom Aboe Talib, wiens liefde en berscherming voor de Profeet
aanhielden tot lang nadat hij zijn missie en het nieuwe geloof verklaard had.
Toen de Profeettwaalf jaar oud was, vergezelde hij zijn oom in een handelskaravaan naar Syrië. Toen de karavaan Boesra in Syrië bereikte, was er een monnik in zijn cel die Bahierah heette, die grote kennis had van het christelijk geloof. Bahierah vroeg aan Aboe Talib:”Wie is die jongen?” “Hij is mijn zoon.” antwoordde Aboe Talib. Bahierah zei:”Dat is hij niet, want het is niet mogelijk, dat de vader van de jongen nog in leven is.” “Hij is mijn neef.” zei Aboe Talib toen. Daarna vroeg Bahierah hem wat er met de vader gebeurd was en hem werd verteld, dat die reeds voor de geboorte van de jongen gestorven was. “Je hebt de waarheid verteld”, zei Bahierah. “Neem je neef mee terug naar je land en bescherm hem goed tegen de joden want bij Allah, als ze hem zien en als ze te weten komen wat ik weet, dan zullen ze hem kwaad doen; er ligt een grote toekomst klaar voor deze neef van jou, dus neem hem vlug mee naar huis.” Daarna nam Aboe Talib de Profeet
vlug mee en voerde hem terug naar Mekka toen hij zijn handelsreis in Syrië beëindigd had.
De Profeetgroeide op en Allah
beschermde hem tegen het kwaad en het ongeloof, omdat Hij hem wilde eren met het profeetschap, en zo werd hij één van de beste mannen onder zijn volk, de beste in karakter, de edelste van zijn generatie, de beste buurman, de vriendelijkste, betrouwbaarste en vertrouwenswaardigste, degene die het verst verwijderd was van slechtheid en corrupte moraal en de meest verheven en edelste man.
Als gevolg daarvan werd hij bekend als de ‘vertrouwenswaardige’ vanwege de goede eigenschappen die Allahhem gegeven had.
De deelname van de Profeet
in de heiligschennende oorlog
Toen de Profeetvijftien jaar oud was, brak er een heiligschennende oorlog uit tussen twee stammen, namelijk de Kinana en de Qays ‘Aylaan. Deze oorlog werd zo genoemd, omdat de twee stammen in de heilige maand vochten. Aan het begin van de oorlog had Qays de overhand, maar tegen de middag zegevierde de Kinana. Er wordt gezegd, dat de Profeet
deel nam aan deze oorlog.
De Profeet Het lidmaatschap van de Profeet
in Hilf Al-Fudool
was een lid van het verbond Hilf Al-Fudool, dat de veiligheid van de vreemdelingen waarborgde in de stad Mekka.
Het verbond ontstond, omdat een vreemdeling van Yemen goederen verkocht in Mekka aan een invloedrijk lid van een machtige stam, die vervolgens weigerde de prijs te betalen of de goederen terug te geven, waarop de benadeelde verkoper in de omgeving van de Ka’aba stond en om hulp smeekte voor zichzelf als een vreemdeling in de stad. Verschillende aristocratische leden van de Qoeraish verzamelden zich en boden hulp aan en verzekerden de teruggave van zijn goederen. Daarna ontmoetten ze elkaar in de omgeving van de Ka’aba in het huis van ‘Abdoellah Ibn Djud’aan, en beloofden plechtig in het vervolg te strijden tegen dergelijke onderdrukkende handelingen en de rechtvaardigheid te verdedigen. Mohammeddie toen pas vijfentwintig jaar oud was, was ook aanwezig op deze vergadering en hij was zo onder de indruk van de verdiensten van deze belofte, dat, toen hij met het uitvoeren van zijn missie begon, hij dit verbond wettig maakte.
Toen de jaren voorbijgingen, zelfs nadat zijn missie een succes geworden was, ging de Profeetdoor met het verbond te ondersteunen, hetgeen zijn respect ervoor duidelijk maakte
Deel-2