HOOFDSTUK11
Ik sprak met Kester af dat ik met hem contact op zou nemen zodra de geruchten werkelijkheid geworden waren, en dat ik hem voordien al een zeker bedrag zou verstrekken voor zijn onkosten.
Op dat moment had ik geen idee waar ik al dat geld vandaan zou halen. Doch het zou moeten. Er stonden levens op het spel. Dan woog geld niet. Dat waren geen vergelijkbare grootheden. Al zou er een overval gepleegd moeten worden, het geld zou er komen. Ik moest gereed zijn als de slag kwam. Want dan zou het te laat kunnen zijn.
Overvallen zijn mooie dromen. Ik probeerde het de eerstkomende dagen veel gemoedelijker. Ik dacht: 'Men moet niet altijd meteen zo negatief over mensen denken. Er zijn natuurlijk nog tal van rijke, heel rijke Joden. Ik zal hun vertellen van de grote nood, van de ernstige gevaren die dreigen te komen. Ik zal hun erop wijzen dat geld dan voor hen ook niet veel betekenis meer heeft, dat, zij daarentegen met dat geld heel veel goeds zouden kunnen doen. Zij zouden er mensen mee redden.'
De eerste die ik benaderde was Berlin. Hij wist dat het mij bekend was dat hij miljonair was. Hij had mij Vaak geraadpleegd over het beleggen van zijn zwarte geld, ik had hem raad gegeven hoe dat geld te onttrekken aan het oog van de Duitsers en van de Verwalters. Ik wist ook dat dit geld voor een zeer groot deel direct aanwezig was, in cash. Wij hadden daarover beraadslaagd en er werd juist o.a. door mij nog gezocht naar verdere veilige beleggingsmogelijkheden.
Ik zei niet dat de bij mij ingeschrevenen moesten onderduiken. Dat zou te veel in één keer voor hem zijn geweest. Ik zei alleen dat allerlei Joden binnenkort wel zouden moeten onderduiken. Hij wist, evengoed als ieder ander, van de vele geruchten over Silezië, etc.
Nee, Berlin gaf niet. Ik moest weten dat hij niet voor illegale doeleinden gaf. Dat was voor hem, in zijn 'kwetsbare positie' als directeur van de N.V. Meerburg, te riskant.
Ik begreep hem nog niet goed. Want hij wist toch dat ik wist dat hij zonder dat iemand er iets van kon merken, aan tonnen kon komen. Maar hij bleef erbij. Hij deed niets illegaal.
Maar u zit tot over uw oren in illegale dingen,' zei ik onthutst. 'U hebt toch miljoenen aan zwart geld, huizen op andere naam, allerlei NV.'s op andere naam, u is toch zo zwart als mogelijk'.
'Dat weten alleen u en ik. Dat is vertrouwd. De rest weet er niets van.'
'Nou, niets van! En mevrouw Lehmann dan, en dr. Caro en uw broers, is dat niets'?
'Die zijn net als ik en u. Maar aan vreemde Joden geld geven, dat is gevaarlijk'.
'Ze hoeven het toch niet te weten dat het van u komt? Ik zal het via tussenpersonen laten doen. Ze zullen niet eens merken dat ik erbij betrokken ben'.
Berlin gooide het over een andere boeg. Hij zag dat ik hem in een hoek drukte.
'Maar ik zeg u, dat ik tegen dat soort illegaliteit ben. Wat ik doe is goed en serieus gecamoufleerd. U hebt daar toch zelf voor gezorgd. Maar die mensen. Hoe stelt u zich voor dat ze zich verstoppen? Daar komen alleen maar ongelukken van. En dan wordt dat op ons allemaal gewroken. U kent de Duitsers niet; ik heb bij ze gewoond. Laten de mensen zich maar aan de Joodse Raad houden, dat is het veiligste voor iedereen. U ziet toch, wij maken bier bontjassen en mutsen voor de Wehrmacht. Hetzelfde zullen ze in Silezië doen. Hier werken ze bij Philips voor de Wehrmacht, daar zullen ze voor Telefunken, voor de DEG, voor IG Farben, voor Krupp, enz., enz. werken. Dat is nog de beste oplossing, vind ik. Denkt u dat ik niet ga als ze mijn bedrijf naar Duitsland overbrengen? Dan ga ik dáár werken. Gelooft u mij, werken voor de Duitsers is voor ons de beste oplossing, de enige redding. U moet dat niet verstoren. U werkt toch ook voor Schumann met die deviezen? Ziet u, dat is nuttig. Nee, ik geef principieel niet. Ik heb aan de Joodse Raad wel gegeven. Dat is nuttig.'
Ja, dat was einde juni 1942. Ik moet er hier reeds bij zeggen, dat Berlin een paar maanden later anders praatte en ook wel wat gaf. Niet veel, ik denk f2.000,-, maar hij deed het dan toch maar. Doch daarover, ook over het hoe, later.
Ik was wat onthutst. Dat is dan zacht uitgedrukt. Ik zag Berlin als afketser van de reflectanten bij mij thuis. Ik zag hoe ik vaak de mensen moest troosten na Berlins voorbehandeling. Had ik anders mogen verwachten?
Naïef, zulke rijke mensen wisten niet meer van de ware verhoudingen in het leven.
Ik ging naar Rotterdam. De directieleden van een grote huidenhandel daar waren bekend als zeer rijk. Indirect had ik wel eens met die zaak te doen gehad. Niet lang tevoren nog. Doch laat ik kort zijn. De heer Levino, die mij ontving, brieste. Wat, wilde ik hem ertussen nemen? Meneer, ik mag maar f250,- hebben, daar 1ééf ik van, of u het gelooft of niet. En hij blies heel hoog van de toren. Want, wist ik het soms niet? Hij had, van zijn legale geblokkeerde saldo, ik meen een halve ton aan de Joodse Raad gegeven. Dat was goed werk.
Ik begon wanhopig te worden. Ja, het was eind juni 1942. Ook de heer Levino betaalde later. Doch ook dat moet ik nog even uitstellen. Ik ben nog niet zover. In ieder geval had hij toen ineens wel meer dan f250,- ter beschikking.
Bij nog enige Rotterdamse en Amsterdamse adressen ben ik toen geweest. Een eveneens zeer rijke Amsterdamse Jood, een Duitse Jood eigenlijk, gaf na lange verhalen een secretaresse opdracht, op een papiertje. Hij zat nog in zijn kantoor. Waarschijnlijk had hij een Verwalter, doch ik kon die niet bespeuren. De secretaresse gaf mij... f30,- Ik gaf ze terug en zei dat het heel beslist een misverstand was. Want ik had met hem openhartig gesproken over wat één familie alleen al kostte. Zij kwam terug met f 100,-. Ik liet ze haar houden.
Ja, een Rotterdamse Jood, nu in Scheveningen wonende, eveneens miljonair, -ook dat wist ik van hemzelf,- stuurde mij zelfs een brief na, dat ik hem niet meer met bedelarij lastig mocht vallen, want ... !
Er waren vriendelijke afwijzers en er waren onvriendelijke. Sommigen becijferden dat ze spoedig zelf misschien moesten onderduiken en dan hadden ze misschien een ton nodig. Mijn berekeningen waren eenvoudig misdadig. Hoe kon men met zo'n schijntje onderduiken. Anderen vertelden dat ze al hun geld gereserveerd hielden voor omkopingen. Want er was sprake van dat men tegen afgifte van veel geld of van diamanten, die men voor dat geld kon kopen, vrijgesteld zou kunnen worden van die tewerkstelling. 'Uw generaal behandelt toch óók zo iets?' zei men dan. Weer anderen hadden een uitgebreide familie van neven en nichten, tantes en oudtantes , en die moesten toch eerst geholpen worden, nietwaar? Het hemd is toch nader dan de rok?
In ieder geval, het resultaat na enige dagen hevig sjouwen was letterlijk nihil. Afgezien dan van die f 100,- die ik aan de secretaresse op het Koningsplein in Amsterdam teruggegeven had. Dat werd op die manier niets. Het was vreselijk deprimerend. Ik voelde me gewoon een bedelaar. Ik begreep wel dat sommige mensen bang waren, dat anderen ,meenden eerst voor zichzelf en voor familie te moeten zorgen, dat het geven voor nog-niet-bekende aanstaande onderduikers wat erg onpersoonlijk was, niet tot de verbeelding sprak. En vooral, ik ben blijkbaar geen goede sjnorrer. Ook daarvoor moet je in de wieg zijn gelegd.
De oplossing deed zich in deze zelfde emotionele dagen voor. Het ei van Columbus, en daarom ook zo moeilijk te vinden. En het was generaal von Schumann die mij het geld bezorgde. Het klinkt vreemd, maar toch is het zo.
Laat ik hij het begin beginnen.
De mensen die ik had geholpen bij het Arbeidsbureau waren natuurlijk ook geïnteresseerd in de verder afloop van hun zaak. Zij hadden uitstel gekregen tot 1 september, sommigen meen ik, die later kwamen, tot 1 oktober. Nu wilden zij uiteraard weten of hun zaken zodanige voortgang maakten in Berlijn, dat op grond daarvan het uitstel zou worden verlengd, tot december of tot maart. Een zeer begrijpelijke belangstelling. Ik luisterde naar de vragen, omdat ik er veel uit kon leren. De vragen en opmerkingen immers, dienden om de generaal meer echte kleur te geven. En hoe echter die generaal leek, hoe langer hij zou kunnen leven. Naar een echte generaal doet men immers geen navraag. Dus luisterde ik goed, en zondedat de mensen wisten dat zij de ontwerpers waren, kreeg de generaal in mijn verhalen en in mijn handelingen meer vorm.
Allerlei soorten vragen waren er. Of ik zelf in Berlijn was geweest. Nee, niet nodig, de generaal kwam regelmatig in Den Haag. Of ik medewerkers van de generaal kende. Zeker, soms had ik een gesprek met deze of gene medewerker in Den Haag. Waar? Wel, aan de Ortskommandantur of op het Plein. Prettig, als het op het Plein was, dan was het zeker goed, meende men. Of ik een speciale Ausweis had gekregen, voor mijn veiligheid. Was niet nodig, zei ik. Toch wel, antwoordde men, ik moest er eens om vragen. Ik beloofde het. Wat de generaal zei van de S.D. Niet veel, hij mocht ze niet zo erg. Dat is niet zo best, vond men, hij kon beter wel goed staan met de S.D., dat maakte onze zaak beter. Deze soort ergerde mij wel eens; hoewel het niet goed is ergernis te laten blijken als men op z'n eigen houtje en in z'n eentje partizaantje speelt, kon ik het soms niet laten te zeggen dat ik de generaal daarom des te meer mocht, want dat hij dus karakter had en niet bang was. 'Wat koop je daarvoor,' was hun reactie, 'die mensen eindigen altijd voor het vuurpeloton. U bent geen praktisch mens,' moest ik dan horen.
Zo waren er duizend en een vragen. Zonder einde, en ik moest geduld hebben, oneindig geduld. Bij de vragen naar het 'hoever staat het nu? Wat zijn de vorderingen,' kwam ook al in het beginstadium, al in april/mei, herhaaldelijk de vraag of men dan niets te storten had voor onkosten? Er moesten toch immers kosten worden gemaakt voor visa, diverse documenten. Ik verwees dan steeds naar de toekomst, daar ik niet wist wat ik met het geld moest beginnen; ik zou het moeten bewaren voor ze, ik zou een administratie ervoor moeten bijhouden, ik zou het ze tenslotte weer moeten teruggeven omdat visa of andere documenten immers nooit konden bestaan. Zelf had ik nagenoeg geen onkosten aan deze hele affaire. Correspondentie was er niet zo heel veel, omdat iedereen liever persoonlijk kwam, reiskosten had ik niet, telefoonkosten waren eveneens miniem. De enige onkosten waren die voor het drukken van de brieven van Schumann en van de invulformulieren. Doch ook dat liep, ondanks de zwarte prijs, niet zo hoog op. Ik was verder bang geld in huis te hebben dat ik niet zou kunnen verantwoorden in geval ik eens vast zou lopen met deze generaal. Het bij anderen bewaren, - dat kwam toen nog niet zo vaak voor, - zou vragen oproepen over de herkomst en het waarom van het verbergen. Dus zei ik steeds dat die kosten nog wel zouden komen, later, als alles in een meer definitief stadium kwam, als men zover was dat inderdaad gedacht kon worden aan de afwikkeling der visa, etc.
De vragen kwamen echter terug. Men 'wist', dat in andere zulke gevallen, in Duitsland b.v. vóór 1939, óók geld moest worden gestort voor onkosten. Steeds, als iets serieus was, moest er betaald worden voor de administratie. Ik moest het toch echt die Schumann heel duidelijk vragen, vond men. Misschien had hij er niet aan gedacht of had ik hem niet goed begrepen. Er waren toch ambtenaren die die formulieren van hen verwerkten, uitzochten. Dat ging toch niet allemaal voor niets?
Ik merkte dat het langzamerhand de mensen een onzeker gevoel gaf dat dat allemaal niets, kostte. Dat wekte de indruk, alsof de generaal het toch nog niet helemaal serieus meende. Ik weerstond deze kritieken met te zeggen dat de brief toch heus wel de ernst van de generaal toonde en dat hij beslist eens zou zeggen hoe die kosten zouden worden verrekend. Misschien wel bij het vertrek, als men toch alles zou moeten achterlaten. Nee, zei men dan. Wat achterbleef was al geregistreerd voor Lippmann-Rosenthal, dat was al formeel Duits bezit. En dat ging naar de S.D. en de Zentralstelle. De Wehrmacht zou zeker zelf ook onkosten vergoed moeten hebben. Ja, het is moeilijk om stand te houden tegen niets anders te doen hebbende, aan uitpluizen gewend zijnde, administratie verheerlijkende Joden.
Doch juist nu, nadat ik een paar zeer deprimerende dagen van vergeefs gebedel achter de rug had, kwam er een nieuw incident.
Een Duitse Jood, een zekere Adler, Frontkämpfer en officier uit 1914/18, had blijkbaar oude Duitse kennissen ontmoet onder de bezetters. Men had samen zitten praten en Adler had o.a. verteld van de activiteiten van General von Schumann. Zoals dat zo gaat, als iets zo zeker wordt verteld, en de ander heeft er nog nooit van gehoord, dan zegt die ander al gauw: 'Ja, daar heb ik ook van gehoord.' En mocht hij zeggen: 'Nee, daar heb ik nog niet van gehoord,' dan neemt hij toch wel aan dat het in ieder geval bestaat.
In ieder geval, Adlers militaire oud-vrienden zeiden dat ze ervan hadden gehoord. Overigens niet zó moeilijk, omdat emigratie tegen deviezen of tegen uitgewisselde Duitsers een logisch klinkende zaak is. Wat ze dachten dat het hem ging kosten, vroeg Adler. Duitsers zijn precies en willen dus weten waar zij aan toe zijn. Nu, dat kon gauw een paar duizend Mark aan allerlei onkosten meebrengen, dachten de heren. Ze dachten het zo maar, om van Adlers gevraag af te zijn, neem ik aan. Een paar duizend Mark was niet zóveel voor mensen die tegen 'Devisen im neutralen Ausland' konden emigreren.
Doch Adler was een precieze man. Hij had eenvoudig geen 'paar duizend Mark', zelfs geen duizend. Hij had het wel, doch het was geblokkeerd; Lippmann - Rosenthal. Hij mocht slechts f250,- hebben. Althans legaal. En hij zou moeilijk kunnen betalen met illegaal geld. Daar zou de S.D. meteen op inhakken. Daar kon hij een eed op doen.
Adler besprak het geval direct met enige andere 'lotgenoten'. Want ik zei het al: men had in die dagen niets meer te doen. Men wilde mij niet steeds weer lastig vallen, men had al zo vaak gezeurd en ik had steeds gezegd: 'Mensen, als er wat is, vertel ik het jullie wel, hang nu niet steeds hier in de Hasseltsestraat rond, doe gewoon iets nuttigers.' Men wilde dus niet onnodig nieuwe vragen stellen, de vragen hoe men aan die duizend Mark of meer zou kunnen komen als men tenslotte de visa etc. had te betalen. Ik zei wel: 'Dat zien we wel als het zover is,' maar zij vonden dat ze dat toch veel beter tijdig konden weten en misschien ook regelen. En, misschien waren ze toch wel bij mij aan de deur geweest, na Adlers gesprek, doch was ik niet thuis. Ik was in die dagen toch immers op zoek naar financiën voor mijn tweede front, voor het onderduikfront, waarvoor ik een f3.000.- per familie minimaal moest hebben. Ik weet dus tot op de huidige dag niet of Adler nog wel bij mij was geweest voordat hij iets ging doen dat mij, ongeweten, weer had doen lopen langs de rand van een krater. Gelukkig wist ik het niet. En dan loop je zekerder.
Want wat deed Adler nu? Hij ging naar de Joodse Raad. Want ziet u, het is toch echt een probleem van de Joodse Raad. Die had te maken met kwesties van geblokkeerde gelden en met het betalen van eventuele legale, onkosten. Onkosten aan een Duitse instantie voor een zaak die toch van groot belang ook was voor de Duitse oorlogshuishouding.
Adler zette daar uiteen wat die officieren-oud-strijdmakkers hem hadden gezegd. Vaak was de tweede hand in die dagen indrukwekkender dan de eerste hand. Misschien wilde Adler ook wel opzettelijk indruk maken om gedaan te krijgen wat hij wilde, nl. ontdooiing van het bedrag dat hij meende nodig te hebben voor visa etc., etc. Veel later hoorde ik althans dat die officieren gezegd zouden hebben, - dat was de lezing dus van Adler zoals die door de Joodse Raad werd begrepen, -dat zij precies wisten van die Schumann - uitreis en dat zij ook heel precies wisten dat dat per persoon of per gezin, daar wilde Adler nog buiten staan, enige duizenden Mark aan administratie, documenten, etc., etc. zou kosten. En daar men in Nederland toch niet meer dan f250.- per huishouden mocht hebben, wilde Adler nu weten of de Joodse Raad in staat kon zijn de bemiddeling te verlenen dat geld te zijner tijd vrij te krijgen.
Het geval werd zo belangrijk gevonden, of althans onbeantwoordbaar door de routinekrachten, dat men Adler doorstuurde naar Edersheim. Die wist het natuurlijk ook niet, meende wel dat het zou kunnen, en, als goede ambtenaar, wilde hij dat eens aan de S.D.vragen. Adler moest maar in de namiddag terugkomen, want Edersheim had straks toch al het een en ander met de S.D. door te nemen.
Ik hoorde later van Edersheim zelf, heel uitvoerig, met alle mimiek erbij, wat er daarna gebeurde. Hij was bij de S.D. gekomen voor een competentiekwestie die toen al de kop opstak en die later nog noodlottige gevolgen zou hebben. Om hierover even kort iets te zeggen, - later moet ik er wel uitvoeriger op terugkomen, - het volgende: de Joodse Raad in Den Haag kreeg voor allerlei kwesties richtlijnen en opdrachten van de Joodse Raad in Amsterdam. Die ontving een en ander weer, hetzij van de S.D. in Amsterdam, hetzij van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung. Dat lag nu de S.D. in Den Haag niet. Die voelde zich hoofd van alle Joodse zaken. De afdeling IV B 4 moest en zou de baas zijn. De arme Joodse Raad zat daartussen en wist niet wie van de heren hij ijveriger en wie hij het ijverigst moest dienen. Er was dus juist weer zo'n tegenstrijdige toestand gaande en Edersheim moest komen om te vernemen dat hij alleen met Den Haag te, maken had en met niets en niemand anders. Edersheim verontschuldigde zich. Hij had dat allemaal niet kunnen weten; hij kreeg opdrachten en hij had gemeend dat dat zo in orde was geweest. Nee, het was niet in orde geweest, hij had alleen met Den Haag te maken en hij had het te melden als hij van ergens anders ook opdrachten kreeg.
Op dat moment zei Edersheim, dat er nu behalve de S.D. in Amsterdam, ook nog de Wehrmacht uit Berlijn op het tapijt was verschenen.
Grote verbazing hij Fischer, de man die de Jodenzaken namens het hoofdkantoor in Den Haag, namens IV B 4 had uit te voeren. Fischer was de spreker namens zijn chef Zöpf. Hij was om zo te zeggen de eerste assistent van Zöpf. Zo althans werd het door ons gezien en ook 'gevoeld'.
Fischer was dus even sprakeloos. Wat deed in 's hemelsnaam de Wehrmacht, uit Berlijn nog wel, met zijn Joden in Den Haag! Edersheim specificeerde. Het ging om die Joden die 'auswandern' met Weinreb, die aangelegenheid waarvoor eerst al zoveel deviezen in het neutrale buitenland waren gedeponeerd. Die zaak werd toch immers vanuit Berlijn behandeld, vanuit het Oberkommando der Wehrmacht.
Fischer moet zich wellicht vaag hebben herinnerd dat Herzberger hem ruim een maand of zes weken geleden ook al zoiets had verteld. Het kan ook zijn dat Fischer dat al weer glad vergeten was. Wel staat echter vast dat Fischer, horende dat het om deviezen voor het Reich ging, dat het Oberkommando van de Wehrmacht het behandelde, begreep dat niemand hem zijn competenties wilde afnemen, dat het hier om heel iets anders ging. Hij vroeg dus wat die Wehrmacht bij Edersheim had gedaan,, waarom die niet hij hem was gekomen of bij zijn chefs.
Nee, die Wehrmacht was er helemaal niet geweest, verduidelijkte Edersheim, hij wilde alleen vragen of degenen die betrokken waren bij die Devisen - Auswanderung een deel van hun geblokkeerde geld zouden kunnen vrijmaken om de administratieve onkosten aan de Wehrmacht te betalen.
Wat een vraag, meende Fischer nu, natuurlijk kon dat. Dat was toch een Duits belang. Zodra er 'Unterlagen' waren over de grootte van het bedrag en waarheen het in Berlijn moest, kon dat zonder meer. Trouwens, hij had niet eens Unterlagen nodig. Als het toch naar de Wehrmacht ging, dan kon dat zó wel. Ja zeker, Edersheim moest het maar melden aan Amsterdam, dat geld benodigd voor die Auswanderung, -'wie heisst der Kerl schon wieder' - onmiddellijk vrij gemaakt kon worden. Als er maar bij gezegd werd en getekend door de betreffende joodse afdeling, dat het voor die Devisen - Geschichte gebruikt werd.
Edersheim zei dat die Kerl Weinreb heette, dat die dat deed in opdracht van Generalleutnant von Schumann, die in Berlijn op bet Oberkommando zat.
'Ja, juist ' Weinreb, - ik weet er alles van. Die zaak is in orde.' Of Fischer zich nu Hertzerger ineens vaag herinnerde en meende dat hij daar van zijn chefs al over gehoord had, of dat hij in zijn druktemakerij en gewichtigdoenerij deed alsof hij er alles van wist, - want wie zou hem passeren, hem iets niet meedelen dat betrekking had op joden, -ik weet het niet. In ieder geval lag opsnijden en druktemaken in zijn aard.
Edersheim kreeg sigaretten, werd op de schouder geklopt en kreeg nog extra injecties over die 'Auswanderung'. Ja, dat was een goede zaak, die, - 'verdammt, wie heisst der Kerl schon wieder' - o ja, die dr. Weinreb (geheel uit zichzelf gaf Fischer mij volgens Edersheims relaas die titel. Want alleen een Herr Doctor past bij zo'n belangrijke zaak), die deed prachtig werk. Dat werd zeer gewaardeerd. En die generaal von Schumann was een belangrijk man. 'Sehr einflussreich, sehr einflussreich,' zo mijmerde Fischer na.
En zo kwam Adler bij mij en deed mij dit verhaal. Natuurlijk kende hij niet de details van het gesprek van Edersheim met Fischer, doch hij kende het resultaat. Hij vertelde mij van zijn gesprekken met die oud-makkers, met zijn Joodse vrienden, met Edersheim vóór diens bezoek aan de S.D. en na diens bezoek. En hij zei dat ik nu werkelijk eens aan Schumann moest vragen over die administratieve onkosten. Want tot Lippman-Rosenthal alles had afgehandeld kon weer een poos duren. Waarom kon men dat niet alvast doen? Dan was dat deel afgewikkeld.
En binnen is binnen. Als ze het geld hadden, de Duitsers, zouden zij zich zelf ook al wat meer gebonden voelen. Het gaf een concrete band.
Hij noemde ook de 'enige tausend Mark', waarover zijn militaire vrienden hadden gesproken. In dit verband vroeg ik hem of hij dacht dat de mensen wel zo veel zouden hebben bij Lippmann-Rosenthal.
'Aber selbstverständlich! Wer hat das denn nicht! Jeder kann es im anderen Falle doch bestimmt irgendwie aufbringen. Für so eine einmalige Sache!'
Ja, er was dus wel geld; als het maar voor eigen doeleinden besteed kon worden. Dan bestond het, dan rende men naar 'instanties', dan waagde men van alles. Ik was wat verbitterd. In mijn horoscoop moet zeker gestaan hebben dat ik in die dagen met geldaangelegenheden te doen zou hebben; met teleurstellende afloop. En dan die ellendige Fischer weer erbij. Ze liepen ook met van alles en nog wat naar hem toe. Vooral 'legaal' blijven, was hun devies, alles maar aan de grote baas vragen. In ieder geval scheen Fischer van de legaliteit van mijn geval ook overtuigd te zijn. Toch ook weer goed zo'n Joodse Raad, die zelf overtuigd is omdat de S.D. overtuigd is. Zo voeren ze elkaar overtuiging. Beide overtuigd van legaliteit, van de belangrijke emigratie, van de enorme von Schumann.
Maar dat gezanik over het geld van die Adler nu. Wat een haast. Nee, dat nooit. Dat was het noodlot uitdagen, door nu weer Lippmann - Rosenthal erin te mengen. Die zouden misschien meer tijd hebben en die zouden misschien wel Berlijn vragen. Of men zou mij, wat heel normaal zou zijn, om 'stukken' vragen. Heel te goeder trouw, om de bedragen naar Berlijn te kunnen overhevelen. Een bank, zelfs Lippmann - Rosenthal in die tijd, doet niets zonder bescheiden, zonder 'Unterlagen'. Of de Joodse Raad zou mij die stukken vragen om ze aan de bank te kunnen overhandigen. Dat doe ik nooit, nam ik mij voor. Stel dat ik moet weigeren stukken af te geven. Dat wekt achterdocht. En dan gaat men juist vragen.
Ik was gebeten op Adler nu, hoewel ik hem anders juist een beschaafde, prettige man vond. Altijd dat geld ook. Hij moest eens weten hoeveel geld ik opgebracht had in die laatste dagen, met mijn gebedel om Joden die geen geld bezaten de kans te geven hun huid te redden.
Ineens kreeg ik de boosaardige gedachte om Adler iets te laten 'afschuiven'. Hij had toch zulke zorgen over die paar duizend Mark, die volgens hem iedereen toch zou weten op te brengen? Nu dan, laat hem dan beginnen, laat hij eens voor de dag komen en wat 'dokken'.
'Sind sie eigentlich vermögend?' vroeg ik nonchalant, doch ineens klaar wakker. Ik rook buit. Laat hij niets merken van mijn bedoelingen. 'So ziemlich; wieso?' Adler begreep de vraag niet goed.
Hoe nu het aan te pakken? Niet bedelen, geen 'nebbish', dat is niet de juiste weg, dat had ik nu ondervonden. Het moet op de ene of andere manier zijn belang zijn. Verdraaid nog aan toe! Ik zag iets flitsen. Als ik hem nu ee'administratiekosten' liet betalen, en dat geld dan gebruikte om de onvermogenden de kans te geven onder te duiken zodra die tewerkstellingen begonnen? Men wilde toch betalen? Als ik nog langer wachtte ging de een of andere gek nog naar Berlijn schrijven om vooral te mogen betalen!
Nee, ik moet nu de knoop doorhakken. Ik zal nu moeten afkondigen dat ik een brief had gekregen over de onkosten. Dat moet ik vannacht goed overleggen. Nu eerst die Adler naar huis loodsen. Hij zat mij al aan te staren omdat ik op zijn verwonderde wedervraag nog niet had gereageerd. Hij dacht zeker: vermoeid, afgetobd, die jonge man met al die verantwoording. Wist hij maar hoeveel verantwoording. Hij zou er een hoop grijze haren bij hebben gekregen.
Nu eerst antwoorden en hem weg krijgen.
'Na ja, weil das vielleicht von Einfluss könnte sein für die Spesen. Aber ich weiss es noch nicht genau. Ich erwarte dieser Tage Nachricht darüber. Sie hören dann noch von mir.'
'Also doch! Sehen Sie, ich habe eine gute Nase dafür. Meine Verbindungen wissen doch auch etwas! Jedenfalls wissen Sie jetzt auch dass man über das Konto bei Lippmann - Rosenthal verfügen kann.'
In de nacht overzag ik mijn divisies, telde de regimenten, verplaatste bataillons. De administratiekosten, dat was de oplossing voor het punt waar ik zo over getobd had. Nu kon ik op de een of andere manier wel met Kester in zee. Maar hoe dat te regelen. Het moest goed zijn, billijk, maar vooral ook voldoen aan het allereerste vereiste, nl., het moest de camouflage verder versterken, het moest het vertrouwen in de generaal verhogen. Om het onderduiken te kunnen financieren, moest hij leven.
Onderduikkosten voor onvermogenden zou niemand betalen, terwijl ze juist gek waren op die administratiekosten. Was ik nu gerechtigd, -ik bedoelde uiteraard moreel en niet juridisch - administratiekosten te innen en geen administratie te bieden? Wel, was dat wel zo? Bood ik geen administratie? Ik bood heel wat, want ik bood aan 37 families vrijstelling van werkkamp voor het hoofd der familie, en ik bood aan 70 andere families potentieel hetzelfde. Het was wel niet de administratie die zij zich voorstelden, die zij zich moesten voorstellen, wilde ook de directeur van het Arbeidsbureau zich dat voorstellen, wilde de Joodse Raad zich dat voorstellen en wilden Fischer en zijn S.D. zich dat voorstellen. Maar het was 'administratie'. Zou ik gezegd hebben: Ik heb een kans jullie van het kamp weg te houden, doch dat kost, niet voor mij, doch voor de tussenpersonen, per geval f3000,-, ik wed dat ze het allen betaald hadden. Als men het niet had gehad, men had bet geleend.
Nu, ik gaf deze bescherming en ik kon er dus wat voor vragen. Geen f3000,-, want dan zat Lippmann - Rosenthal ertussen, en die moest er buiten blijven. Maar ik kon toch wel wat vragen.
Maar die arbeidskampen hadden nu nog wel een reële betekenis, doch over enige tijd zouden andere tewerkstellingen beginnen. Wat bood ik voor bescherming in dat geval? Tot nog toe niets, dan het plan om mensen te laten vluchten. Doch was dit niet óók een bescherming? Een voor de dan geldende omstandigheden wellicht beste bescherming. Want ik was toch nu al begonnen met het organiseren van die bescherming. Ik was toch al actief aan het voorbereiden. Misschien was ik wel, als het zover mocht komen, in staat aan iedereen die vluchten wilde, alles te verstrekken wat dan nodig zou zijn. Nieuwe papieren, kans op bonnen krijgen, een adres, en, indien nodig, ook geld.
Ik bood dus wel 'administratie'. Ik bood daarmee, met die 'administratie', bescherming. Voor hoe lang echter? Legaal in ieder geval niet lang. Net zo lang als ik leefde, d.w.z. niet door de S.D. of door de Joodse Raad, of door de Nederlandse politie, of door ingeschrevenen, was ontdekt. Zodra iemand zou ontdekken dat de generaal niet bestond, dat ik 'maar wat deed', zou dit mijn einde betekenen. Die bescherming die ik dus bood zou het in ieder geval niet heel lang uithouden. Maar was iedere dag nu niet als anders een jaar?
Wie sprak onder de Joden nu over een jaar later of over twee jaar later. Men rekende van dag op dag op de invasie, op omwentelingen.
Maar ik had nu toch het begin van een weg gevonden voor een andere bescherming, voor die Kester-bescherming. En die zou zelfs langer kunnen duren. Daar was geen tijdslimiet aan verbonden. Hoewel, risico was er, doch wat wilde men. Het was oorlog, een vreselijke vervolging vond plaats. Wie leefde dan zonder risico? Als er maar voldoende geld zou zijn, dan zou dat wel een hele poos goed kunnen gaan. Praktisch had ik nog niets. Doch ik wist nu de weg, ik had het eerste pad gevonden. En dan zou ik zorgen goed voorbereid te zijn.
Resumerend kon ik dus vaststellen: ik neem administratiekosten. Zogenaamd voor visa en andere documenten. Doch ik heb steeds gezegd dat die reis nog heel vaag en heel ver is. En ik ga zeggen wat ik reeds aan Marx en Kester had verteld, dat men zich moest schuilhouden voor die tewerkstellingen totdat alles met die reis klaar was. En aangezien er nog een hele hoop te regelen was voordat die reis kon starten, moest men zich vooral niet intussen laten oppakken. Want dan reisde men de verkeerde kant uit. En uit Silezië kon ik moeilijk meer de mensen terughalen. Houd je dus schuil voor de S.D., totdat de Wehrmacht een modus heeft gevonden om je met de juiste papieren te voorzien, zodat je dan ongestoord kunt vertrekken. Op het moment kan de Wehrmacht dat nog niet, forceer dus niets en gedraag je volgens hun richtlijnen. Zij weten wel wat ze doen. Zij willen momenteel wrijving met de S.D. vermijden.
Als ik dat geld dat ik ontving besteedde om het onderduiken te organiseren, om onvermogenden ook de kans te geven te kunnen onderduiken, dat was dat alleen maar goed. Een betere besteding van dat geld is eigenlijk niet mogelijk. Dat de gevers ervan denken dat het naar Berlijn gaat, naar de Wehrmacht, naar de vijand dus, laat zien dat zij zelfs bereid zijn die bestemming aan het geld te geven. Zelfs naar de vijand zijn zij bereid geld te sturen. Als dat geld nu dus niet naar Berlijn gaat, doch besteed wordt om hun en anderen de weg naar het onderduiken te wijzen, dan is dat alleen maar een grote winst. (Deze voor de hand liggende gedachtengang wordt niet door allen gedeeld. Weet u dat de mensen later boos waren, na de oorlog, dat het geld niet naar Berlijn was gegaan, zoals zij gedacht hadden, doch dat het gebruikt was om onderduiken van velen mogelijk te maken. Nog na de oorlog waren zij zó verblind in hun legaliteits- aanbidding van de code van de duivel, dat zij niet begrepen hoe vreselijk zij zich weer blootgaven. Zij konden maar niet vergeven dat de legale generaal het legale geld niet had gekregen, doch dat de illegale generaals-maker het geld voor illegale onderduikers had besteed. Men moet dat eens goed doordenken. Het typeert veel Nederlanders en veel Joden. Gelukkig niet alle.)
Ik wist nu hoe ik het geld kon krijgen en ik had er dringende behoefte aan. Dat had mij geholpen ineens te weten hoe het te krijgen. Het leek het ei van Culumbus, maar het had lang geduurd voor ik er opgekomen was.
Nu de technische afwikkeling.
Lippmann - Rosenthal moest er buiten blijven. Ik moest dat zelfs heel snel laten weten. Anders ging die voortvarende Joodse Raad ook dáár nog eens praten. Namens Fischer nota bene. Er moesten dus bedragen worden gevraagd, welke binnen die toegelaten f250,-, lagen. Ik stelde uit mijn geheugen die nacht de lijsten op van de 300 'ingeschrevenen', dat wil dus zeggen van de in mijn ogen op dat moment meest urgente gevallen, de andere zette ik, om niet over te lopen van de zorg, voorlopig nog in reserve, en ik zette meteen kruisjes voor de namen van diegenen waarvan ik wist dat zij niet in staat waren te betalen. Aan hen zou ik zeggen dat er een fonds was van waaruit ik de betalingen voor hen kon verrichten. Eventueel zou ik de procedure volgen, hun eerst dat geld uit dat zogenaamde fonds in handen te geven, om het hen daarna te laten storten aan een andere tafel voor de administratiekosten. Anders zouden zij het niet vertrouwen en zouden zij blijven zeuren of zij wel echt, heel echt, net als die rijken, waren ingeschreven. Zij zouden mij niet met ruslaten, zij zouden gaan bedelen of zwarthandelen, om aan dat geld te komen om echt te worden ingeschreven.
En ik ging nu eens schatten wat ik nodig zou hebben als eerste aanloop. Ik wilde niet te hard van stapel lopen met Kester. Misschien kreeg ik ook andere contacten. Misschien waren die goedkoper, misschien gaven zij mij een wat betrouwbaarder indruk. Misschien organiseerde zich buiten mij om ook al iets om dat onderduiken in handen te nemen en zou ik ermee in contact kunnen treden.
Als ik eens begon met de beschikking te hebben over een tien à vijftienduizend gulden. Per persoon zou het volgens Kester moeten kosten f 300,- à f 500,- voor het persoonsbewijs en 6 x f 150,- = f 900,- voor zes maanden of dus voor drie maanden maar f 450,-. Ik zou proberen alles op drie maanden te houden. En daar kinderen geen persoonsbewijs nodig hadden, zou ik de gemiddelde prijs ervan verlagen tot f250,- Dat betekende dus per persoon, uitgerust voor de vlucht in het ondergedokene, een bedrag van gemiddeld f 450,- + f 250,- =f 700,-. Dat betekende dat ik een 15 à 20 personen met dat bedrag kon laten onderduiken. Vooreerst. Minimaal. Want ze hadden misschien nog wat extra nodig ook. Doch men had zelf toch ook nog wel eens wat geld, al was het weinig. Dat kon erbij gevoegd worden.
Van die 300 berekende ik dat 80 à 100 zonder steun beslist niet zouden kunnen vluchten. Die moesten dus zeker geholpen worden. Doch velen ervan zouden weigeren te vluchten, zouden pertinent weigeren zich in de 'illegaliteit' te begeven. Laat ik rekenen dat 50 à 60 niet zouden willen. Dan bleven er een dertig à veertig die waarschijnlijk wel zouden willen meedoen aan dat verdwijnen. Daarvan zou ik dan de helft precies kunnen belpen als ik die 15 à 20 mille had. Van de overblijvende personen wist ik, dat ze althans ten dele hun onderduiken zouden kunnen bekostigen. Van een aantal wist ik heel weinig af over de financiële omstandigheden. Dat waren nieuwelingen, niet behorend tot mijn oude cliëntenkring. Daar zou ik dus naar moeten informeren. Sommigen hadden vaak familie die hen zou kunnen helpen. Kunnen, nog niet willen. Doch misschien zou ik daarop druk kunnen uitoefenen. Ze eenvoudig dwingen. En dan, en een wat boosaardige gedachte schoot door mij heen, dan zou ik ook een paar hele rijken, zoals bijvoorbeeld die Berlin, eveneens kunnen dwingen meer te betalen. Ik zou nog wel zien hoe. Misschien kon ik verzinnen dat de rijken een apart bedrag moesten storten. Maar dan begonnen ze natuurlijk meteen weer over Lippmann - Rosenthal. Misschien zou ik heel gewoon rabiaat kunnen optreden en zeggen: 'Je helpt een arm gezin alvast onderduiken, of je gaat niet mee. Zo wil ik het nu. Beklaag je maar. Dan hang je meteen op al je privé-illegaliteiten op financieel gebied!' Ik had er grote lust toe. De laatste dagen hadden mij zeer verbitterd gemaakt wat betreft het goede hart van de kapitalist.
Hoe nu aan die eerste 10 à 15.000 te komen? Van de 300 konden dus 80 à 100 niet of slechts heel moeilijk wat betalen. Laat ik zeggen dat 80 afvallen. Van alle anderen nam ik aan dat zij wel in staat zouden zijn een bedrag op te brengen dat binnen de limiet van f 250,- lag, de limiet voor Lippmann - Rosenthal. Laat ik zeggen dat dus voor 200 à 220 personen geen overwegend bezwaar zou bestaan om een bedrag te betalen beneden die f 250,- grens. Om 10 à 15.000 te krijgen, betekende dat dus 50 à 70 gulden per persoon. Dat leek mij een beetje schamel. Dat zou geen goede indruk maken. Dan ging men weer twijfelen of alles wel serieus gedaan werd door die Schumann, of hij niet te 'kleinlich' was. Adler sprak van duizend Mark en 'een paar duizend Mark'. Dat lag te ver af van de nu berekende 50 à 70 gulden. Ik moest dat dus verhogen. Maar wat te doen met zoveel geld ineens? Ik moest oppassen met dat geld. Het kon gestolen worden, gevonden worden, enfin, het was een onnodig risico. Juist dat risico dat mij reeds al die tijd het incasseren van administratiekosten naar de achtergrond had doen schuiven.
Ik kreeg een idee. Als ik eens de minderjarige gezinsleden niet liet betalen. Dat klonk logisch, goed bureaucratisch, echt administratief. Dat zou erin gaan. Juist zulke fijne details doen het hem. Snel rekende ik weer. Ik schatte dat van die 200 à 220 betalenden zeker wel een vijftig à tachtig minderjarige gezinsleden waren. Geval voor geval ging ik in gedachte na en trachtte mij te herinneren hoeveel kinderen, d.w.z. onder 21 jaar, er waren. Zo bleven er dus 150 personen over die meerderjarig waren of alleenstaanden onder de 21 jaar. Waarschijnlijk zouden er van die ca 150 nog wat afvallen omdat blijken zou dat zij toch niet goed in staat waren te betalen. Als ik nu rekende dat die 150 het maximum dat ik voorlopig wilde hebben, dus 15 mille moesten opbrengen, dan betekende dat per persoon precies f 100,-. Een mooi rond bedrag. Misschien wel wat al te gezocht rond. Kon ik er niet beter b.v. f 94,50 van maken of f 110,-? Dat klonk echter. Of nee, ik kon de kosten gaan specificeren en dan uitkomen op een niet-rond bedrag, iets onder de f 100,- en dan het restant gewoon noemen 'algemene administratie- en andere onkosten', en dat alles laten afronden op f100,-. Dat gaf wat nonchalance te kennen. Het was misschien niet eens zo veel, en dan hield de Wehrmacht de rest. Echt iets voor die Nazi's.
Zo kwam ik dan na enig schrappen en herschrijven tot bet volgende tabelletje, dat ik meteen voor gebruik in het net schreef:
Specificatie van de voorlopig te betalen
administratie- en documentenkosten.
1. Uitreisvergunning voor Nederland f 25,-
2. Doorreisvisum België f 10.80
3. Doorreisvisum Frankrijk f 14.10
4. Toelatingsvergunning Vichy f 37,40
5. Administratie en onkosten f 12.70
Voor de goede orde wil ik wel hier vermelden dat ik niet meer durf in te staan voor de dubbeltjes en enkele guldens in die tabel. Mochten er nog oude deelnemers zijn, die destijds zulk een lijstje kregen of overnamen en die het bewaard hebben, dan neem ik gaarne hun correcties over. In ieder geval weet ik wel dat de sluitpost f 12,70 bedroeg, dat het eerste bedrag f 25,- was en dat Vichy omstreeks f37,- kostte. Trouwens, het doet er niet zoveel toe, alle bedragen waren immers fictief en daarom heb ik ze ook snel weer vergeten.
Als dus inderdaad een 150-tal meerderjarigen die f 100,- zouden kunnen betalen, - willen zouden ze het allemaal wel, - dan had ik een 15 mille. Goed voor 20 personen om onder te duiken. Mocht de druk heviger worden, dan kon ik eventueel van de draagkrachtigen meer gaan vragen, als ik tenminste iets concreets aan te bieden zou hebben, dat mij moreel in staat stelde meer te vragen. Zo redeneerde ik toen althans. En, redeneerde ik verder, mochten ook anderen zich tot mij wenden, b.v. van die ruim 100 gezinnen welke ik nu nog buiten beschouwing liet of anderen, die ik nog niet had willen opnemen omdat voor hen destijds totaal geen behoefte bestond om tegen het werkkamp beschermd te worden, omdat zij dus alleen maar 'eventuele je kunt nooit wetens' collecteerden, of anderen die nog nooit bij mij waren geweest, wel, dan kon ik die ook alle volgens de zelfde maatstaven die f 100,- laten betalen en dan zou ik weer de onvermogenden onder hen die bereid waren 'illegaal' te worden, op dezelfde wijze helpen onderduiken. In ieder geval had ik nu een schema en had ik getallen en bedragen in mijn hoofd waarmee kon worden gewerkt.
Om een idee te krijgen van de financiële toestand van de mij niet zo bekenden, van hen die dus buiten mijn jarenlange cliënten- en vriendenkring vielen, besloot ik nieuwe formulieren te maken. Zij, die een inkomen lager dan f3.500.- per jaar hadden op te geven, zouden buiten die f 100,- bijdrage vallen. Men bedenkte dat f3.500,- voor die tijd nog vrij veel betekende. Tenslotte zou er een laatste vraag komen, welke informeerde of men zich op het moment in staat voelde die f 100,- te betalen. Misschien waren de omstandigheden veranderd. Wie niet in staat was kon dat gerust zeggen, zou worden vermeld, daar dan voor hem die f 100,- uit een fonds zou worden bekostigd. De inschrijving was net zo van kracht met of zonder de eigen betaling van de f 100,-.
Ik moest even deze technische,financiële details wat uit de doeken doen in deze beschrijving. Het is misschien een wat saaie passage geworden. Niettemin, destijds vervulde dat alles mij met grote zorg en het was allesbehalve saai. Ik moest de camouflage handhaven, ik moest daarom op alle details letten. De kleinste details die fout waren zouden mij hebben kunnen verraden. En ik moest nu het geld hebben. Soms vroeg ik mij af, toen en later, waarom ik mij zo druk maakte voor anderen, waarom ik niet gewoon zei: 'Kijk eens, nu komen die tewerkstellingen in Silezië, onder leiding van de S.D.; dat is mij te gevaarlijk. Ook Schumann kan nu niets meer ondernemen. Ik heb mijn best voor jullie gedaan om niet naar arbeidskampen te hoeven gaan, het is mij gelukt om voor 37 gezinnen te bereiken dat de man thuis kon blijven, meer kan ik niet doen. Jullie hebben mijn goede wil, mijn eindeloze gesappel dag en nacht gezien. Het ga jullie verder goed.' Ik zei dat niet. Het was niet zo dat ik mij voorhield dat ik deze mensen nu moest helpen. Ik geloof dat ik mij juist heel vaak voorhield dat ik stapelgek was mij met zulke gevaarlijke dingen te bemoeien. Maar ik deed het omdat ik het niet laten kon, evenals eten, drinken en slapen. Ik zou op de een of andere manier te gronde zijn gegaan als ik het niet had gedaan. Vaak voelde ik het aan alsof het met mij werd gedaan, alsof een andere kracht mij dreef. Want alles was, zowel lichamelijk als psychisch slopend. Ik had haast geen tijd om te slapen, at weinig en onregelmatig, verkeerde constant in zenuwspanning wegens de vele mensen die mij wilden spreken en wegens de angst dat een auto voor onze deur zou stoppen, en dat ik gearresteerd zou worden omdat nagegaan was dat er helemaal geen von Schumann bestond, dat Berlijn van niets wist. De saaie cijfers van de administratiekosten, de aantallen die ik in eerste instantie misschien zou kunnen helpen, hadden dus wel een zeer spannende achtergrond.