HOOFDSTUK 24

De celdeur draaide open. Mensen waren opgesprongen en stelden zich aan de achterkant van de cel op, tegen het bed aan. Zij stonden in de houding. Een jongere en een oudere man.

De deur ging weer dicht. Ik stond in de cel. Een schreeuw. De oudere stortte zich op mij:

'Meneer Weinreb! U hier? Wat komt u hier doen? U bent toch niet óók gevangen? Lieve hemel, dan houdt alles op, dan gaat de wereld onder.'

Het was de heer Splitter, Bernhard Splitter, de oudste der gebroeders Splitter, welgestelde bonthandelaren in Den Haag, wonende in Scheveningen. Met filialen in Amsterdam, Antwerpen en Parijs.

De Splitters waren al kennissen van mijn ouders geweest. Zij woonden schuin tegenover ons, in de Dirk Hoogenraadstraat, op nummer 110. Dat was in mijn prille jeugd geweest tussen 1916 en 1923. Ook zij stamden uit het oude Oostenrijk. De vader woonde bij zijn oudste zoon, deze Bernhard, in. Een ouderwets man, met grijs baardje en bolhoed. Nette man. Vooral deze Bernhard, de oudste, werd in die zin geroemd. Hij had twee zoons, Max en Heini. Zij waren iets jonger dan ik en mijn broer. Max zat tussen ons in. In de jonge jaren hadden wij wel met deze jongens gespeeld. Max bleef mij altijd bij in een achttiende-eeuwse lila-fluwelen kostuum, met witte kant, en grijze pruik met vlecht, een zwarte strik erin. Paraderend op het balkon van hun woning, gereed voor een gekostumeerd bal in de Haagse Dierentuin. Dat was toen mode. Het zal zomer 1918 geweest zijn.

De beide jongens waren geen lichten. Max was na de lagere school opgenomen in de zaak. Groeide op tot firmant. Was getrouwd met een meisje Rappaport en woonde in de Maastrichtsestraat. Niet ver van waar de Joodse Raad in augustus zijn deportatiebureau had ingericht. In de woning van een broer van Bernhard Splitter. Deze woonde nu deftig in de Mechelsestraat, in een mooie villa.

Door enorm verschil in belangstelling waren de Splitters en ik uit elkaar gegroeid. De ouders, iets jonger dan mijn ouders, waren voor mij altijd 'de ouderen' geweest. De jongens kende ik, Max kwam zelfs wel eens bij ons op visite, alleen of met zijn vrouw, doch dat was meer het voortzetten van een oude herinnering. Toch mocht ik hem wel. Van Heini wist ik weinig af. Ik meen dat hij nog ongetrouwd was. Van de diverse ooms wist ik alleen het bestaan. Kende ze wel van zien, doch wist niet goed wie wie was. Zij golden als welgesteld, doch zij leefden niet intensief mee met de Joodse Gemeenschap in Scheveningen. Zij hadden blijkbaar genoeg aan zichzelf. Het was ook een hele Splitter-clan.

Grootvader Splitter overleed nog voor de oorlog. Stil en statig. De zoons hadden hem steeds met respect behandeld. In de zaak deed hij niet meer mee, hoewel hij van origine ook bontwerker was.

Toen mijn lijst bekendheid verwierf, zo in de maanden juli en augustus had ook Max zich gemeld. Voor de hele clan. Of ik ze in ieder geval wilde noteren. Zij zouden wel niet weghoeven, want zij hadden zulke goede relaties en Verwalters, dat zij van plan waren de oorlog in hun zaak door te brengen, werkende voor de Wehrmacht. Bontmantels voor officieren, bontmutsen voor soldaten, bontschoenen voor soldaten. Er heerste hoogconjunctuur in verband met de Russische winters. De Duitse legers vraten bont en bontwerkers waren even 'kriegswichtig' als wapenfabrikanten.

Maar toch noteren voor het geval, je kunt niet weten. Ze bleven echter liever in Holland, dan dat zij een ongewisse emigratie tegemoet gingen. De Duitsers waren erg aardig voor hen en beloofden alle medewerking. Ik vond het best en ik was blij dat de Splitters 'gedekt' waren.

Ik had helemaal niets vernomen van een arrestatie van Bernhard Splitter; en daar zat hij nu. Met al die safe Duitsers. Het verbaasde mij niet zo heel erg, want ik wist om welke kleinigheid je opgepakt kon worden, en dan hielp niets en nog eens niets. Misschien was hij vijf over acht thuis gekomen of misschien had zijn vrouw toch haar Arische oude werkster clandestien gehouden. En dan was dat nu Rassenschande en dan zat je en dan hielp geen lieve hemel je.

'Ja, ik zit gewoon als gevangene hier. Ik ben opgepakt. Ik kan niet zeggen waarom, maar het heeft met mijn lijst te maken en met een Joods meisje dat ondergedoken was en gepakt is en mij genoemd heeft.'

Splitter begon echt te huilen nu. Hij zag er jaren ouder uit dan de laatste keer dat ik hem gezien had, enige maanden geleden misschien. Een bevende oude man. Hij kon niet ouder dan omstreeks zestig geweest zijn. Het was een grote man, een mooie, indrukwekkende man. Weliswaar alleen uiterlijk. Doch ook dat was nu weg. Weggevallen.

Met de handen voor het gezicht snikte hij. Ik moest gaan zitten om hem aan te horen, vond hij. Want zijn ellende was groot.

Daar zat ik dan weer en weer dacht ik, als zo vaak toen en later: Man, ik wou dat ik jouw zorgen had. Want de mijne zijn tot in het onredelijke gestegen en niemand kan vermoeden dat er zulke zorgen op deze wereld bestaan als de mijne. Deze man dwingt mij zijn zorgen aan te horen, de audiëntieplaats is nu verlegd van de Hasseltsestraat naar de Van Alkemadelaan, van de woning naar de gevangenis. Niemand vraagt naar mijn toestand, iedereen denkt alleen aan zichzelf en vindt het vanzelfsprekend dat ik luister en raad geef.

Tussendoor had de andere man zich voorgesteld, door Splitter weggewuifd. Want dat was 'maar een Ariër, een gezegende Ariër'. Die man kwam uit Hilversum, had een schaap zonder vergunning, voor de zwarte markt, geslacht. Het was uitgekomen en daar zat hij dan. Nog jong. Gehuwd. Maakte zich echter geen al te grote zorgen. Men kende zo'n beetje het risico en de strafmaat. Ten hoogste drie maanden. Maar de verdiensten waren goed. Geen nare man. Zoals je ze tegenkomt als winkelier, of als pompbediende of als kapper. Maakte geen drukte.

Splitter daarentegen vol wanhoop. Geen wonder. Ondanks alle bontvretende soldaten was hij géén Ariër. En dat zei alles. Hij voelde heel goed dat dit het einde was.

Tot mijn ontsteltenis hoorde ik, dat alle mannen der Splitters opgepakt waren. Max en Heini incluis. Gek, dat zoiets niet eerder tot je doordringt. Het was weliswaar nog geen week geleden, het was maandag gebeurd. Maar het leek hem al een eeuwigheid.

'En die gevangenis is verschrikkelijk. Ik houd het geen week meer uit. Ik sterf hier, ze slaan me nog dood.'

De Hilversummer knikte stil.

'Ja, ze nemen meneer wel te pakken. Maar hij is ook te zenuwachtig, en dan roept dat plagen op. Nee, ik heb het niet getroffen met deze cel. Dat alsmaar te moeten aanhoren.'

Jouw zorgen weer, dacht ik. Ja, hij had liever kameraden gehad met zwarte koeien en zwarte varkens. Dan kon je nog eens lachen en een geïmproviseerd kaartje leggen. En nu trof hij de weeklagende Splitter.

Splitters verhaal kwam erop neer, dat een van hun Verwalters, een zekere Polak, zich de hele zaak had willen toeëigenen.

'Hoe kan een Polak nou Verwalter zijn?' meende ik wat confuus.

'Dat is een Nazi-Polak. Een Arische Polak. Maar misschien was het wel een Jood die nu Nazi is,' verklaarde Splitter.

Deze Polak had een simpele weg bewandeld. Hij had eenvoudig bij de S.D. aangegeven dat de Splitters knoeiden. Hoewel het niet waar En daar kende ik de Splitters ook weer te goed voor, die zouden knoeien en zeker niet als hun belangen kans liepen daardoor geschaad te worden. Wat was geld nu vergeleken bij de zekerheid van een grote voor de Wehrmacht werkende bontzaak. Doch de S.D. had het principe dat een Ariër altijd gelijk heeft en een Jood ongelijk. Daar was geen onderzoek voor nodig. Een onderzoek zou veronderstellen dat eventueel de Jood de waarheid sprak en de Ariër de leugenaar was. Dat was volgens axioma onmogelijk.

Polak dacht: opgeruimd staat netjes, en hij had alle firmanten laten opsluiten. De Nazi met de joodse naam. Wat zal die man een complexen hebben gehad.

De Splitters nu, hadden niet geknoeid, betoogde Bernhard vol pathos. Dat kon ook hun accountant bewijzen. Die accountant kende Polak goed, die kon met hem opschieten en die kon ook met alle Duitse instanties opschieten. Door die accountant hadden zij allerlei Duitse goede, sympathieke verbindingen gekregen. Deze accountant heette Vingeling. Splitter keek mij wat meelijdend aan tik blijk gaf nooit van die man gehoord te hebben.

'Hoe kan dat nu? U, een man met goede verbindingen, u kent zo'n man niet? Zo'n man had heel belangrijk voor u kunnen zijn. Deze man heeft de beste Duitse 'Protektion'. Dat u zo iemand niet kent,' klonk het nog wat verwijtend na.

Ik dacht bij mezelf dat ik zonder die verbinding nu ook hier zat en Splitter met die verbinding.

En wel allemachtig, nou zit die Splitter mij door te zagen over zijn zaken en intussen gaat Koch naar zijn chef en komen ze mij dadelijk halen voor een ongekend auto-da-fe. Snapt hij niet hoeveel anderen van mij nu afhangen? Maar ziet een mens in nood nog iets anders dan zijn eigen nood?

'Mag ik nu misschien even mijn Rousch ha-Schono (Nieuwjaar) gebeden zeggen? Voor zover ik ze uit het hoofd ken?'

'Ja, het is waar, vandaag is het Rousch ha-Schono. En wij zijn alleen gelaten. Wilt u ook voor mij bidden?'

'Zoudt u niet liever zelf bidden? Dan vergeet u een beetje die Polak en zo. U kunt vragen wat u wilt. Dat doet een mens toch. Doch de gebeden zijn veeleer een zich bewust maken van de betrekkelijkheid van de dingen van dit leven. Het is meer het uitspannen van dit leven op een oneindig grote lijn. Dan wordt u pas goed mens.'

'O, meneer Weinreb, ik begrijp dat alles niet. Ik heb nooit veel geleerd van deze dingen. Vraagt u toch maar om hulp voor mij en voor mijn kinderen en broers. Hoe kunt u zeggen dat dit leven niet zo belangrijk is. Het is heel erg belangrijk. Waarvan moet men leven als de zaak wordt afgenomen, geroofd eenvoudig. Dat God dat alles toelaat, zulke bandieten.'

'Nee, vergeet u die zaken. U staat nu voor veel belangrijker zaken. U staat aan de overgang van twee werelden. Hebt u er nooit zelf aan gedacht?'

'Ik wil er niet aan denken. Ik wil hier leven. Ik ben altijd eerlijk geweest, wij hebben een goede naam. Ik heb geen hoofd nu voor dawwenen (bidden). Doet u het maar voor mij en voor allen van onze familie.'

Ik gaf het op. Toch werd Splitter nu stil. Ik geloof dat hij toch probeerde te denken over de dingen die ik hem had voorgehouden. Dat was altijd mijn manier om mensen de betrekkelijkheid van hun zorgen voor te houden. Zij werden daardoor juist vaak veel wakkerder en handelden veel beter. Al was meestal hun eerste reactie er een van oppositie.

Ik trachtte mij te concentreren. Te doen alsof het Nieuwjaar was zonder omgeving. Zo gewoon het begin van een nieuwe cyclus, een vernieuwing zonder meer. Zoals het leven die steeds kent. Nu sneed de lijn van de tijd iets uit een andere wereld. Op deze dag wordt de mens geschapen. Steeds weer. Welke vernieuwing voor mij ook komen zou, een vernieuwing zou het altijd zijn. Het leven ging door, hier of elders. In deze vorm of in een andere. De mens kon niet vergaan; stel je voor. Zijn vorm kon veranderen, zijn woonplaats, zijn lichaam Wat komt, moet komen. Waarom mij zo druk maken over straks. Ik had het goed bedoeld. Meer kon ik niet doen. Het zou geen afscheid met zelfverwijt moeten worden.

Splitter wachtte met ongeduld nu op mijn terugkeer naar deze wereld. Ik voelde hoe hij ongeduldig keek en zuchtte. Toch bleef bij zeer behoorlijk en waardig.

Zodra ik mij echter omdraaide, ik had met het gezicht naar de muur gestaan, overviel hij mij weer met zijn zaken. Steeds weer wilde hij aantonen dat hem onrecht was geschied, dat die Vingeling alles ervan wist en hem helpen moest.

'Maar dan zal hij u toch ook helpen? Dan is hij toch zeker al bezig? Laat u hem dus zijn gang gaan. U kunt er nu toch niets aan doen als u hier over dat alles praat.'

Splitter had echter iemand nodig om tegen te praten. Ik voelde het en ik liet hem nu, door steeds vragen te stellen, zijn hele leven vertellen. Ik vertelde dan hoe ik hem en de zijnen steeds had gezien. Al spoedig huilde bij weer; het waren nu echter veeleer bevrijdende tranen. Het deed hem goed. Zo rolde zich zijn leven opnieuw voor hem af. Ik probeerde hem te wijzen op het vele goede dat dit leven hem ook had gegeven. Dat blijft toch. Leef dáár mee.

En zo vergaten wij de tijd. De Hilversummer was wat gaan dutten. Op de stoel, want op bed liggen overdag mocht niet. Ik zat met Splitter als op visite. Maar nooit wordt er bij een visite zó intens gesproken als hier nu. Wij lachten om oude herinneringen, om leuke gebeurtenissen in Scheveningen. Slechts af en toe flitste het door mij heen: nu gebeurt het daar, op het Binnenhof.

Ik had daar in mijn H.B.S.-tijd boeken gekocht, antiquarisch, onder de arcaden. Daar was ook een oud mannetje, Blok, ik meen David Blok. Hij had ook een winkeltje, ik meen in de Herderstraat, in de stad. Een klein, gek mannetje, met een nog kleiner, ook vreemd vrouwtje. Ik schaamde mij ervoor dat dat ook Joden waren. Zij waren zo uiterst ver en vreemd, zo, in mijn ogen, vies en slordig, zo onbeschaafd. En toch ook weer warm en gezellig. Ik was een beetje bang voor ze. Net een toverkol en een demon. En ook weer niet. Gedegenereerd. En nog in zich dragend een heel apart iets. Alsof zij zeggen wilden: Jullie kunnen me allemaal niets schelen. Daarom doen we zo gek, wauwelen we zo, doen we zo vies en verlept.

Ik zag me ook nog met mijn moeder in de tram, die in mijn jeugd nog over het Binnenhof reed. Als de tram de poorten doorging, ging het licht geloof ik uit. Dat vond ik een hele belevenis. En nu sprak men daar over Schumann en over mij en viel daar, op deze Nieuwjaarsdag, de beslissing, de vernieuwing.

Ineens gaat de celdeur open. De feldgraue bewaker, ineens zie ik de letters S.D. op zijn mouw, wenkt mij. Ik moet bij het bureau in de hoofdgang wachten. Geen De Vries te bekennen. Die heeft men ook niet nodig. Arme De Vries ook. Het moet al laat in de namiddag zijn. Ik schat dat het ongeveer zes uur is. Want horloges zijn afgenomen. De klok in het bureau kan ik niet zien.

Een meneer in regenjas staat er. Hij moet mij meenemen. Hij wenkt met zijn vinger. Ik loop naast hem. Wij gaan de poort uit. Geen auto. Gewoon lopen? Ja, gewoon lopen, door Scheveningen, door de Stevinstraat, ik zie in de verte ons huis, kijk ernaar, dan langs de Badhuisweg en de Nieuwe Parklaan. De man zegt geen woord. Ik probeer hem wat te vragen, doch hij antwoordt niet. Op een klok in de Stevinstraat zie ik dat het inderdaad kwart over zes is. Late zaken voor Koch. Of het zal wel iemand anders zijn, nu. Die mensen werken wél hard. Wat een overgave, wat een drukte. Ze zoeken gewoon werk. Als ze de Joden met rust hadden gelaten, dan zouden al die bureaus niet nodig zijn, dan was al die opwinding overbodig. Enfin, het is een soort grootscheepse werkverschaffing. Het enige wat die man na enige vriendelijke vragen mijnerzijds, o.a. naar het waarheen van deze voettocht, zegt, is een sissend: 'Jood, hou je bek of ik sla je in mekaar.'

Wonderlijk, niet één Jood te zien onderweg. Zouden ze deze wijk mijden na mijn arrestatie? Zou die zo'n indruk hebben gemaakt? Zaten ze nu allemaal binnen?

Ook geen andere kennis gezien. Bij Windekind belt de man en levert mij bij de wacht af. Die brengt mij met een: 'Zo, bent u daar weer?' naar de wachtkamer.

Ik ga zitten en wacht. Alles is nu bekend en straks hoor ik en merk ik de gevolgen. Niet bang zijn. Als er geslagen wordt, dan je slap houden en zien dat ze je gauw doodslaan. Dan is de verhuizing er meteen geweest. Geen verzet. Als ze vragen, op alles ja zeggen. Niet tergen. Wat geeft het immers? Ze willen je toch doodslaan. Het is waanzin om nog te discussiëren.

Er komt een man binnen, met ster. Een 'heer', om zo te zien. Hij schijnt mij nota bene te kennen.

'Zeg, waarom hebben ze u gepakt? Iedereen praat erover. S.S. tegen Wehrmacht? Kunt u mij nog gauw even zeggen, waarom u hier bent? Dan kan ik het vertellen. Niemand hoort ons hier.'

'Wie bent u?'

'Ik? Ik ben Wolf, Mo Wolf. Kent u mij dan niet? Broer van de beroemde Daniël Wolf. Nooit gehoord van de N.V. Spoorhout? Mijn broer zit in Engeland.'

'Wat doet u dan hier?'

'Ik? Ik moet Fischer spreken. Ik heb vaak dingen met Fischer te bespreken. Hij was de hele middag weg en zou nu pas hier terugkomen. Zeker weer plannen uitwerken voor een razzia. Maar zeg eens gauw: wat is de reden van uw aanhouding?'

'Wat hebt u met Fischer te bespreken?'

'Ik? Zaken natuurlijk. Ik werk met dpolitie samen om mensen vrij te krijgen. Nou, en Fischer luistert nog wel eens naar mij.'

'Met welke politie werkt u dan samen? De politie haalt de mensen toch juist op?'

'Nou ja, er is altijd wel wat te arrangeren. Kost wel eens wat. Voor wat hoort wat. Belangen afwegen is het. Nou, en het is altijd goed om met Fischer op goede voet te staan.'

Ik had nooit van deze man gehoord. Wel van de multimiljonair Daniël Wolf, wiens broer hij zou zijn. Doch die Daniël was vele miljoenen boven mij, die ging met mij niet om. Wel had Van Leeuwen met deze Daniël Wolf eens een soort Joods Kolonisatiefonds willen oprichten. Afgezien van een miljoenenbelofte was daar echter nooit iets van gekomen.

De man was met zijn verhaal en optreden in mijn ogen veel te griezelig om ook maar iets aan hem te vertellen. Trouwens, wat had ik kunnen vertellen. Toch vroeg ik hem iets.

'Wilt u straks naar mijn vrouw gaan? U kent het adres? Goed. Zeg haar dan dat u mij hier gezien hebt. Dat ik haar het beste wens en dat ik nog niets weet. Wilt u dat doen?'

'Natuurlijk. U weet dus nog niets. Heeft men u bij de arrestatie de reden niet meegedeeld?'

'Nee.'

Hij liep er weer uit. Ik hoorde hem met de wacht praten over Fischer. En ik zag hoe de wacht de gang doorliep naar achter en op een deur klopte. Hij ging even naar binnen, kwam toen terug, wenkte Wolf, die daarna binnen ging.

De wacht liep terug. Galmde het lied

.'Op de hoek van de straat

staat een Farizeeër'

Het heette eigenlijk 'staat een N.S.B.-er, doch deze elite vol fantasie had daar Farizeeër van gemaakt. Ook verder waren woorden veranderd. Er kwam o.a. ook iets over Joden voor. Op z'n N.S.B.'s dus.

Vreemde figuur, die Wolf. Liep zo maar bij Fischer binnen. Wat er niet allemaal mogelijk is. Met ster en al, in vol ornaat. Wat voor zaken deed die bij Fischer, hier in het hol van de leeuw?

Hij bracht inderdaad mijn groeten over aan mijn vrouw, diezelfde avond nog. Mijn vrouw vond hem, instinctmatig, wat griezelig, en nam zijn mededelingen koel in ontvangst. Zij herinnert zich dat hij geen bepaald optimistische toon over mij aansloeg. Maar ik zal er wellicht ook niet al te florissant hebben uitgezien met mijn overwegingen en vooruitzichten. Bovendien had ik hem weinig bemoedigends gezegd. Hij heeft zich dus wel correct van deze taak gekweten. En hij zal wel, op z'n zachtst gezegd, heel benieuwd zijn geweest en hij zal het wel gewichtig gevonden hebben. Niettemin, het was een moeite en hij deed het.

Overigens, ook Koch had zijn belofte gehouden. Reeds in het begin van de middag was Monasch, de koerier van de Joodse Raad, bij mijn vrouw geweest, met de mededeling namens Koch, dat het mij heel goed ging en dat ik spoedig naar huis hoopte te komen. Koch had de Joodse Raad laten bellen en deze order gegeven. Zo kreeg mijn vrouw dus twee berichten die dag. En ik wachtte op het einde.

Het duurde lang. De bel ging en Koch kwam van buiten de gang binnen. Vroeg direct aan de wacht of ik er reeds was. Hij had blijkbaar vanaf het Binnenhof al de gevangenis laten bellen, of de politie, om mij naar Windekind te brengen. Het moet intussen al wel zeven uur of nog later geworden zijn. Nachtwerk zou het worden. Straks begon de tweede Nieuwjaarsdag.

Koch kwam meteen naar de wachtkamer. Hij zag er afgemat uit. Wat wit, het leek ook of hij wallen onder de ogen had. Hij droeg nu niet meer het pak van deze morgen, doch had een uniformjas aan. Rangen zeiden mij nog niets, doch allerlei zilver op de kraag viel mij op. De broek was gewoon grijs. Het leek geen militaire broek. De kraag van zijn jas was wat open. Een militair hemd, met idem das, leek mij. Moest hij bij zijn chef in uniform verschijnen of was er een andere reden voor deze verkleding? Ik piekerde er een seconde over; het was mij opgevallen.

Wel allemachtig, hij geeft mij een hand. Aarzelend geef ik mijn hand. Alsof ik iets heel vreemds verwacht, iets gemeens, onverwachts.

'Kommen Sie bitte mit, diese Sache ist glaube ich sehr interessant. Ich habe Ihnen manches zu erzählen.'

Hij nam mij mee, het scheen haast kameraadschappelijk. De beide etages omhoog. Het duizelde mij. Wat voor interessants kan dáár nou bij zijn? Bestaat er tóch een von Schumann? Maar dan toch nooit met die 'Het Jongenskamp'-namen Herbert Joachim. Wat kan er gebeurd zijn? Die man is niet boos, heel beslist niet. Hij ziet er niet naar uit alsof hij straks zal gaan slaan, of dat hij mij naar Mauthausen gaat sturen.

De kamer boven is leeg. Juffrouw Appel, die al tijdens ons eerste onderhoud de kamer had moeten verlaten, was nu zeker allang naar huis. Koch knipte een licht aan.

'Sie rauchen?'

'Nein, danke, damit habe ich noch nicht angefangen.'

'Sehr richtig. Eine schlechte Gewohnheit. Sonst mache ich Leuten mal eine Freude wenn ich denen eine Zigarette anbiete. Juden dürfen wir übrigens nichts anbieten. Ihnen täte ich es aber doch. Kein Mensch ist jetzt da, der es sehen könnte.'

De woorden kabbelden over mij heen. Hoe is het mogelijk? Wat kan er gebeurd zijn? Hier klopt iets helemaal niet. Ben ik al dood? Is dat alles hier een schijnwereld? Ziet het er dan zo uit?

Wij gingen weer zitten. Onwillekeurig op dezelfde plaatsen als die voormiddag. Het licht, dat nog niet helemaal nodig leek op deze kamer op de tweede verdieping, gaf aan het geheel iets knus.

Nu schoof Koch weer dichter naar mij toe. De voorbereidingen schenen nu toch ten einde. Nu moest het wel komen.

'Die Sache sieht also sehr interessant aus.'

Pauze. Koch keek mij, warempel, wat vergenoegd aan. Alsof hij een leuk geheimpje in petto had.

Also!' En nu kwamen de woorden, alsof het een belangrijke formulering betrof, heel langzaam en duidelijk, stuk voor stuk, eruit.

'Also! Es gibt keinen Generalleutnant Herbert Joachim von Schumann. Es gibt auch keinen General dieses Namens, sogar keinen Oberst. Es gibt überhaupt keinen Herbert Joachim von Schumann. In keinem unserer Verzeichnisse oder Bücher zu finden. Beim Oberkommando der Wehrmacht vollkommen unbekannt. Der Chef und seine Vorgesetzten haben das heute nachmittag genau festgestellt.'

Hij keek mij aan, de hele tijd. Maar niet onvriendelijk. Veel meer alsof hij een interessante vondst aan een medewerker vertelde, alsof hij zeggen wilde: wat vind je nu van zulk een bijzonder belangwekkend gegeven.

'Das also ist Eins. Das steht nun fest. Darüber brauchen wir nicht mehr zo grübeln. Und nun Punkt zwei: Für uns wird die Sache von polizeilichem, von politischem Standpunkt, nun erst eben interesant. Passen Sie nur auf, Herr Doctor, denn jetzt kommt es. Wenn das alles nur so eine Emigrations oder Austausch Affäre wäre, eine regelmässige, wobei eine sich den deutschen Massnahmen entziehende Jüdin mitspielte, dann wäre die ganze Sache in einem Akt erledigt. Ob Sie nun wohl oder nicht mit ihr mitspielten. Dann wäre es eine alltägliche ganz uninteressante Sache. Nun aber ist die Sache plötzlich von höchster Wichtigkeit geworden. Denn' en nu komen de woorden weer met plechtige gewichtigheid, 'denn, wer ist dieser Generalleutnant Herbert Joachim von Schumann. Wer ist es in Wirklichkeit. Dieser Mann hat eine grosze Aktion aufgesetzt. Das steht fest. Sogar am Oberkommando in Berlin wusste man davon. Nur glaubte man dort, wir im Haag wären ganz im Bilde. Aber, sogar am O.K.W., stellen Sie sich vor, sogar am O.K.W. hatte man von dieser holländischen Devisen und Austausch-Sache gehört! Der Mann muss also bis dorthin seine Kanäle, seine Verbindungen haben! Der Mann hat da etwas ganz Groszes gebaut. Es sollen ja hunderte von Juden auf irgend eine Weise eingetragen sein. Wozu, fragen wir uns. Nicht nur als Sabotage-Akt, als Untergrabung deutscher Juden-Massnahmen. Dazu wäre dieser ganze Aufwand ühertrieben. Diese Sabotage der Juden-Massnahmen könnte vielleicht wohl einen Sektor der Aktion bilden, um zum Beispiel innerhalb unserer Dienststellen Verwirrung zu bringen, um innere Fehden auf zu wecken, aber die Sache muss einen ganz anderen Zweck haben. Diese Sache geht viel und viel weiter. Dieser Mann will die Juden tatsächlieh über die Grenze haben. Um dort für seine Zwecke weiter zu wirken. Nicht alle. Der gröszte Teil geht als Camouflage, als Tarnung. Dazwischen sollen dann aber einige sein welchevon ihm ausgebildet worden sind, welche ein Arsenal an Informationen für den Feind mitbringen sollen. Aber alles geht noch viel weiter. Ich bin noch nicht am Ende. Mensch stellen Sie sich vor, da gab's heute nachmittag eine regelrechte Stabssitzung beim Chef; so was!'

Koch was nu zo enthousiast, dat hij bij het woord 'Mensch', met zijn hand mijn rechterknie raakte.

'Also, passen Sie auf, die Sache geht noch viel weiter. Ich kann Ihnen nicht alles erzählen, das ist mir ausdrücklich verboten worden, aber das was ich Ihnen wohl erzählen darf wird Sie schon genügend ins Wundern versetzen. Dieser Mann ist natürlich nicht nur ein Mann. Dieser Mann ist nur einer aus einer ganzen Organisation, wohl aber einer der wichtiggten. Denn dies alles ist Arbeit einer ganzen, weitverzweigten Organisation. Sonst wäre es gar nicht möglich. Dieser Mann nun will mit seinen Leuten sondieren wer Judenfreundlich ist. Denn so kommt man zum kritisieren der Reichspolitik. So findet man seine Mitarbeiter, seine Kollegen. Und so bildet man an allen Orten und an allen Dienststellen Zellen, den ganzen deutschen Machtsapparat zersetzende Zellen. Ganz zufällig sind wir nun durch dieses Judenfräulein auf die Organisation gestossen. So was geschieht immer bei groszen Sachen. Kleiner Zufall und man stösst darauf, wenn man nur aufpasst. Dieser Mann also muss ein sehr gefährlicher und wichtiger Gegner der Reichspolitik sein. Darauf weisst alles hin. Und nun, lieber Herr Doctor, wer ist dieser Mann? Sie, und nur Sie können uns jetzt diesen Mann liefern. Sie verstehen, und dass muss ich Ihnen im Namen des Sturmbannführers sagen, wenn Sie uns diesen Mann liefern, dann sind Sie und Ihre Familie weitestgehend geschützt gegen alle Juden-Massnahmen. Das sollte ich Ihnen ausdrücklich erklären. Weiter sollte ich es Ihnen klar machen dass Sie falsch daran täten diesen Mann zu schützen, denn er hat Sie und lhre Rassegenossen nur misbraucht zu seinen Zwecken, er hat Sie in grosse Gefahr gebracht. Wären wir nicht jetzt, doch erst in einem späteren Stadium auf diese Sache gestossen, Sie wären dann veilleicht ohne Weiteres standrechtlich erschossen worden. Es ist auch Ihr Glück dass wir jetzt schon auf diesen Mann und auf seine Organisation gestossen sind. Also, bitte, nochmals, wer ist dieser Mann! Ich soll noch heute Abend meinem Chef alles überbringen. Heut Abend gibts eine weitere Sitzung. Mensch, ich hoffe Sie verstehen wie wichtig das alles ist, welch eine Rolle wir hier nun im Rahmen der grossen Politik spielen! Wer ist dieser Mann!'

Men kan zich voorstellen, en ik hoef geloof ik niet al te veel woorden te gebruiken, met welk een verbazing, ja verbijstering, ik Kochs uiteenzettingen volgde. Waar ik ook op gerekend had, niet op dit! Ik moest proberen mijn gevoelens wat het uiterlijk betreft, te beheersen, ik moest mij volkomen heroriënteren. Deze waanzinnige ontwikkeling had ik nimmer kunnen voorzien. Razend-vlug dacht en voelde ik mee. Ik was blij dat Koch zo ingenomen-uitvoerig alles uiteenzette. Dat moet dus een bijzondere bijeenkomst zijn geweest, toen men merkte, dat Schumann niet bestond. Die constatering zou wel gauw genoeg zijn gebeurd. En toen kwam dus het beraad. Koch met zijn chef, met Zöpf. En die nog hogerop? Wie bracht wie op het lumineuze idee? Het zal wel uit het collectief zijn geboren. Ja, zelfs in Berlijn wist men ervan. Dus toch! Wie weet de Oberst die mij die middag die schrik had bezorgd? Had die daar toch wat gekletst? En had men, om niet te tonen dat men er niets van wist, toen ook maar gezegd en gedacht dat dat wel 'ook zulk een Austausch-zaak' was? Ik weet het niet. Ik gis dat alles maar. Maar zo ongeveer moet het wel toegegaan zijn. En niemand kon aannemen dat Schumann dat allemaal in z'n eentje deed, en waartoe? Dat moest dus een organisatie zijn. Om Joden te helpen? Dat werd van Duitsers niet verwacht. Wel, dat zij anti-Hitler waren en dat zij eventueel Joden als dekking gebruikten. Wel logisch allemaal, maar hoe waanzinnig als je zelf weet hoe het wel in elkaar zit.

Koch moest dus van mij weten wie Schumann was. Dat voelde ik in de loop van zijn betoog wel aankomen. Daar ik niets anders verwacht had dan 'ein Ende mit Schrecken', had ik totaal geen moeite gedaan om een soort tactiek voor dit einde voor te bereiden. Waar haalde ik een generaal vandaan, die geen generaal was, of juist misschien weer wel was. Als ik zeggen zou: 'Mag ik mij even voorstellen: ik ben Herbert Joachim von Schumann,' dan zou men het niet geloven. Later hoorde ik, dat even, slechts heel even de gedachte geopperd werd, door iemand in die bespreking, dat die Jood zelf dat allemaal in elkaar gezet kon hebben. Die gedachte werd meteen weggewuifd: 'Zo iets waanzinnigs gevaarlijks, zich zelf zó blootstellend, doet niemand. Laat staan een Jood. Zelfs Schumann camoufleerde zich en noemde zich Schumann en gebruikte Joden als dekking. Nee, zo'n hele organisatie, met al die lijsten, etc., etc., dat kan één man niet doen. Die Weinreb is slachtoffer. Misschien niet helemaal ongewild, dat moeten we nog bekijken, maar in ieder geval is hij onbelangrijk. Hij is een instrument in handen van dat genie, van dat heel gevaarlijke genie. Dat moeten we vinden, en dáár is die Weinreb uiterst nuttig voor.' Koch zelf, zo vertelde hij later, had die mening voluit ondersteund. Wan hij kende mij nu, hij was de enige, en als ervaren politieman, snel pappenheimers doorziende, kon bij vol overtuiging zeggen, dat ik niets anders dan een te-goeder-trouw handelend instrument was van deze organisatie.

Ik voelde ook, dat het volkomen ongeloofwaardig zou zijn, als ik nu vertelde, dat 'desalniettemin' ik toch Schumann was. Schumann zonder franje, Schumann enkel en alleen maar om Joden uit de greep van kampen en van deportatie te houden, om ze te laten onderduiken of naar het buitenland te laten vluchten, dat ik Schumann was tegen wil en dank. Ik voelde dat dat heel simpel niet geloofd, niet geaccepteerd zou worden. De anticlimax, na deze blijkbaar verhitte conferentie, zou ook te groot geweest zijn.

Maar wie dan, hoe dan, ik moet toch straks wat zeggen? Hier worden ongehoorde, onvermoede perspectieven geopend. Voor levensbehoud, misschien zelfs voor vrijheid en voor behoud van nog vele anderen. Hier kwam iets geheel nieuws, waar ik in de verste verte niet op gerekend had.

Ik kan geloof ik snel denken en mij snel aanpassen. Want heel vlug probeerde ik met Koch mee te voelen, mij zijn organisatie-fata-morgana voor te stellen. Maar wie moet nu Schumann zijn?

Ik had al ervaring in het creëren van schijntoestanden in deze oorlog. Snel moest ik nu dus kunnen ingrijpen en een schijngeneraal kunnen voortoveren die paste in het schema dat men daar die middag had bekokstoofd.

Het zal wel S.D.-komkommertijd geweest zijn, die dag, daar op het Binnenhof, dat men dit geval zo aangreep en meteen zo hoog opnam. Of was het misschien wel de Duitse methode om in alles 'tiefere Gründe' te zoeken? Was het een gevolg van de geroemde 'Gründlichkeit' en 'Tüchtigkeit'? Ik moet zeggen, dat ik hun versie minstens zo fantastisch vond als de mijne. Ik moest werkelijk met de ogen knipperen om eraan te wennen.

En dat alles ging bliksemsnel door mij heen, verhevigd per seconde door Kochs verdere uiteenzettingen. Maar waar haalde ik die generaal vandaan? En wat moest ik verder zeggen? Wat überhaupt moest er nu verder gebeuren? Ik had toch niemand? Ik kende geen generaal, ik kende niet eens Duitsers, behalve dan Duitse Joden.

Wacht eens, kende ik geen Duitsers? Daar was toch die Oberst-Leutnant aan de grens, in Nispen? Die gentleman? En daar was toch die gekke Oberst met zijn jüdische Versippung, met die arme Metz? En daar was toch die andere Duitser, op de vluchtheuvel bij de Gevangenpoort? Was dat niet een generaal geweest? In ieder geval stond mij zoiets bij, en in ieder geval demonstreerde hij voldoende zilver en goud om zelfs Feldmarschall te zijn.

Ja, die 'hoge', die ik toen onwillekeurig het leven had gered. Een spijtig gevoel verbond "j met hem, iets onvoldaans, iets beschamends ook. Ik had hem daarom ook wel een klein beetje verdrongen, een beetje willen uitwissen. Maar toch was ik mij al die tijd van hem bewust gebleven. En als ikheel diep mijzelf zou analyseren, dan zou ik misschien wel tenslotte tot de uitkomst gekomen zijn, dat Schumann een klein beetje mede een gevolg was van die ontmoeting daar op het Haagse Buitenhof. Wie weet.

Het moet de vroege zomer van 1941 zijn geweest. Misschien mei of begin juni. Ik stond op een namiddag op de vluchtheuvel tegenover de Gevangenpoort op de tram te wachten. Lijn 9, om mij naar huis te brengen. Wat deed ik toen in de stad? Ik weet het niet meer. Misschien was het een bezoek geweest aan de Wirtschaftsprüfstelle, misschien was ik bij een Joodse kennis geweest, die daar niet ver vandaan woonde, zoals bijvoorbeeld de familie Van der Horst, die op het Noordeinde gehuisvest was. De halte wijst erop dat ik iets daar in de buurt had gedaan.

Het was een mooie dag; pittige voorzomer. Ik stond op de tram te wachten, en zoals men dan veelal doet, met het gezicht in de richting van waaruit men de tram verwacht. Er stonden nog enige mensen vóór mij, in mijn kijkrichting. Een vrouw met een lichtbruine jas en een zwarte hoed staat nog in mijn geheugen. Een volksvrouw. Dan nog een lange man met lichte regenjas. Misschien nog enige personen.

Er is in die tijd weinig verkeer. Hoewel het een belangrijke verkeersweg en stadsweg is. Daar komt vanaf de Hofweg, iets naar links in de verte, een vrachtwagen aanrijden. Nogal snel, vind ik, brutaal. Zeker een Duitser die denkt dat hij doen kan wat hij wil. Maar misschien heeft hij echte haast, corrigeer ik mijzelf, misschien is bij al te laat. De wagen komt met hoge snelheid aan. Onwillekeurig voel je je dan op zo'n vluchtheuvel niet al te safe en maak je je zo smal mogelijk. Daartoe draaide ik mij dus zo, dat ik het gezicht niet meer in de lengteas van de vluchtheuvel had, doch loodrecht erop, het gezicht dus nu op de straat, op de overkant. Door het draaien zal ik misschien iets van een schaduw hebben opgevangen rechts van mij. Want opeens voelde ik hoe iemand, zich niet bewust van de aanstormende vrachtwagen, aanstalten maakte van de vluchtheuvel af te stappen om zich naar de overkant te begeven. Misschien ook was die persoon van de stoep aan de vijverkant eerst overgestoken naar de vluchtheuvel, en, daar de daar staande mensen hem het gezicht ontnamen op wat er van links kwam, nu voornemens de overkant te bereiken. Alles ging in een reflex. Ik voelde iemand naast mij die van de vluchtheuvel af wilde, ik zag de aanbulderende vrachtauto, en ik greep rechts naast mij iemand bij de arm, en trok met enige kracht iemand terug. Juist op dat moment dondert de auto voorbij, een gevaarte. Ik weer niet eens of het een Duitse auto was of niet.

Alles ging zo snel. Door de ruk aan de arm draaide ik ook naar rechte en zie dat ik een Duitse militair bij de arm heet heb. Ik zie direct dat het een 'hoge' moet zijn, Hoewel ik nog geen verstand van rangen had als men mij die niet noemde, zag ik meteen aan allerlei goud en zilver, ook aan de rij lintjes, dat het wel een gewichtig iemand moest zijn.

De man is helemaal confuus eerst. Hij beseft inderdaad, dat het een haartje had gescheeld of hij was een weinig eervolle dood gestorven. Daar had hij dan zeker geen lintje voor gekregen. Hoewel, je weet nooit, een generaal krijgt voor alles een lintje, vaak voor nog gekkere zaken. In ieder geval, het zou niets geweest zijn om door de nabestaanden met ere te worden naverteld: 'In de grote wereldoorlog van het groot-Germaanse Rijk werd vader door een ordinaire vrachtwagen verpletterd, ver van het roemrijke front en ondanks alle lintjes.' Ook ik was confuus toen mij bleek dat ik een hoge Duitser beet had. Zo stonden wij even tegenover elkander. Ons beiden bewust van wat had kunnen zijn als ik niet met die reflex had ingegrepen.

Tegenwoordig, in het moderne verkeer, is men aan het 'toeval' van redding of ongeluk meer gewend geraakt. De situatie toen lag in een tijdperk met veel minder verkeer, en bovendien, het aanstormende gevaarte, de uitgedoste generaal (of wat het ook was in rang), de benauwde vluchtheuvel, dat alles maakte de 'redding' spectaculair.

De man keek mij dan ook na een seconde met grote erkentelijkheid aan. Hij stak beide handen naar mij uit en zei:

'Na, das hätte mich fast erwischt Vielen, vielen Dank. Sie haben mir tatsächlich das Leben gerettet. Trinken wir was darauf? Darf ich Ihnen einen anbieten?'

'Ach, ich tat es einfach ohne zu schen. Das ging so im Reflex. Ist schon gut.'

Ik was wat ontsteld met ineens die hoge Duitser tegenover mij. Het was oorlog en ik was Jood en mijn broer zat toen ergens in Buchenwald. Wij werden verondersteld geen contact met Duitsers te hebben, en wij mochten beslist geen cafés, restaurants, e.d., toen al, bezoeken.

'Nein, wenn Sie keine dringende Sache zu erledigen haben oder wenn Sie aus anderen Gründen nicht mit mir trinken wollen, wir sind ja in den besetzten niederländischen Gebieten, and vielleicht tut es ihnen jetzt gar leid dass Sie einem Deutschen das Leben gerettet haben, dann bitte ich, ich lade Sie ein. Es gibt hier schon ganz nette Buden.'

Verzeihen Sie, ich bin aber Jude, und ich darf keine Kaffeehäuzer besuchen.'

'Na, so was! Sie sind Jude?'

Hij keek mij nu van boven tot onder aan. Er kwam een lachje op zijn gezicht.

'Das muss ich zu hause erzählen. Ein Jude hat mir das Leben gerettet. Wenn nicht dieser Jude im Haag, so wäre ich jetzt am Friedhof.

Das macht die Sache noch schöner. Jetzt lade ich Sie unbedingt ein! Kommen Sie mit, wir gehen zu Deyers, diese Bude kenne ich. Ihr habt sonst nicht vieles zu erleben hier in Holland. Langweilige Sache. Dann ist Paris besser, oder Brüssel schon. Nicht zu vergleichen. Wart ihr immer so?'

Hij babbelde nu heel vrolijk weer. De schrik was weg. Hij had mij nu bij de arm gepakt en wilde mij mee de straat over nemen. Ik wist wel, dat het café Deyers veel door Duitsers werd bezocht. Dat wist 'men'. Zelf was ik er nooit geweest, ook niet toen er nog geen Duitsers hier waren. Wel wist ik dat dit café toebehoorde aan de vader van de Nederlandse, in Duitsland spelende filmster Lien Deyers. Dat wist 'men'.

'Aber ich darf nicht in ein Kaffeehaus. Wenn ich hin gehe, dann könnte die Polizei mich abholen und dann komme ich in ein Konzentrationslager. Es tut mir leid, Sie wissen das wahrscheinlich nicht.'

Bij het woord 'Konzentrationslager' schoot mijn broer mij in gedachten. Stel je voor, zou deze man niets voor hem kunnen doen? Hij was erg hoog en zag er gewichtig uit. Wie weet, was het Christiansen zelf! Ik moet deze kans waarnemen. Het is uit de hemel gevallen. Nee, probeer het nu! Probeer hem mee naar huis te nemen. Laat hij inderdaad iets terugdoen. Ik heb zijn leven toch gered? Daarom voegde ik er snel aan toe:

'Aber wenn ich Sie anderswo sprechen kann, wo es für mich nicht verboten ist?'

'Unsinn! Wenn Sie mit mir kommen, dann wird die Polizei schon mit ihren Pfoten von Ihnen fortbleiben. Sie sind mein Gast und ich muss noch mal sehen wer mir verbieten will Sie in ein Kaffeehaus mit zu nehmen.'

Wij liepen nu inderdaad de vluchtheuvel af. Juist toen de tram arriveerde. En wij gingen het Buitenhof op en daar een café in. Het zal wel Deyers geweest zijn.

De man was intussen met zijn beschouwingen verder gegaan.

'Diese ganze Judensache. Alles ein Dreck. Die sollten mal sehn mit den Tommies fertig zu werden, das ist noch mal was anderes. Diese Blödians.'

En dan zich tot mij wendend:

'Haben Sie Schwierigkeiten? Ist wohl keine schöne Zeit für Euch. Mit mir haben Sie aber keine Angst. Ich bin in anderen Zeiten gross geworden. Das waren schöne Zeiten.'

Het café was rechts, als men van de vijver af kwam. De man zocht in het niet bepaald drukke lokaal naar een plaats en besloot tenslotte een tafeltje bij het raam te nemen. Wij zaten nu tegenover elkaar. De Jodenster bestond toen nog niet. Ik viel dus niet op. Niettemin is men bang, als men in overtreding is. Gekke neiging van de mens. Gevolg van de dienst aan de afgod 'overheid en haar administratie'? Want men zou toch niet zo heel licht ontdekken dat ik Jood was. En toch was ik bang.

De bediende kwam. Ik sloeg sterke drank af. Kreeg een of ander met koolzuur bewerkt vruchtensap of surrogaat ervan. De Duitser nam een cognac of iets dergelijks. Wij proosttenelkaar toe.

'Hören Sie mal zu. Ich möchte mich gerne revanchieren. Eben weil Sie Jude sind, könnte ich Ihnen vielleicht mit etwas helfen. Wie heissen Sie eigentlich und wo wohnen Sie?' Ik noemde naam en adres.

'Schön. Deutscher Name. Werde es mir gleich doch notieren. Ich bin' en toen volgde een naam, die ik, hoe ik mij later ook inspande, niet meer kon reconstrueren. Trouwens, ik lette niet eens zo op de naam toen, omdat ik nog niet besefte dat ik die man nooit weer zou zien en dus die naam ook nooit meer zou horen. Hij noemde ook zijn rang en ik meen dat hij 'General' zei. Het was zoiets van: 'Jansen, General der Panzer' of misschien wel 'Panzergeneral'. Dat Jansen is dus nu maar een naam die ik geef. Het kan ook zijn dat het 'General' was met iets erbij, in de zin van 'General-Major', of 'General-Leutnant'. Ik weet het werkelijk niet. Het ging allemaal snel, ik was een beetje opgewonden en angstig voor dat café.

Bij dat voorstellen boog hij op zijn stoel licht naar voren. Daarna ging hij weer verder met zijn aanbod, dat echter steeds vaag bleef en vager werd. Ik echter wilde hem bij mijn broer krijgen. Ik behoefde op dat moment helemaal geen hulp. De Duitse maatregelen waren mij nog niet persoonlijk genaderd. Alleen mijn broer was de grote ellende. Ik leed er dagelijks onder, hem in een concentratiekamp te weten. Als kind reeds had ik een soort overdreven verantwoordelijkheidsgevoel voor hem gekoesterd. Als hij bij een spel wat langer wegbleef, ging ik angstig roepen en zoeken; als hij iets te laat thuis kwam van school, was ik al angstig. Wij scheelden twee en een half jaar. En nu onderging hij het ergste, het meest onvoorstelbare, hij zat in een Nazi-concentratiekamp als Jood.

'Ja, sehn Sie, vielleicht wenn ich Ihren Namen kenne, könnt ich mal etwas für Sie tun. Es gibt doch noch Juden welche sogar noch heute emigrieren. Haben Sie schon davon gehört? lch müsste mich eigentlich erkundigen. Man redet so viel. Es ist eigentlich gar nicht mein Ressort. Ich habe mit solchen dreckigen Sachen gar nicht zu tun. Na, glücklich nur. Sie sind verheiratet?'

Ik vertelde van vrouw en kinderen. Ook van mijn werk bij het Instituut, dat ik toen nog had. Hij knikte tevreden. Kreeg blijkbaar de indruk dat het wel heel goed met me ging.

'Na, in Holland ist es doch nicht so schlimm mit den Juden. In Polen ist das schon ganz anders. Seien Sie nur froh dass Sie nicht dort sind. Vielleicht benehmen unsere Jungens sich hier im Westen auch ein wenig anders mit den Juden. Würde jedenfalls keinen guten Eindruck machen, wenn sie hier mit ihren Polnischen Methoden anfängen.'

Het leek mij nu het juiste moment, om over mijn broer en Buchenwald te beginnen. Al had ik niet meer de indruk dat deze man meer zou doen dan nog meer sterke woorden gebruiken, men laat in zulke gevallen geen kans voorbij gaan. Je weet immers nooit. Als niet hijzelf, dan zou misschien iemand anders, bij wie hij mij kon introduceren, helpen. Tenslotte was hij een hoge, en tenslotte had ik zojuist zijn leven gered. En erkende hij dat gul. Ik zocht dus naar een gaatje in zijn betoog, waar ik zou kunnen invallen. Ik dacht dan te beginnen met de Amsterdamse februarirazzia's om meteen op mijn broer te komen, die volkomen 'toevallig' die zaterdagavond eind december '40, met een grote hoop niet-joden, als Jood, werd opgepakt en daarom gehouden. Maar voorlopig filosofeerde de man nog door en was er, zonder onbeleefd te worden, geen speld tussen te krijgen.

'Schliesslich, wenn der Krieg vorbei ist, wird alles auch für euch Juden anders werden. Dann wird in der Siegesstimmung auch anders über euch gedacht werden. Sie verstehen wohl, nach Versailles hat sich vieles bei uns Deutschen aufgespeichert. Das sucht einen Ausweg, und da stehen die Juden eben auf diesem Ausweg. Nach dem Sieg wird alles wohl anders werden.'

Tijdens de laatste zinnen, waren enige mannen, in burger, het café binnengekomen. Zij keken al naar ons tafeltje, en ik dacht dat het mooie uniform hun aandacht trok. Toen zij het tafeltje gepasseerd waren, bemerkte mijn man hen ook. Verrast keek hij op, wuifde met zijn hand, er werd teruggewenkt, wat Duitse begroetingen gingen over en weer, ik was te verrast, en te onderbroken in mijn voorgenomen tactische toespraak om goed te verstaan wat er allemaal geroepen werd, want mijn man stond nu zelfs op, midden in zijn laatste zin, zei nog vaag tegen mij: 'Entschuldigen Sie' en ging met de anderen mee naar een ander tafeltje, meer binnen in het lokaal.

Men klopte op elkaars schouders, schudde handen, alles met druk Duits gepraat. Mijn man werd met enig ontzag behandeld, dat zag ik wel. Slechts een der, ik meen vier of vijf burgers, een forse man met een hoornen bril, met wat kalend hoofd, scheen ook iemand van gewicht te zijn. Want hem en mijn generaal Werden stoelen toegeschoven en pas toen zij zaten, kregen ook de anderen een plaats.

Ik was wat verbouwereerd. Daar zat ik nu ineens alleen, met mijn nog nauwelijks, door de emotie, aangeroerde glas, met tegenover mij het lege glaasje van de Duitser. Ik besloot geduldig te wachten. Hij wilde zeker met de anderen eerst het een en ander bespreken, misschien vertelde hij nu ook meteen wat over mij, en dan zou hij wel weer terugkomen om het abrupt afgebroken gesprek voort te zetten.

Aan het andere tafeltje werd nu druk gepraat. Er werd ook een bestelling geplaatst. Er kwamen flessen, met glaasjes. Niemand keek naar mij. Alleen de ober begon wat om mij heen te drentelen. Ik durfde niets zelf te bestellen. Een Jood immers mag geen café bezoeken...

Het duurde twintig minuten, een half uur. Ik keek voortdurend op mijn horloge. Men scheen mij daarginds helemaal vergeten te zijn.

Ineens, beweging aan het andere tafeltje. Ha, eindelijk, afrekenen. De gewichtige, gehoornbrilde burger, betaalde. Men praatte staande nog even. De ober kreeg wisselgeld teruggewuifd, knikte heel beleefd, boog nog eens en liep vooruit om de deur voor de heren open te houden.' Dikke en Duitse fooi. Hij scheen in ieder geval danig geïmponeerd. Ik verwachtte, dat mijn mooie uniformman, mijn erkentelijke generaal, nu weer bij mij zou komen. Hij had mij lang genoeg alleen gelaten, zonder verder commentaar dan dat gemompelde 'Entschuldigen Sie'. Hij wist, dat ik op verboden terrein zat, dat ik dus misschien wel op spelden zat.

Het was mij opgevallen, dat hij tijdens het gesprek aan het andere tafeltje, geen moment naar mij gekeken had. Hoewel hij zó zat, dat een enkele blik terzijde mij had moeten raken. Hij scheen mij geheel vergeten, converseerde daar heel genoeglijk. Al verstond ik niets, het scheen daar niet al te ernstig toe te gaan. Er werd af en toe wat gelachen.

Hij liep nu in de stoet naar de deur. Ja, warempel, hij draaide zich naar mij toe.

'Ist bezahlt. Noch recht herzlichen Dank.'

Hij wuifde licht, vaag, zoals hij helemaal vaag had gedaan na zijn eerste spontane reactie. En hij verdween met de anderen naar buiten. Ik zag ze de kant van het Binnenhof oplopen. Kon ze niet helemaal volgen. Bomen en afstand ontnamen mij het gezicht.

Het kon niet zijn dat hij nu zo maar verdween. Ik trachtte me dat in te praten, al wist ik beter. Zo is de mens. En tenslotte, wat had ik al gedaan. Dat hij in zijn eerste schrik die spontane opwelling had, was misschien ook menselijk. Men moet zulke dingen vergeten, anders wordt de maatschappij gewoon onleefbaar door al die dankbare, dank verschuldigde en dank incasserende mensen. Ik zou nog wachten, misschien kwam hij toch nog terug?

Ik wachtte nog een kwartiertje. Al die tijd was ik mij bewust, dat ik op verboden, gevaarlijk terrein zat. De ober had wel gezien dat ik met deze hoge piet was binnen gekomen, de ober was blijkbaar door hem betaald, of via hem door die andere Duitser, ik had dus dekking. Doch wie zou er om geven als nu eens controle kwam, of als iemand der andere bezoekers in mij een Jood zou herkennen en de politie zou waarschuwen? Hoevele verhalen circuleerden er niet van Joden die door 'Arische' bezoekers van cafés of bioscopen waren 'aangebracht'? Men zou het mij kwalijk nemen, men zou het verhaal van de Duitser die mij had meegebracht, honend afwijzen, beledigend voor de Duitsers vinden, men zou mij nog erger st. Nee, ik moest maar vertrekken. Zo zat ik mij nog een kwartier op te winden. Rotzak!

De ober keek nu werkelijk alsof hij zeggen wilde: 'Man, hoepel nou op. Dat tafeltje aan het raam wil ik vrij hebben.' Zou die man weten dat ik Jood was? Had bij iets opgevangen van het gesprek met die man?

Ik stond op en vertrok. De ober groette niet eens. Keek opzettelijk een andere kant uit. Ik ademde vrijer toen ik op straat stond.

Nu snel naar de tram. Ineens de schrik, dat nu nog de politie me na zou lopen, door de ober gewaarschuwd. Gek schrikbeeld. Ik durfde niet naar de halte van lijn 9 meer te gaan. Liep een heel stuk om, om verder een andere tram te nemen en over te stappen. Gevolg van de spanning, deze bezopen reactie? Gevolg van de desillusie? Ook dat is menselijk.

De eerste dagen wachtte ik nog op bericht. Misschien had de man mijn naam wel onthouden. Hij had toch gezegd, dat het een Duitse naam was? Mijn adres? Moeilijker. Maar ik had hem ook verteld van het Nederlands Economisch Instituut in Rotterdam; 'das Wirtschafts Institut an der Hochschule in Rotterdam', had ik gezegd. Dat was toch genoeg oriëntering. En dan daar vragen naar een Jood met Duitse naam. Nou, die was gauw genoeg geïdentificeerd. Ik moest die man spreken. Hij zou misschien iets kunnen doen voor Ed, mijn broer.

Niets kwam echter. De hoop werd flauwer en flauwer. Maar verdween nooit. De man moest natuurlijk plotseling weg, redeneerde ik, hij had geen tijd meer gehad. Maar hij zou terug komen. Hij zou zich revancheren, zoals hij beloofd had.

Zo diende dit gebeuren, met heel veel andere ingrediënten, met nog meer fantasie, mede tot het tot stand komen van de generaals-idee, tot het ontstaan van Herbert Joachim von Schumann. Het ging natuurlijk helemaal onbewust. Want eigenlijk was ik deze man bewust grotendeels vergeten. Hij had even echter een felle hoop in mij gewekt, een hoop voor redding van mijn broer. En ik denk dat hij op die manier, langs de onbekende wegen van het onbewuste, had meegewerkt aan het tot stand komen van dat gigantische ding, dat Koch en zijn superieuren onmogelijk als het werk van één man konden zien.

Ja, ik kende dus Duitsers. En deze vreemde, vage, zo in de mist verdwenen Duitser, was eigenlijk wel de man om aan Koch prijs te geven. Want Koch moest iemand hebben, dat voelde ik met ieder woord duidelijker worden.

Laat ik mij dit geval voor ogen stellen en dat verhaal vertellen. Om te beginnen. En dan laat ik het verhaal uitdijen, dat zien we in de loop van het gesprek wel. Kwaad kan ik de man er niet mee, want hij zal wel onfeilbaar kunnen aantonen dat, afgezien van het begin van het verhaal, alles door mij verzonnen was. Als ze hem überhaupt ooit vinden. Want ik laat hem zich von Schumann noemen. Ik zal ook z'n signalement wat veranderen. Ik zal er die andere Duitsers, die Oberst-Leutnant uit Nispen en die Oberst uit Scheveningen, doorheen mengen, plus nog wat anders. Wie weet, kan ik zo deze zaak nog weer rekken, wie weet! Die invasie zal nu toch echt gauw komen, alles gonst ervan. Laat ik dit heerlijke geschenk uit de hemel, dit heerlijke nieuwjaarsgeschenk, met beide handen aanvatten! Welk een ongedachte mogelijkheden toch ineens!

'Wer ist dieser Mann,' was Kochs laatste exclamatie. Vol spanning wachtte hij nu op het antwoord. Hij meende mij genoeg duidelijk gemaakt te hebben welk een kans ik maakte als ik een steentje bijdroeg tot ontmaskering van dit complot. Steentje bijdroeg? Wel nee, ik was de hoofdpersoon, door mij en alleen door mij, kon het komplot worden opgerold. Wat een toestand! Nu vooral geen fouten maken, maar nu vooral ook wat wagen, durf hebben, fantasie hebben. Mij indenken in deze Duitse mentaliteit, in de S.D.-mentaliteit zoals die zich nu aan mij openbaarde. De mentaliteit van de persoon Koch vooral, maar ook van de mij onbekende persoon van de Sturmbannführer Zöpf en van de onbekende figuren, die blijkbaar Koch mede hadden geïnspireerd. Ingewikkeld wel, maar vol toekomstmuziek. Mijn God, wat liggen hier een mogelijkheden!

Dat alles schoot als bliksemflitsen door mij heen in de loop van Kochs uiteenzettingen. Zulke flitsen kennen tijd noch ruimte. Je wordt er alleen een beetje duizelig van.

'Ja, ich verstehe Sie nicht, ich verstehe Sie gar nicht. Dieser Mann ist eben der Generalleutnant Herbert Joachim von Schumann. Der muss existieren, er hat ja seine Abteilung im Oberkommando in Berlin. Er hat es mir ja selber immer gesagt.'

Ik deed verbaasd, wat beledigd, dat men mijn generaal zulke dingen toedacht. Het leek me het beste improvisatorische begin. Tenslotte moest ik blijk geven dat ik wennen moest aan die gekke veronderstellingen van Koch en de zijnen.

'Ich verstehe, für Sie ist das eine Art Shock das alles nun zu hören. Glauben Sie mir aber, wir haben ganz eindeutig festgestellt dass es keinen Herbert Joachim von Schumann gibt. Erzählen Sie also bitte wie Sie mit ihm in Verbindung kamen, wie er aussieht, wer seine Mitarbeiter sind, wo er wohnt, also bitte alles. Lassen Sie nichts fort. Die kleinste Kleinigkeit kann von gröszter Bedeutung sein. Wir haben Zeit. Der Sturmbannführer wartet auf meinen Bericht. Ich muss nachher wieder zu ihm. Er will auch ganz ausführlichen Bericht. Wir von der Polizei wissen dass eben die unauffälligen Details oft durchschlaggebend sind. Bitte also, wer ist dieser Mann, erzählen Sie alles, von Anfang, ich höre zu. Ich werde Sie nur unterbrechen wenn ich glaubc dass etwas von Bedeutung in einer gewissen Situation näher beschrieben werden sollte. Also!'

'Ja, vom Anfang. Es fängt also an bei der Haltestelle der linie 9, bei der Gevangenpoort.'

Koch had nu een grote blocnote voor zich, op zijn knie, en begon ijverig te schrijven. Hij knikte tevreden bij mijn verhaal. Het was ook echt.

Om tijd te winnen, om mij intussen een beeld te vormen van deze geheel nieuwe toestand, vertelde ik het begin zeer uitvoerig. Hoe ik daar stond, wie er nog meer stonden, hoe laat het ongeveer was, welke datum ongeveer. Het was in ieder geval nog vóór Rusland. Ik schatte zo eind mei begin juni.

Toen ik op het punt kwam dat ik de man zag die ik had weggetrokken, moest Koch weten welke rang hij had. Dat wist ik echt niet. Koch sprong op en liet mij uit een boekje allerlei rangonderscheidingen zien. Ja, daar had ik niet op gelet, want ze zeiden mij toen niets. Dat kon Koch zich volledig indenken. Verder dan maar.

Op het punt, waarop de man gezegd had, dat ik wel naar het café mocht met hem, onderbrak Koch met een:

'Das zeichnet den Mann. Diese Mitteilung ist äusserst wichtig. Dieser Mann ist prinzipiell ein Gegner. Er hätte wissen sollen dass man so was nicht tut. Zum Beispiel, Herr Weinreb, wenn mir das mit Ihnen passiert wäre, und Sie hätten mir diese Mitteilung gemacht, die wieder zeigt dass Sie ganz in Ordnung sind, dann hätte ich Sie auf die Dienststelle mitgenommen, Ihnen dort dann den Trunk gegeben, und ich hätte Ihnen vielleicht einen Zettel mitgegeben, eventuel von meinem Chef mitunterzeichnet, worin die forgefallene Tatsache bestätigt wäre. Das wäre korrekt. Dass dieser Mann Sie aber, gegen Ihren Willen in ein Kaffeehaus mitnimmt, zeigt genügend seinen Typus.'

Het speet me even inderdaad dat ik de correcte Koch niet had weggesleurd. Zo'n briefje van de S.D. ware goud waard geweest. Hoewel, de weg naar zijn Dienststelle zou mij toen toch ook wel hartkloppingen hebben bezorgd. En wie weet, was die 'Zettel' alleen maar nu op het tapijt verschenen en zou ik in werkelijkheid helemaal niets hebben gekregen. Een S.D.-er zou zich wel van de reddende Jood hebben afgemaakt met een gewuifde dank. Op z'n best, denk ik!

Ik ging nu verder. Hoewel ik nog niet gezegd had dat deze geredde 'de' Schumann was, had Koch toch begrepen uit de hele aanhef dat die het wel moest zijn, of althans een nabije schakel tot die Schumann.

Toen kwam het punt van het voorstellen, toen die man naar mijn naam en adres had gevraagd en daarop zelf zijn naam had genoemd. Nu had ik het dus goed verstaan, en nu zei ik dus namens de man: Herbert Joachim von Schumann, Generalleutnant.

'Also, das ist der Schurke, dieser Gauner. Jetzt erzählen Sie bitte doch mal ganz genau, welche Uniform er an hatte. Das ist äusserst wichtig.Sie müssen sich jetzt zusammennehmen, Sie sind schliesslich ein studierter Mensch, Sie wissen was Konzentration heisst. Schliessen Sie mal die Augen und denken Sie sich ganz in die Lage ein. Sie sitzen da and er sitzt da. Wie sah er aus.'

Ik deed echt mijn best, maar ik was nu eenmaal geen uniformgek en ik neem alleen dat goed op wat mij van belang schijnt. Ik stamelde dus wat van veel goud en zilver en 'Ordensabzeichen'.

'Ja, warten Sie mal,' onderbrak Koch nu heel resoluut, 'hatte er einen breiten roten Streifen an der Hose? Das müssen Sie doch wohl bemerkt haben?'

Ik had het niet 'bemerkt', echt niet, ik weet het nog niet. Maar om Koch niet te veel met negatiefheid te voeden, gaf ik hem zijn zin. Zo'n brede rode streep leek mij wel plechtig in dat soldaatje spelen, net zoiets als dubbel-gestempelde formulieren in het administratie-spelen.

Dus zei ik, opgewekt bijna:

'Ja, tatsächlich, die roten Streifen hatte er, ganz deutlich.'

'Na, endlich! Also ist es ein General! Dann werden wir das weitere auch wohl finden.'

Het was een beslissend moment. Of die man nu wel of geen generaal was geweest, ik denk nog altijd dat hij ook 'General' had gezegd, nu werd Schumann echt generaal, zonder twijfel. Brede rode streep.

Koch begon weer plaatjes te laten zien van rangen. Mooi gekleurde. En ik kreeg mijn eerste les in Duitse rangen. Ik leerde dat de Wehrmacht andere rangen had dan de S.S. en dat de distinctieven ook anders waren. Het duizelde mij. Doch toen Koch, na veel gepraat over 'Silberne Achselstücke' en 'geflochtene Achselstücke' mij duidelijk had gemaakt dat de 'geflochtene' het hogere aangaven en ik op de plaatjes de rang van Generalleutnant had gezien, zei ik, alsof iets in mijn herinnering weer opkwam, dat die man inderdaad die en die schouderstukken had gehad en dat ik dacht dat hij daar dan die sterren op had gehad. ja, dat was het, meende ik.

'Sehen Sie, wenn Sie sich nur gut konzentrieren. Es fällt uns immer wieder auf, dass die Lente sich heute nicht mehr konzentrieren können. Üben Sie das nur, es wird Ihnen noch von viel Nutzen werden.'

Zo kreeg Schumann de juiste uitmonstering. De nieuwe Schumann, de Kochse Schumann.

Toen wilde Koch weten of die man het 'ijzeren kruis' had gedragen. Ik vond dat hij dat aan zijn stand en allure wel verplicht was en beaamde dit dan, na weer even geconcentreerd mijn ogen gesloten te hebben.

'Der Gauner; aber doch wohl nicht das Ritterkreuz?'

Ik schrok ervan. Ik wist wel dat zoiets bestond, doch had geen idee hoe het eruit zag. Later hoorde ik dat dit aan de hals bengelde, och dat wist ik toen nog niet. Ik vond ook dat ik misschien te ver ging een 'Gauner het ridderkruis te geven, dus schudde ik van nee.

'Und jetzt wollen wir uns den Mann mal näher anschen. Wie sah er aus. Bitte ausführlich. Ich habe Geduld und Zeit.'

Daar ging hij dan. Ik gaf in ruwe trekken de man van Deyers weer; detailleerde hem met de Oberst-leutnant uit juli '40 en met de Oberst van Metz. Ik stelde mij deze drie nu goed voor ogen. Zij weken overigens in type niet veel af. Koch tekende voortdurend aan. Ik mocht niet te vaag zijn, daar ik deze Schumann later, toch vaker gezien moest hebben- Ik had mij echter, na dat moeilijke examen in 'Achselstücke' en 'Sterne' voorgenomen Schumann voortaan alleen maar in burger te hebben ontmoet.

Eindelijk dan, mocht ik verder. Koch zweette van opwinding. De generaal klopte immers met het boekje; met rode broekstreep en al.

Ik liet het verhaal vooreerst verlopen zoals het verlopen was. De nieuw-binnenkomenden wekten natuurlijk grote interesse bij Koch. Ik had mij, onder het praten, al voorgenomen de grote man met de hoornen bril, die wat leek op een collega-econoom, als naaste medewerker van Schumann te laten optreden. Want daar kon ik een goed signalement van opgeven.

Zo gaf ik dus vooral van de grote een duidelijke beschrijving, en liet al doorschemeren, dat die man later nog wel weer zou optreden. Koch gromde van genoegen bij dit nieuwe signalement en de wetenschap dat een collega in het complot bekend werd.

'Nur mal schnell, ich möchte jetzt schon wissen wie dieser zweite 'Schurke heisst. Bin vielleicht was voreilig, aber bei uns Polizisten ist das eine Art berufliche Ungeduld.'

'Natürlich, Sie sollen alles wissen. Untersuchen Sie bitte alles nur gut. Dieser grosse heisst von Rath.'

Als door de ratten gebeten sprong Koch op.

'Was Sie sagen! Von Rath! Wie der erschossene Gesandtschaftssekretär in Paris. Diese Frechheit.'

En na enig nadenken:

'Entweder er heisst tatsächlich von Rath, und dann haben wir die Bande; die von Raths stehen glaube ich nicht all zu gut angeschrieben. Oder er nennt sich so aus symbolischen Gründen! Na, dann erwischen wir ihn ebenfälls. Ihre Beschreibung dieses Kerles ist ja ausgezeichnet. Den haben wir schon bald. Der wird schon staunen wenn er sieht was die Deutsche Sicherheitspolizei nicht alles kann!'

Ik was wat geschrokken toen Koch zo door von Rath gebeten scheen. Was het fout geweest die naam te noemen? Ik had, in mijn pogingen destijds, om Joodse Raad en andere vragers een weinig te bevredigen met gegevens die verder niets om het lijf hadden, al enige keren deze naam von Rath laten vallen. Gebrek aan fantasie? Of het spel van toeval. Het was een Duitse naam, wat speciaal, het was een 'von' die bij het 'von' van Schumann paste. Doch hier bij Koch had ik misschien voorzichtiger moeten zijn. Ik wist echter wéér geen andere goede naam en ik wilde mij niet in namen verstrikken van niet-bestaande personen. Hoe goed mijn geheugen ook is, ik had al ervaring dat ik alleen feiten goed onthield en dat op andere punten mijn geheugen vaak jammerlijk faalde. Dus ook uit een soort zelfbescherming had ik die naam Von Rath laten vallen. Laat nu maar komen wat komen moet.

Ik kon weer verder vertellen. Alles waarheidsgetrouw tot- en met het punt waarop die 'Schumann' met het gezelschap Deyers verliet en in de richting Binnenhof verdween. Mij alleen in het verboden café achterlatend.

'So eine Niederträchtigkeit. Der Mann wusste genau dass das verboten war. So wollte er Sie in seinen Schlingen bekommen. Den Charakter kenne ich schon. Ich respektiere Gegner. Sie sollen aber keine Schurken sein. Das aber zeichnet den Mann deutlich. Hatten Sie noch Schwierigkeiten dort?'

Ik stelde Koch gerust. Vertelde wel van mijn vage angst en mijn thuiskomst.

Nu echter moest ik op dat thema verder zelf improviseren. Nu werd het oppassen.

Ik liet Schumann de tweede dag na deze ontmoeting van zich laten horen. Niet hij zelf, - ik griezelde van het uniform, - maar de grote man met de bril kwam. Namens hem. Hij stelde zich voor: 'Von Rath.' Ik liet hem binnen, in de voorkamer. Hij kwam excuses brengen namens de Generalleutnant. Zij hadden namelijk op dat moment een heel belangrijke bespreking gehad, met allerlei kopstukken. En het had hem beter geleken mij maar als een soort toevallige café-buurman te laten beschouwen.

'Das war also die Bande. Selbstverständlich haben die besprochen auf welche Weise man Sie benutzen konnte. Die haben den Zufall, dass da mal ein netter und gescheiter Jude denen in die Hände fiel, angreifen wollen. Wenn das überhaupt noch ein Zufall war. Vielleicht tat der Mann nur so alsob er die Strasse überqueren wollte und erwartete er ihre Reaktion.'

'Er konnte doch nicht wissen dass ich Jude bin. Wir hatten damals doch noch keinen Stern.'

'Na, überlassen Sie es denen. Die wissen schon was sie tun. Vielleicht wurden Sie schon einige Zeit von denen heobachtet. Die wussten schon von ihrer Arbeit, von ihrer charakterlichen Zuverlässigkeit, von ihrer Hilfsbereitschaft. Und wie erklären Sie sonst dass die Bande genau etwas später auch bei Deyers eintrifft? Na, seien Sie kein Kind. So was verstehen Sie wirklich nicht.'

Ik moest me even vermannen om niet te denken dat ik 'een kind' was en te beseffen dat 'die Bande' helemaal niet die Bande was. Koch echter paste de stukjes van zijn legpuzzel triomfantelijk aan elkaar. Ja, als iemand nou eenmaal per se wil!

Goed dan, ging ik verder, die Von Rath zei nu dat zijn vriend, de Generalleutnant, mij liet weten dat hij, als dank voor mijn ingrijpen, zou pogen om voor mij en mijn gezin, emigratiepapieren te ver. En of ik alvast allerlei personalia wilde opgeven. Ik liet nu het verhaal van mijn broer, van Buchenwald en daarna Mauthausen, weg. Ik had Koch al eerder, die ochtend, kort verteld van het lot van mijn broer; toen ik het over mijn gezin had. Koch had het verhaal toen met een wat starende blik aangehoord en zoiets als 'leider, leider' gemompeld. Het had geen zin om nu, nu mijn broer al in Maathausen was omgekomen, te vertellen dat ik toen over mijn broer had willen spreken. Tenslotte moest ik nu op de Schumann-lijst uitkomen.

Von Rath beloofde mij nader bericht. Op mijn vraag waar Schumann te bereiken was, had hij gezegd: 'Oberkommando der Wehrmacht in Berlin. Jeder kennt ihn dort. Er ist dort ein grosser Mann.'

'Na, den kriegen wir schon. Grosser Mann! Ein Verbrecher ist er, ein Hochverräter. Aber erzählen Sie bitte, erzählen Sie. Die Sache wird immer interessanter.'

Wat overmoedig geworden, vroeg ik ook aan Von Rath, hoe ik hem bereiken kon. 'Bei der Ortskommandantur im Haag. Wenn ich da bin. Denn meist bin ich fort. In Paris, Brüssel, Berlin. Ich habe dann wichtige Missionen für den Generalleutnant.'

Ik had weer raak geschoten. Het werd me ook niet moeilijk gemaakt. Alles was nu 'roos'.

'Wichtige Missionen!' kwam er honend bij Koch uit. 'Wichtige Missionen für eine Untergrabung der deutschen Widerstandskraft. So, sie sagten Paris, Brüssel und Berlin. Die Bande finden wir schon. Und haben Sie im Haag mal nach ihm gefragt bei der Ortskommandantur?'

'Nein, das konnte doch nicht. Denn dieser Stadtteil ist doch für Juden gesperrt. Und übrigens sagte er auch, dass es besser wäre wenn ich mich nicht nach ihm erkundigte. Das könnte ihm schaden und mich als Juden in Gefahr bringen. Er würde schon regelmässig den Kontakt mit mir aufrecht erhalten um diese Emigration meiner Familie zu erledigen.'

Seien Sie nur froh dass Sie bisher noch nicht darauf eingegangen sind. Denn wissen Sie wo Sie hingekommen wären? Ganz in den Klauen dieser Bande. Die hätten Sie bis aufs äusserste missbraucht.'

Zo was dus, ging ik verder, het eerste contact geweest. Het duurde een hele poos, en ik hoorde niets. Bijna had ik het al vergeten en opgegeven. Trouwens, de emigratie vond ik niet zo dringend, - goedkeurend geknor van Koch, - en ik had er niet om gevraagd. Ik dacht dat, met de oorlog in Rusland mijn Generalleutnant en Von Rath daar ergens ver weg zaten.

Toen ineens, het moet januari 1942 zijn geweest, kwam nota bene von Schumann zelf aan de deur. In burger. Ik herkende hem nauwelijks. Hij vertelde inderdaad in Rusland te zijn geweest en daardoor niets te hebben kunnen ondernemen voor mijn emigratie. Hij vertelde ook hoe hij overal verteld had van die ontmoeting op de vluchtheuvel, aan de tramhalte. Ik had hem binnengevraagd en wij hadden wat zitten praten. Daarbij had hij, - ik vermeed nu voorzichtig elk initiatief mijnerzijds, - al pratende de idee ontwikkeld, dat er een emigratie in groter verband mogelijk was. Dat hij namelijk nu o.m. een ressort onder zich had, waarbij uitwisseling van bepaalde Joden mogelijk was, en wel tegen in het neutrale buitenland beschikbaar gestelde deviezen enerzijds, en tegen een aantal zich daar bevindende Duitsers anderzijds. Mijn emigratie wilde hij dan opnemen in dat grotere geheel. Dat zou de zaak gemakkelijker maken en minder opvallend voor mij. Wat ik nu deed, had Schumann gevraagd. Ik had hem verteld dat ik sedert november 1941 mijn functie bij het Instituut kwijt was. Wel, had hij gezegd, dat komt dan prachtig uit, dan stel ik u voor bij het Oberkommando, om voor Holland de Joodse zijde te regelen en te administreren. Daar alles mij uiteraard een volkomen legale zaak had geleken, stemde ik toe. Tenslotte leek zo'n functie mij naar alle zijden nuttig.

Koch knikte instemmend. Het paste in zijn beeld van de brave burger.

Schumann had daarop gezegd, dat het verdere contact nu via Von Rath zou lopen, die weer eventueel zijn eigen medewerkers had. Von Rath behartigde namelijk allerlei contacten voor Schumann, in diverse landen. Ik zou spoedig meer horen.

Ik vermeed angstvallig te reppen over de actie met het Gewestelijk Arbeidsbureau. Waartoe? Het diende tot niets. Het kon alleen allerlei mensen schaden, het zou misschien nieuwe complicaties oproepen. Bovendien, de actie had haar doel bereikt en was nu verleden tijd. Het is nooit bij Koch uitgekomen!

In maart dan, kwam von Rath weer. Nu met allerlei formulieren en instructies. Ik mocht beginnen met voorlopige inschrijvingen. Alvast noteren. Het zou in Berlijn nader worden onderzocht, geselecteerd en uiteindelijk gefiatteerd. De formulieren zouden regelmatig worden opgehaald door een van von Raths medewerkers.

Hier introduceerde ik een nieuwe figuur. Om in stijl te blijven, had ik hem Six genoemd, gedachtig aan de Amsterdamse burgemeester in Vondels tijd en aan de adellijke Sixen, de jonkheren. Dat paste bij het Duitse 'von'.

Zo was dus half april een zekere Six bij mij verschenen, namens von Rath. Om de formulieren te bespreken en om verdere instructies te geven.

Hoe deze eruitzag, wilde Koch natuurlijk weten.

'Der heisst wohl genau so Six wie von Rath von Rath heisst. Aber wir kriegen diese Gauner schon.'

Ik beschreef Six. Had vaag een van het gezelschap bij Deyers op het oog, doch mengde daar, aangezien ik die man nauwelijks had gezien en alleen het type had onderkend, allerlei van mij bekende personen tussendoor. Zelfs, niet uit boosaardigheid doch puur uit gebrek aan beter, iets van Koch zelf Koch merkte niet eens, dat ik zijn neus en ogen nam!

Het was een forse man, middelbare leeftijd, iets kalend, donkerblond; enfin, Koch had er genoegen, groot genoegen mee. En ik dacht: hoe simpel is het, verblinde mensen te misleiden.

Six nu, - ik had Koch fijntjes van het jhr. op de hoogte gebracht, -bestudeerde met mij die formulieren. Ja, die Six rook nogal naar parfum, voegde ik eraan toe, menend dat mijn signalement wat povertjes was geweest. Dat parfum deed de deur dicht.

'Diese Schurken! Wissen Sie was dat bedeutet, ein parfümierter Mann?'

Ik wist het warempel niet. Vermoedde wel wat, doch durfde het niet te zeggen.

'Das sind ekelige homo-sexuelle. Das ist ein wichtiger Hinweis. Wir finden die schon! Das zeichnet die Leute. Sie haben doch wohl mal vom Röhm-Putsch gehört? Na, das war auch so eine Bande.'

Ik begreep het nu helemaal. Six had dus parfum; goed onthouden. Ja, dat parfum van Six heeft mij later nogal besognes bezorgd, en gedoe. Doch dat was weer een heel andere wereld. Ook die komt nog!

Voor mij moest een jonker fris ruiken, meer niet. Wist ik, dat dat ook nog andere betekenissen kon hebben? Arme jonkers.

Goed dan, Six nam de formulieren door en deelde nu ook mee, dat de mensen administratiekosten moesten betalen en ook nog gekeurd moesten worden. Ik vertelde nauwgezet van de f100,- per persoon boven bepaalde leeftijd en boven bepaalde inkomensgrens. Hij zou de nieuwe formulieren, nadat zij waren ingevuld, komen ophalen. Ik mocht er vooral zelf niets mee ondernemen en ze vooral aan niemand tonen. Ook geen afschrift van de namen aan wie dan ook geven. Dit, om dus in overeenstemming te zijn met mijn weigerachtige houding tegenover de Joodse Raad en om vooral ook nu te kunnen zeggen, dat ik thuis niets bezat. Volgens instructies nu dan van Schuman - von Rath - Six. Want stel, dat Koch eens wilde weten wie er ingeschreven waren. Dat zou hij zo goed als zeker ook wel eens willen weten. Dus liet ik Six nu aan mij verklaren, dat het namens het O.K.W. verboden was dat ik thuis een schaduw-administratie hield naast die welke ik volledig had af te geven aan deze koeriers van het O.K.W.

De keuringen mocht ik volgens Six laten uitvoeren door iedere willekeurige arts. Dat waren mijn zaken, als er maar formulieren daaromtrent aan hem werden afgegeven.

'Versteht sich. Die wollen natürlich alle Daten haben. Und Sie haben tatsächlich ihm alles übergeben?'

'Ja, ihm und von Rath.'

Spijtig schouderophalen van Koch. Verder interesseerden de keuringen hem niet. Wel even het geld. Dat had ik namelijk een volgende keer, toen, voor de variatie Six samen met von Rath was gekomen, meegegeven, met de lijsten.

'Das ist aber reiner Diebstahl, das ist Betrug, dist einfach ein Kriminelles Verbrechen. Die haben sich an Judengelder vergriffen. Na, diese Bande, die bekommen es schon schön heimgezahlt.'

Hoeveel geld ik bij elkaar wel had afgedragen. Ik wilde het niet al te bont maken, wilde ook niet in conflict komen met het grote aantal dat betaald had. Zo noemde ik een bedrag van rond dertigduizend gulden. Het maakte op de kleine burger Koch een diepe indruk. Wist hij ook veel van de noden van deze tijd! Voor mij waren dertigduizend gulden tot voor kort ook een fantastisch bedrag geweest, een veelvoud van mijn bescheiden Instituut-inkomen. Nu was ik echter gaan rekenen in tienduizenden, met de honderden die moesten onderduiken of de grens over moesten.

'Die haben also dreissigtausend Gulden einfach mitgenommen? So was! Das ist doch keine politische Gegnerschaft mehr, das sind doch schon blosse Verbrecher, einfache Kriminalfälle. Homosexuelle, Betrüger, Verbrecher. Na, die hängen mehrfach!'

Ik legde uit dat het geld door mij in meerdere keren was uitbetaald. Tot voor kort nog. Iedere keer de formulieren plus de bedragen in bijbehorende enveloppen.

'Sie haben doch Quittungen erhalten?'

'Nein, das kann ich doch von deutschen Offizieren nicht verlangen. Das ist doch Ehrensache. Schliesslich nehmen sie die Formulare mit und sind also auch sie für das Geld verantwortlich.'

Dat kon Koch weer begrijpen.

'Ja, tatsächlieh. Für Sie waren es Offiziere, Ehrenmänner. Sie haben richtig gehandelt. Sie konnten schliesslich nicht wissen was das für Leute waren. Welch ein Glück das wir noch rechtzeitig dazwischen fahren können. Die werden von diesem Judengeld keine Freude erleben. Das können die sich wohl für eingebrockt halten.'

Zo was dus de zaak gegroeid. Eenmaal nog was Schumann geweest, weer in burger. Ik beschreef het kostuum. Ook dat van von Rath en van Six. De hoeden, de jassen. Schumann had een wandelstok. Von Rath vaak een paraplu, al regende het niet. Ik trachtte mij voorbeelden voor ogen te stellen om later niet te weifelen. Het lukte behoorlijk.

Alles bij elkaar was Schumann dus tweemaal geweest, - na de ontmoeting aan de tramhalte, - von Rath een keer of vier en Six een keer of drie-vier. Ik wist geen adressen, behalve dan de door Schumann en von Rath opgegeven instanties. Van Six vermoedde ik dat hij wel eens in Den Haag verbleef, doch dat bij elders woonde. Het was niet bij mij opgekomen naar zijn adres te vragen, daar hij toch immers bij mij kwam, ik niet reizen mocht en eigenlijk niet bij Ariërs op visite kon.

Het leek Koch plausibel, doch jammer was het. Anderzijds zag hij hierin ook een bewijs voor hun kwade bedoelingen. Adressen zouden hen doen vastlopen. Zo waren zij niet terug te vinden. Doch, het machtige Duitse politieapparaat zou ze wel vinden, hoe dan ook.

Mijn verhaal was ten einde. Ik had gezwegen over Westerbork. Door de legaliteit van het geheel was iedere gedachte aan Turksma-activiteiten ver weg gebannen. Koch vond blijkbaar ook dat de doeleinden van de 'bende' veel verder strekten dan dat flauwe onderduiken. Nee, dat was niet hun gebied. Althans niet in dit geval. Hier wilden zij, dat zag hij nu nog beter dan voorheen, verwarring stichten, splijtzwammen uitzaaien, instanties binnendringen. Joden selecteren voor hun doeleinden, gelden voor bestrijding van hun onkosten binnenhalen, zij wilde sonderen, cellen vormen. Daar wees dat gereis van Von Rath op, daar wees de helpersfiguur van Six op, die volgens Koch helemaal geen jonkheer kon zijn, doch een pure oplichter was. Want jonkers deden zo iets niet, die pleegden verzet met de wapens eventueel, die deden echter nooit mee aan infiltreren, aan ondermijnen. Hier waren communistische krachten in het spel. Daar wees de methodiek op.

De tijd was ver gevorderd. Buiten was het nu helemaal donker. Het gesprek was levendig, vriendelijk geweest. Koch begon alles nog eens te recapituleren, stelde opnieuw vragen. Het geheel bleek wonderwel te passen in zijn conceptie. Het paste ook in de mijne. Zegt men niet dat de uitersten elkaar raken?

Ik moest de signalementen herhalen. Niet om mij op de proef te stellen, doch om volledige zekerheid te krijgen. Ik begon mij echt medewerker te voelen in het voornemen een gevaarlijk komplot tegen de Duitse oorlogsvoering te torpederen.

Eindelijk dan sprong Koch weer op en liep naar de telefoon. Draaide een nummer en vroeg naar de Sturmbannführer. Kreeg blijkbaar een ander nummer op. Draaide weer en vroeg weer.

Toen hoorde ik:

'Herr Sturmbannführer, hier Hauptscharführer Koch. Ich habe wichtige Meldungen in der Sache Schumann.'

De andere kant praatte nu. Ik wist nu ook dat Koch Hauptscharführer was. Hoewel ik van Koch les had gehad in rangen, wist ik het niet te plaatsen. Wel zag ik, dat Koch geen silberne, laat staan geflochtene Achselstücke had. Hij had alleen een zilveren rand op die Achselstücke. Niet zo foutief rangschikte ik hem onder de hogere soorten onder-officier. De andere kant praatte maar kort. Daarop weer Koch:

'Ich habe also nun die Beschreibungen von drei Personen. Und sehr viele Einzelheiten von grösster Wichtigkeit.'

De andere kant weer, en dan:

'Ja, ich kommne sofort. Soll der Weinreb mitkommen?'

De andere kant wilde blijkbaar geen Jood zien. Want Koch deed ineens wat verlegen:

'Ja also, ich verstehe, verzeihen Sie. Dann lasse ich ihn zurückbringen.'

De andere kant praat weer. Tenslotte dan Koch:

'Dann mache ich Montag mit Weinreb das Protokoll und dann sehen wir was weiter geschieht. Ich werde es ihm sagen. Und ich komme sofort zu Ihnen. Ich werde die Fahrbereitschaft einschalten.'

Tot mij zich wendend, met een vriendelijk-ernstige plooi:

'Sie verstehen, ich muss Sie leider noch über den Sonntag ins Gefängnis bringen lassen, denn erst muss ja ein Protokoll gemacht werden und mein Chef muss das erst auch noch sehen. Wir sind Ihnen aber dankbar für ihre wertvolle und gescheite Mitarbeit. Ich soll Ihnen im Nahmen meines Chefs mitteilen, dass Sie bald nach hause können und dass wir erwarten dass Sie uns mit aller Hingabe unterstützen werden in unserer Arbeit diese Bande zu finden. Denn schliesslich könnten Sie dabei eine Hauptrolle spielen. Ich soll Ihnen bestellen dass es Ihnen dabei sehr gut gehen wird; Sie werden weitestgehend geschützt werden während des ganzen Krieges.'

Koch belde nu andere instanties. Zoals ik later begreep betekende de 'Fahrbereitschaft' een soort autodienst om Duitse ambtenaren te vervoeren. Men bezat toen nauwelijks zelf auto's. Had men iets dringends, dan stond een auto ter beschikking. Met zulk een auto zou Koch nu naar Zöpf gaan. Zo laat nog, constateerde ik angstig. Zou de stemming dan niet geïrriteerd zijn? Of was het juist goed dat men vermoeid was? Een ander telefoontje was blijkbaar bedoeld om mij nog naar de gevangenis te brengen.

Samen gingen wij naar beneden. Koch meende op de trap dat ik maandag of dinsdag wel naar huis zou kunnen. Doch ik moest er rekening mee houden, dat er dan voor mij een zware tijd zou volgen. Ik zou namelijk ingeschakeld worden in het werk deze bende te laten grijpen. En die bende was gevaarlijk, die zou niets ontzien als zij onraad rook. Men zou mij zonder pardon liquideren; dat was de bekende communistische tactiek. Ik moest dus met grote omzichtigheid te werk gaan; en, de S.D. zou mij helpen en steunen. Want ik was nu een uiterst belangrijke figuur geworden. Alleen via mij zou men in staat zijn Schumann en de zijnen te vangen. Men schatte dat het een grote bende was, met allerlei voormalige politici en militairen erin.

Het gesprek werd beneden in de hall nog even voortgezet. Gek, nu was het de avond van de tweede Nieuwjaarsdag. En daar stond ik, in de hall van Windekind, en zou Schumann moeten leveren. Mijzelf. Een onmogelijke opdracht. Want ik stond er toch al?

De auto kwam in de mooie zomeravond. Even later gevolgd door de auto welke voor mij bestemd was. Koch geleidde mij naar mijn wagen. Juist sprong een Hollandse rechercheur eruit.

'Der Herr Weinreb geht noch zurück ins Polizeigefängnis.'

Ik kreeg een hand met een: 'Also, verbringen Sie den Sonntag gut und bis auf Montag. Ich glaube, ich kann Sie schon Montag ganz früh zum Protokoll holen lassen.'