HOOFDSTUK 54
Ik loop nu het hek in, druk de
bel. Hoe vaak heb ik deze bel niet ingedrukt. De zoemer en ik ga naar binnen.
Ik merk, dat ik met mijn linkervoet het eerst het huis betreed en ineens vind
ik dat een slecht teken. Anders lette ik er nooit op. De wacht groet, als
altijd, opgewekt.
'Zo, zien we u
weer eens een keertje? Ik geloof dat ze u gisteren al verwacht hebben.'
'O ja, hoezo
eigenlijk?'
'Nou, ze wouen
weten of u er was geweest. Toen zei ik, dat u als u kwam, altijd wel de weg
naar boven wist. Zal ik even bellen?'
Hij belt al en
deelt mee:
'Hier is de
heer Weinreb.'
'Of u even
wacht.'
Vreemd, denk
ik, anders kan ik altijd direct boven komen. Maar misschien is er iemand en
moet ik daarom wachten.
Daar komt Nierburg al de wacht binnen.
'Zo, bent u
daar? Gaat u mee naar boven?'
Hij laat mij
voorgaan en volgt direct op mijn hielen, de trap op. Ik hoor hoe hij hijgt.
Heeft die kerel nu al last van trappen lopen? Wij passeren de eerste verdieping
en ik zie net Schmidt zijn deur uitkomen. Zoals altijd kijkt hij vies. Alsof de
nabijheid van een Jood hem beledigt.
Boven doet Nierburg de deur open, met zijn
rechterhand achter mij langs tastend. De deur gaat open, ik zie Koch vóór zijn bureau staan.
'Hier ist er,
Herr Hauptscharführer.'
Koch kijkt mij
aan. Ik kan zijn gezicht niet goed zien, omdat ik tegen het licht in kijk. Hij
zegt:
'So, da ist
er.'
Koch loopt nu
op mij af. Ja, er is iets anders, iets heel anders dan de laatste keer op het
Binnenhof. Koch loopt eigenaardig. Het lijkt wel of hij mij besluipt. Speelt
hij? Is hij gek geworden? Hij loopt eigenlijk wat verend. Ik kan het niet
helpen, maar ik moet glimlachen. Ik weet, dat er nu iets heel ergs zal
gebeuren, maar de manier waarop die man daar die paar meter
komt aansluipen is zó theatraal, dat ik mijn best moet doen om niet te vragen
waarom hij zich zo aanstelt.
Het duurt echt
seconden. Hij kijkt mij een beetje honend aan, of eerder nog, wat listig, wat
guitig. Achter mij is de deur nog open en ik hoor Nierburg nog altijd
hijgen. Waarom doen die kerels zo gek? Waarom zeggen ze niets?
Nu is Koch bij
mij, vlak voor mij. Hij is groter dan
ik; als een kolos staat hij
voor mij. Ja, het is mis. Er is iets gevonden tegen mij. Ik troost mij met de
vreemde troost, dat het toch niet heel ernstig kan zijn, want zij hebben mij
toch niet thuis gearresteerd, maar netjes gevraagd of ik even langs wilde
komen. Ze hadden mij toch ook vanmorgen heel vroeg kunnen halen en niet pas om half negen Lemcke sturen, als er iets heel ergs zou zijn
geweest?
Nee, het is wel
ernstig. Want nu pakt Koch mij bij mijn revers, trekt mij naar zich toe, en
pakt nu mijn boord en das. Hij trekt flink hard. Weg, relatie Koch! Dat doet
men niet met zijn medewerkers bij de ontmaskering van een komplot.
'Jetzt ist das
Theater aber aus!'
Hij sist het in
mijn gezicht.
In die woorden voel ik het einde van een wereld. Hij trekt nog steeds aan mijn boord en schudt mij nu ook door elkaar. In zijn ogen zie ik haat, maar ook wanhoop, ontgoocheling. Alsof ook voor hem een wereld is ingestort.
Ik probeer tot een gesprek te komen. Het is mij alsof de
wereld buiten niet meer bestaat, nu ben ik alleen, alleen tegenover deze
vertegenwoordiger van de ander, van de vijand, van de waanzinnigen.
'Ich verstehe wirklich nicht
was Sie wollen? Was habe ich denn falsch gemacht?'
Koch antwoordt
niet, doch nu zegt hij, woord voor woord benadrukkend:
'Sofort die
Waffen her! Alles abgeben!'
Ik moet ondanks
alles toch weer bijna lachen. Stelt hij zich voor dat ik met een revolver
rondloop, of met een handgranaat? Hoort het bij het spel dat ik een of ander
vernuftig moordtuig met mij mee draag?
Het wordt nu
ernst. Want Nierburg heeft er
blijkbaar nog iemand bijgehaald. Het is een geüniformeerde. Ik heb die man
nooit eerder gezien en voor zover ik weet ook nadien niet meer. Ik was te
gespannen, om nog studie te kunnen maken van de rang van de nieuwe man.
Hij is het type
van een Duitse intellectueel, naar schatting moet hij een dertiger zijn, iets
ouder dan ik. Hij heeft een gezicht, dat men in het Duits 'pfiffig' zou noemen.
Hij is opvallend zorgvuldig gekleed in dat uniform. Hij gaat nu schuin achter
Koch staan, van mij uit, links van Koch, en kijkt toe. Het lijkt mij dat Koch
dat van die wapens ter wille van deze man zei; want deze snauwt nu:
'Durchsuchen.
Kein Risiko. Die werden ihn schon nicht unvorbereitet hergeschickt haben. Seht nach ob er
kein Gift hat.' En tegen mij, met een stem vol verachting:
'Hände hoch und
Mund öffnen, ganz weit.'
Ik doe het
maar. Ja, alles is ten einde. Wat er ook wezen mag, het is erger dan ik mij kon
voorstellen. Als ze maar wat zeggen zouden. Intussen word ik door Nierburg afgetast; een ander, een mij
toen nog onbekende, die ook binnen was gekomen, en die ik later als Kogel leerde kennen, ledigt mijn
zakken. Tijdens die hele operatie, waarbij nota bene met een zaklantaarn in
mijn mond werd geschenen, stond Koch tegenover mij. Hij had mij nu losgelaten,
doch ik zag dat hij nu een revolver in de hand hield, op mij gericht. Alsof ik nu, met
vijf man in de kamer -ook Lemcke was inmiddels binnengekomen - nog kans had om verzet te plegen of te vluchten.
Doch volgens de regels, werd een gevaarlijke vijand blijkbaar zo
gevangen.
Zij vonden mijn
horloge, een zakdoek, een portefeuille met alleen een paar foto's en een paar
tientjes. Plus de tramvergunning en de Dauer-Reise-Genehmigung van Frl. Slottke. Mijn aktentas werd bekeken. Daar zat
alleen de boterham in, die mijn vrouw mij had meegegeven, en nog een boek dat
ik onderweg wel eens las. (Het boek was Du Perrons 'Schandaal in Holland'). Ook
mijn persoonsbewijs hadden zij nu, dat zat los in mijn jaszak.
'Wo haben Sie die Waffen versteckt? Sofort sagen,' snauwt
de geüniformeerde.
'Ich habe keine Waffen.'
Men lacht; zo
in de zin van 'wij weten wel beter.'
'Macht weiter
und seht dass
ihr so schnell wie möglich alles herausbekommt. Da steckt noch eine List dahinter, dass der Kerl
herkam.' En weer tegen mij, nu luid schreeuwend:
'Warum bist du nicht getürmt, du hattest ja alle
Gelegenheiten, warum bist du her gekommen. Was willst du von uns? Na, wir
werden dir schon zeigen!'
Weer tegen
Koch, zachter nu, maar toch zeer zakelijk: 'Sie halten mich auf dem Laufenden. Rasche Arbeit
jetzt.'
Hij gaat weg;
de anderen, behalve Koch, die nog steeds met de revolver staat te peuteren,
slaan de hakken tegen elkaar. Ik denk even: 'Zou dat
nu Zöpf zijn?' Maar het kan ook iemand anders zijn, die met Koch meewerkte aan
de vangst van von Schumann. Ik heb er nooit naar gevraagd en men zou het mij
toch niet gezegd hebben. Het is ook verder niet belangrijk.
Nu staan ze in
een kring om me heen. Kogel blijkt vertrokken te zijn. Achter mij staan Nierburg en Lemcke, voor mij Koch. Hij
heeft de revolver niet meer in de hand. Maar wel staat hij in een vechthouding
tegenover mij.
'Wo ist
von Schumann und wer ist von Schumann! Raus mit der Sprache!'
Koch zet een
daverende stem op. Alsof hij een heel regiment moet commanderen.
'Ja, das weiss
ich doch eben nicht. Sie haben doch von Six gehört, dass ich das nicht wissen kann. Was ist
denn nun auf einmal geschehen, warum tun Sie das mit mir.'
Ik heb mijn
handen maar weer laten zakken. Het spel van de 'mogelijke tegenaanval' schijnt
voorbij te zijn, men is misschien zelfs al vergeten
dat men wapens bij mij zocht.
Koch kijkt mij
honend aan.
Von Six gehört!
Sie Verräter,
Sie Halunke!
Wo ist Six, wo stecken die alle?'
Ik doe een
poging erop te wijzen dat Six toch in handen van Koch is, doch ik kom met mijn
gehakkel niet verder. Ik krijg nu een slag in de nek, de eerste slag in mijn
leven, nadat ik opgehouden had met jongens te vechten, alweer een 17 à 18 jaar
geleden. Weer een slag. Die twee achter mij hebben er
genoegen in; ik hoor ze hijgen. Intussen hamert Koch, weer vlak voor me gekomen
met daverende woorden op me
in.
'Wo ist Six? Sie haben mir einen
Verbrecher, einen Jan Kotte geschickt, den Sie gekauft haben für zehn tausend Gulden. Er hat mir alles erzählt, aber
alles! Den Mann glaube ich jetzt. Kotte aus Amsterdam, vermittelt von einen anderen
Verbrecher, Jan Sottens. Sie haben ihm am Vormittag, ehe er sich verhaften liess das Geld ausgehändigt,
beim Russen Sonjavsky! Der Sottens ist jetzt in
Amsterdam festgenommen, dieser Kerl mit den vielen Adressen! Nur weil wir erst
den Sottens haben wollten haben wir Sie gestern noch nicht
festgenommen!'
Dan was die agent daar dus toch voor Sottens? Ik had direct al dat gevoel. En Sottens met zijn grootspraak wilde het niet geloven. Hebben ze hem al gisteravond gepakt of pas vanmorgen? En Sonjavsky! Mijn hemel, die gaat er nu ook aan. Maar Sonjavsky weet niets en heeft niets noemenswaards gedaan. Was hij daarom zo-even niet thuis? Of hebben ze hem nog niet kunnen vinden door zijn evacuatie? Nou ja, dat is dan uitstel van executie. Via de burgerlijke stand weten ze zo waar hij nu zit. Wat een catastrofe. Heeft Kotte alles verteld? Waartoe? Het ging toch alles goed? Hoe komt die kerel erbij! Nee, er moet iets anders gebeurd zijn. Of dacht Kotte: 'Als ik schoon schip maak ben ik vrij, heb de centen...' Nee, dat kan niet. Want hij is het geld nu ook kwijt, en hij zou zijn maat Sottens toch niet genoemd hebben als het hem er alleen om te doen was geweest vrij te komen. Trouwens, hij zou toch vrij komen? Nog donderdag sprak Koch er serieus over om Six vrij te laten. Maar zaterdag was het al mis. Het moest dus tussen donderdag en zaterdag zijn gebeurd. Wat kan Kotte bezield hebben? Kotte was een nette vent, ondanks zijn maatschappelijke debâcle; nee, dat had Kotte niet gedaan. Maar wie in 's hemelsnaam wel, behalve Sottens weet toch niemand van deze zaak. En Sottens heeft er net zoveel belang bij als ik om het stil te houden. Gelukkig heeft Sottens niet zoveel onderduikers. De Birnbaums zitten op een adres van Sottens, op de Biekersgracht, in Amsterdam. Maar die zullen al op z'n laatst morgenochtend horen wat er gebeurd is. Tot die tijd hebben ze hier wel andere zorgen dan onderdui kers. Verder heeft Sottens waarschijnlijk zelf wat mensen ondergebracht. Hij zal zich zelf echter niet willen belasten met daarover te praten en misschien krijgen die mensen ook wel een waarschuwing, via de groep waarmee Sottens blijkbaar werkt en die voor mij altijd verborgen was gebleven. Misschien waren die 'schilders' ook maar fantasie of overdrijving en deed Sottens alleen zaken met schilderijen, papieren en onderduikers.
Dat alles schoot door mij heen terwijl Koch voortdaverde.
Ook stelde ik vast dat ik dus niet meer de begrafenis van de heer Kerz zou
halen. Jammer, want nu zou niemand er zijn behalve zij die er ambtshalve
mochten zijn, die er een 'vergunning' voor hadden. O jé, om
4 uur zitten die mensen op mij te wachten. Wat moet er met hen gebeuren?
'Wir wollten
erst diesen Kerl haben, denn sonst wäre der uns noch entwischt. Wir wissen also
alles, wie Sie sehen. Und jetzt frage ich: wo sind von Schumann und all die
Andern, wo steekt der wirkliche Six? Denn der Kotte hat gesagt dass Sie ihn gedungen haben um
einen Six zu spielen, weil Sie den wirklichen Six und die wirklichen Andern
damit schützen wollten. Und der Kotte hat alles mit uns bereinigt, der ist
jetzt überaus glaubhaft. Wer also sind die Andern? Wo stecken sie! Das müssen
Sie wissen,
denn sonst hätten Sie ja die Leute nicht zu schützen brauchen. Haben die Sie dazu gezwungen oder Sie dazu veranlasst? Wer gab
das Geld für Kotte?'
De oude wereld
brokkelde met haar laatste restjes af. Dat was dus een wereldondergang. En ik
wist dat het komen zou, het was meer dan een voorgevoel geweest, ik wist het
haast met wetenschappelijke zekerheid. Ik was gebleven ter wille van de laatste
seconde, om niet al te gehaast de stelling te verlaten. Zou ik de laatste
seconde nog halen? Dan moest vandaag de invasie komen, of Hitler gedood worden,
of de revolutie in Duitsland uitbreken. Ik had gelezen en gehoord dat de
redding vaak kwam als de nood het hoogst was, als men reeds niet meer aan
redding geloofde. Was het vandaag niet voor mij de dag van de hoogste nood? En
leden vele miljoenen nu niet al jaren de hoogste nood? Wanneer dan indien niet
vandaag?
Koch daverde
maar door. Blijkbaar dacht hij mij nu zo te overdonderen dat ik, inziend dat
hij alles wist, maar zou capituleren. Intussen sloegen en schopten die twee mij
van achteren. Mijn kuiten schroeiden van het schoppen,
mijn hoofd ging meer en meer pijn doen van de slagen. Mijn bril lag al in een
hoek. Raar gevoel om zo van achteren en half van opzij geslagen te worden. Toch
deed het slaan mij goed. Het was de opluchting dat de oude wereld nu echt
voorbij was, het was het geweld, het materiële geweld, dat bij de catastrofe
hoorde.
'Wer gab das
Geld f ür Kotte? Und wo ist das Geld dass für die Liste gezahlt wurde, die
Einlagen? Und wer organisiert das Wegkommen und den Versteck dieser 150
jüdischen Familien?'
Nu had ik het, nu was ik er. Koch had dus toch
het verhaal van de Hollandse politie gekregen.
Dáár zat het verraad. Verdomde, vervloekte Haagse politie. Smerige pietluttige
ambtenaartjes, waarom hebben jullie dat gedaan? Wat je ook wist of dacht, je
kon toch heel goed weten dat als je een Jood beschuldigt dat hij 150 families
laat onderduiken en verzorgt, dat dat hem zonder meer tot de ondergang doemt.
Waarom heeft Klijzing mij dan niet even laten weten dat het procesverbaal van Kester
en dat van Jansen 'ausgerechnet' naar Koch was gebracht? Waarom Koch?
Omdat Kester hem noemde. Dan kon Koch lekker doen wat Klijzing blijkbaar
niet wilde of niet durfde. Hebben die pogrom-rechercheurs dat gedaan, of misschien Klijzing
zelf, omdat het tot de voorschriften, tot de regels van het spel hoorde, dat
Koch, die genoemd was door Kester, inzage kreeg van de zaak? Of was het
de commissaris zelf, de chef van Klijzing, die het naar Koch had gebracht? Dat
moet dus die vrijdag de 15de zijn gebeurd. Wat deed ik toen, toen alles over
mij daar beslist werd? Van vrijdag tot gisteren heeft Koch dus de arme Kotte
met die zaak geconfronteerd. En dáár had Kotte geen instructies voor, trouwens,
daar valt dan niet meer tegen te vechten. Maar hoe is dat dan gegaan? Kotte had
toch ook gewoon kunnen loochenen?
Misselijkheid
overviel mij. Alsof ik de oude wereld nu moest uitbraken. Misselijk van de
Haagse politie, van Kester, van al die op-geld' azenden, van Vink, Jansen, Hendriks, het reiscomité. Hemel, morgenochtend verwachtte Aus der Fünten
mij! Wat zou
er nu van de Sperre worden? Wie weet, de laatste seconde, wie weet. En die oude
met zijn principes kreeg ook geen contact met Thysse meer. Wat zeg ik, hij krijgt het wel. Hij
weet de naam nu, hij weet dat ik hem zou introduceren, hij komt er wel en hij
zal zijn geld wel op zeer voordelige wijze in effecten beleggen. Hij denkt niet
eens meer aan mij, zodra hij hoort dat de Duitsers mij hebben opgepakt. Ik ben
dan niet meer belangrijk voor hem. Misschien vertelt hij later nog eens, onder
het genot van een sigaar, zoals dat heet, van zijn avontuur met die
onpraktische, vreemde jonge man. Die nu ook is waar hij hoort, buiten de
maatschappij. Stel je voor, wilde een ton lenen voor een dag of tien.
Hartstikke gek.
Ik was ineens
misselijk van dat alles. De wereld kon me niets meer schelen. Die hebben
voorheen zonder mij geleefd, die zullen ook na mij verder leven. Men vergeet
snel.
Koch riep me
echter, hoe misselijk ik ook was, naar de werkelijkheid terug. Want nu stond
hij weer vlak voor me en daverde in mijn gezicht, de vuist dreigend schuddend:
'Sie, Sie
wollen wohl träumen jetzt? Wissen Sie vor wem Sie stehen? Sie haben mit der Deutschen Sicherheitspolizei zu
tun, Ihnen stehen keine dumme Jungen gegenüber, jetzt heraus mit der Sprache,
wir haben keine Zeit zu verlieren, wo steckt der von Schumann, wo stecken alle
Andern! Sie haben wohl gehört, dass wir Methoden haben alles, aber auch alles, herauszubekommen, und Sie
werden auch verstehen dass diese Sache für uns von so höhster
Wichtigkeit ist, dass wir die schärfsten Methoden anwenden müssen, wenn Sie
nicht selber mit der Sprache herauskommen!'
Deze fase werd
met dusdanige slagen en schoppen van achteren en van opzij begeleid, dat ik,
hoewel ik niet wilde, omviel.
Vreemd genoeg
gaf dat mij weer tegenwoordigheid van geest. Ik dacht: ik moet volhouden, ik
moet ze aan de praat houden, tot zeker vijf uur, liefst tot zeven of acht uur.
Ik moet nu rekken. Als er geen wonder gebeurt, ben ik er over een paar dagen
hoogstens, geweest. Want wat nu uitgekomen is, is zó erg, dat er niet eens over
gepraat hoeft te worden. Wat ik ook zou kunnen opleveren, niets weegt op tegen
deze ontzettende blamage die zij nu door een Jood hebben ondergaan. Zij zullen
mij zo snel mogelijk kwijt willen, zo onhoorbaar mogelijk. Ik kan ze geen von
Schumann leveren, ik zal ze dus nu moeten vertellen dat ik het allemaal zelf
heb gedaan. Ik zal het zeer uitvoerig maken, opdat ze nog uren bezig zijn.
Methode 1001 nacht. Laat ik de aanloop nemen.
Op de grond
liggend, begon ik te praten.
'Ich will Ihnen also alles
erzählen. Nur
möchte ich Sie erst bitten mir zu sagen, was mit mir geschehen wird.'
Het was meer
een poging tot rekken, dan dat het voor mij veel zou uitmaken. Want illusies
kun je je dan toch niet maken. En bovendien, ik hoefde toch geen snars te
geloven van wat Koch zou zeggen.
Ik mocht nu
weer gaan staan. Koch gaf de anderen een teken op te houden. Maar zij stonden
nog altijd achter mij.
'Wenn Sie uns also alles
vernünftig erzählen, kommen Sie nach Auschwitz. Wenn aber etwas fehlt dann
gehen Sie ohne weiteres, so schnell wie möglich, nach Mauthausen.'
'Was geschieht
mit mir in Auschwitz?'
'Wenn Sie alles jetzt bereinigen, bekommen Sie einen Brief von mir mit nach Auschwitz. Können Sie Maschineschreiben?' Koch maakte met zijn vingers in de lucht de beweging van het tikken.
'Nicht so gut, eigentlich kaum.'
'Das lernen Sie aber schnell; ich kann
es auch. Und dann kommen Sie in Auschwitz bei der Administration. Die können dort gebildete Leute
gut gebrauchen.'
'Wie ist
Auschwitz aber?' vraag ik weer, hoewel ik die vraag
Koch al eens eerder heb gesteld. En ik krijg hetzelfde antwoord. Blijkbaar een
voorschrift-antwoord
of wel een uitdrukking die Koch zelf zich heeft ingeprent.
'Auschwitz ist
prima,' en zijn blauwe, fletse ogen richten zich omhoog, alsof hij de hemel tot
getuige wil aanroepen. Ik ken deze leugenblik van de zich vroom noemenden, die
ook zo vanzelf hun ogen omhoog draaien. Zij worden er zelf nog door geroerd
ook.
'Und meine
Familie?'
'Die kommt mit
Ihnen mit. In Auschwitz gibt es nur Stein-Häuser; alles ist dort erstklassig eingerichtet.'
Er wordt nog wat heen en weer gepraat over Auschwitz. Ik moet tijd winnen. Geloven doe ik veeleer in neerschieten of doodtrappen of ophangen. Zou ook niet meer dan verdiend zijn. Tegelijkertijd geloof ik in het wonder dat ieder moment kan intreden. Niet als loon voor mijn goede bedoelingen, maar alleen omdat het tijd is voor een ommekeer.
'Jetzt also zur Sache. Jetzt erzählen Sie die ganze Geschichte von
diesen Hunden. Sie sind nun vernüftig geworden, Sie sehen ja selber dass man
mit uns nicht spielen kann, wir finden alles!'
Weer tijdwinst zie ik.
'Ja, Sie finden es nur weil es
solche Verräter und Feiglinge wie Kester
gibt.'
Dat kost mij
een fikse draai om de oren van Nierburg. 'Jood, je mag geen Hollanders
beledigen. Kester is een geschikte
vent, die gedraagt zich als een goed Nederlander, die
heeft alle medewerking gegeven.'
Het was de klap
waard. Ze hebben dus Kester ook al gehoord en die zal hier zeker
gekotst hebben. Die stond hier natuurlijk te beven als een burger-held. Maar Koch is niet
tevreden over de klap.
'Lassen Sie das, Nierburg! Bei uns wird nicht geschlagen.'
Ik vroeg maar
niet wat in het eerste halve uur dan gebeurd was. In deze wereld moet je snel
vergeten. Iedere dag komen de kranten met ander nieuws en komen er weer andere
boeken uit.
Lemcke brengt
nu, als teken van verzoening, mijn bril. Hij raapt hem op, daar in de hoek,
achter de deur, kijkt of hij niet verbogen is en overhandigt hem mij met een keurig
Duits: 'Bitt' schön, Herr Weinreb.'
De belofte van
het verhaal maakt ze ineens vriendelijk. Boosaardig als kleine kinderen, denk
ik, en net zo dom. Alsof ik het niet doorheb. Trouwens, Koch zelf heeft mij de
methoden van de 'süsse Weg' uitvoerig uiteengezet.
Ik laat mij de
tijdwinst nu niet ontgaan. Ik voel dat ik de 'süsse Weg' nu ook kan gaan
uitbuiten.
'Sagen Sie,
Herr Koch, ist der Kester ein Feigling, oder nicht?'
'Will ich nicht
beurteilen. Das heisst, von hieraus nicht. Jedenfalls ist er vernünftig, dass
er alles erzählt.'
'Und dass er zo
sprech-freudig
zu Ihnen kommt, das ist doch ein Verrat.'
Ik weet, dat ik
met deze list Koch minstens tot nadere gegevens kan verleiden. Want Kester
kon niet meer uit eigen beweging naar Koch komen. Koch kijkt even peinzend en
zegt dan: 'Also, den Kester habe ich herkommen lassen, nachdem dieser
Holländische Polizei-Offizier Eure Protokolle hergebracht hat. Da habe ich ihn den Kotte
gegenübergestellt. Denn der Kotte hat erst alles geleugnet. Der Kotte kannte
den Kester nicht, den Kotte
glaube ich schon.
Der ist
übrigens bis zu letzt fest geblieben. Er sah aber dass Sie rettungslos verloren
waren. Denn der Kester hat den Namen Sottens genannt. Und da
erschrak der Kotte ganz. Das habe ich bemerkt. Ich wusste nun dass der Sottens eine wichtige
Person war und habe den Kotte ganz tüchtig vernommen über Sottens und Sie und da
hat er wohl eingesehen, dass es für Sie nicht mehr haltbar war. Sie können sich über Kotte
aber nicht beklagen, der war ganz fest. Aber erzählen Sie nun wer Sie dazu
gebracht hat das alles zu tun. Warum haben Sie im September nicht gleich die
ganze Bande angezeigt, diesen von Schumann, u.s.w., dann wären Sie jetzt ja
besser dran. Nun kann ich nichts weiter für Sie machen, nur dass Sie nach Auschwitz statt
nach Mauthausen kommen. Ich dachte Sie wären ein gebildeter Mensch, dass Sie
aber solche Blödheiten machen würden, wer konnte das glauben.'
Toch bleef ik
nog over Kotte praten, over Kester, probeerde te weten te komen welke
politieman bij Koch was geweest (dat echter scheen Koch zelf niet meer goed te
weten, het was volgens hem 'ein ganz netter, gescheiter Mensch'), dat alles om
tijd te winnen. Het was nog zo allemachtig vroeg. Ik moest zien dat er wat gebeurde
dat tijdwinst gaf. Want ik wilde ze tot de avond hier binden. Zij hadden
blijkbaar ook geen vermoeden, dat zij bij mij thuis iets van betekenis zouden
vinden. Tijdens het gesprek, toen de reisvergunning even ter sprake kwam, had
ik gezegd, dat ik op weg naar Amsterdam was geweest, en zo even hier was
binnengewipt. Dan zouden zij aannemen dat ik toch niet vóór laat 's avonds
thuis werd terugverwacht.
Al enige keren
had Koch, om de stemming niet te bederven, een draai gemaakt naar het 'und wo
sind also diese Schurken' en telkens had ik het stuur weer wat teruggedraaid.
Nu moest het echter tenslotte toch komen. Dat uitstel duurt niet eeuwig. En die
'süsse Weg' was om diverse redenen voor mij voordeliger en gemakkelijker. Zo
nam ik ook Kochs suggestie over, Kester eens hier te brengen, dan zou ik
van hemzelf wel horen, dat ik gezegd zou hebben: 'Die S.D. en die Koch hou ik
wel aan het lijntje.' Jammer genoeg zei Koch, dat dat best een andere keer kon,
dat het nu eigenlijk geen zin meer had, ik had toch bewezen dat Kester in zijn verklaring de waarheid sprak en
ik moest nu toch echt maar alles vertellen; men mist mij nog niet, er kon dus
geen alarm bij von Schumann en zo zijn, als ik het nu zei, dan kon men
meteen vandaag nog, tot de arrestatie overgaan. Het zou mij beslist ten
voordele komen.
Zo draaiden we
er een tijd omheen. Tenslotte, toen er, echt niets meer te verzinnen was, zei
ik:
'Den Schumann
haben Sie schon verhaftet, den von Rath und den Six auch.'
Sprakeloze,
stomme blik. Ondanks alles zon ik mij al in het effect van de bom die ik nu ga gooien. Tevens realiseer ik mij, dat daarmee een nieuwe tijdwinst gegeven zal worden.
'Also Mensch,
reden Sie
doch schon; machen Sie keinen Blödsinn. Ich habe doch noch keinen Menschen in dieser Sache
verhaftet, ausser diesen Kotte und ietzt dort in Amsterdam diesen Sottens.
Wer hat Six denn verhaftet?'
'Doch, Sie! Hier steht nämlich der von Schumann vor Ihnen, zusammen mit von Rath u.s.w. Es tut mir Leid, da aber doch alles verloren ist für mich, muss ich es wohl gestehen: ich bin der General, ich bin alles.
Ik kon niet uitspreken. Onder gebrul stortte Koch zich
weer op mij, greep weer naar mijn boord, begon weer te schudden. Door het
onverwachte geweld overrompeld, struikelde ik, viel tegen Lemcke aan, en even
later rolden wij, met een stoel in ons midden, over de grond.
Koch had zich
het eerst hersteld. Hij was niet gevallen. Nu stond hij razend en tierend hoog
boven ons. Lemcke vond dat de süsse Weg blijkbaar geëindigd was en wierp zich
op mij, met de vuisten nu in mijn gezicht slaand.
'Sie gemeiner
Hund, in solchem Zustand machen Sie noch solche Witze, Sie vergessen wohl mit
wem Sie zu tun haben. Jetzt sofort heraus mit der Sprache: wer ist von Schumann
und wo steckt
er!'
Ik voel een vreselijke wanhoop opkomen. Zij geloven mij niet! Zij geloven deze voor mij dodelijke waarheid niet! Wat moet ik doen? Zij zullen mij martelen om te vernemen waar Schumann en de anderen zijn en ik kan niemand noemen omdat ik het toch zelf ben, en dat juist geloven zij niet. Ik had alles zo fenomenaal opgebouwd, dat zij niet meer anders kunnen, dan dat verhaal te geloven. Ik heb ze al die tijd te suggestief gevoed met dat komplot, en nu ben ik er zelf slachtoffer van. Mijn hemel, hoe krijg ik ze ertoe het wel te geloven en mij rust te geven, in welke vorm dan ook. Al kreeg ik maar één dag rust.
In mijn angst denk ik er even aan een paar willekeurige
Duitse generaalsnamen op te geven. Succesvolle generaals in Rusland. Tot ze die
vinden, win ik weer een paar dagen. En wat kan mij al erger gebeuren dan nu, nu
alles is uitgekomen. Ik merk, dat Koch op het moment niets anders interesseert,
dan het komplot. Maar hij moet luisteren.
Zij willen niet. Ik word nu, op de grond liggend, geschopt door Nierburg en Lemcke. Koch gaat de kamer uit. Blijkbaar wil hij niet aanwezig zijn als er 'geschlagen' wordt. Correcte ambtenaar.
Het is vreemd. Ik vind dat
schoppen eigenlijk alweer opluchtend. Het doet, wat ook al mijn verbazing
opwekt, niet eens erg pijn. Het is alleen zo idioot, dat een mens zo door
andere mensen wordt behandeld. Ik wil roepen: 'Doen
jullie toch niet zo gek.'
Zij schoppen
zonder wat te zeggen. Zo schoppen ze mij niet dood. Met een zekere triomf denk
ik eraan, dat zij mij eigenlijk niet dood mogen schoppen, want dan is
ook hun komplot weg. Ik moet behouden blijven tot Koch weet waar het komplot zit.
Nu komt Koch
weer binnen. Hoewel zij echt niet erg hard hebben geschopt, wil ik er gebruik
van maken. Ik houd mij roerloos, alsof ik flauw ben gevallen. Ik lig slap, op
mijn buik, de handen wijd uitgespreid voor mij uit.
'Ihr solltet vorsichtig sein! Was habt Ihr da angestellt.'
Ik bloed uit mijn neus, het bloed komt op het kleed en ik
voel dat ze het zien.
Koch bukt zich
over mij, draait mij voorzichtig om. Ik ben nog altijd flauw en tracht mij voor
te stellen hoe een bewusteloze zich moet houden.
Ik word
overeind gezet. Lemcke komt nu met een glas water. Ik zit in een stoel en doe de ogen open.
Ik zie bezorgde gezichten. Koch kijkt verwijtend rond.
'Also, Weinreb,
wir bringen Sie jetzt hinunter, in eine Zelle. Da können Sie zu sich kommen. In
einer Stunde holen wir Sie wieder herauf, und dann erzählen Sie alles. Überlegen Sie es sich gut.
Es hat Sie wohl überrumpelt. Sie müssen aber verstehen, die Leute helfen Ihnen nicht. Wir sind
der mächtigste Apparat im Reich, Sie sollten sich das gut klar machen.'
De telefoon
gaat. Koch neemt op. 'Nein, wir sind noch nicht weiter. Er sieht aber ein dass alles
verloren ist. Es wird schon heut' klappen. Ja, er hat sich dieses selber heraufbeschworen. Jetzt hat
er doch keinen Ausweg mehr.'
Tussendoor
heeft de ander wat gezegd en aan het slot schijnt hij een heel verhaal te doen.
Dat blijkt de tactiek te wijzigen. Want ik word nu niet naar beneden gebracht,
doch Koch begint weer te daveren, met de vuist te zwaaien en te betogen, dat ik
nu, en wel nu meteen, alles moet vertellen. Anders word ik aan een speciaal
'Vernehmungs-Kommando'
uitgeleverd en die zouden mij binnen het halve uur hebben waar zij wilden. Maar
dit kon ik mij en hun besparen door nu alles te
vertellen.
Het was
benauwend en wanhopig. Ik voelde dat men de waarheid niet geloofde, echt ook
moeilijk meer geloven kon.
En zo gaat het
de hele middag door. Wat zal ik er nog over schrijven? Het zijn herhalingen,
afwisselingen van fasen, een wild op en neer. Nu eens rolt men over me heen,
stompt, schopt, dan weer praat men rustig. Ik bewonder hun uithoudingsvermogen.
Die kerels hebben wel adem; moeten ze niet gauw eten of hebben ze al gegeten?
Maar ze gaan toch 's avonds eten?
Op een bepaald
moment, ik lag achterover in een stoel, neergekwakt door een slag in het
gezicht, buigt Koch zich naar mij over:
'Sagen Sie, bitte,' het is bijna
fluisterend, 'sagen Sie, ich weiss wer der von Schumann ist, Sie sollen nur ja oder nein sagen, ich mache es Ihnen
leicht.'
En dan, met een
glimlach van triomf en toch ook met een uitdrukking van hoop en verwachting:
'Es ist der von
Brauchitsch, nicht wahr? Wir wissen es, er war in Holland damals und noch
einige Male. Der Kotte sagte auch dass Sie behauptet hätten es wäre ein ganz hoher und
wichtiger General.'
Even denk ik,
laat het mijnentwege von Brauchitsch zijn, die heeft genoeg op zijn geweten.
Maar ik besef dat toch wel gauw zal blijken dat het geen von Brauchitsch kon
zijn geweest en dat ik er alleen maar nog
meer ellende door zou krijgen. Maar het geeft tijdwinst, denk ik weer. Koch
merkt mijn aarzeling en is ineens vol triomf. Ik ontneem hem de triomf door te
zeggen, dat hij er heus aan zal moeten wennen, dat er geen von Schumann bestaat,
evenmin als een der anderen, omdat ik het zelf ben.
En zo begint
het spel weer opnieuw. Ik vraag mij af, hoe het komt dat ik in deze catastrofe
toch nog zo wakker ben, zo vol tegenwoordigheid van geest, zo in de realiteit
der dingen.
Koch probeerde
een paar maal op Kesters 150 ondergedoken families, volgens
Koch dus ruim 600 personen, te komen. Doch ik zag dat hij tegelijkertijd
vreesde dat die ondergedoken families zouden afleiden van de hoofdzaak: 'Waar
zit die generaal tot wiens bescherming Kotte in het spel werd ingevoerd.'
Hij ging dan
ook gretig in op mijn:
'Das ist doch
klarer Wahnsinn. Wie kann ein Mensch
das alles bewältigen.'
'Ja, das
verstehe ich. Das hat dann aber die Organisation dieses teuflischen von
Schumann gemacht. Die existiert also doch. Also raus
mit der Sprache: wo stecken die Leute?'
Met opluchting
constateerde ik dat het vier uur werd, toen vijf uur en zes uur. Kees moet nu
gemerkt hebben dat ik er niet was, hij is in tussen thuis geweest, daar is men
ook op de hoogte en het alarm zal straks naar alle kanten gaan. Gelukkig! Ik
had met spanning de tijd gevolgd op de wekkerklok op het tafeltje bij het raam.
Als straks nog het geschut van de invasie begint te donderen, dan hebben we toch gewonnen.
Koch had ook
even gerept van de lijst.
'Wo ist die
Liste der eingetragenen Juden?'
'Die gibt es
doch gar nicht, weil es keinen von Schumann gibt und auch keinen Austausch.'
Weer wordt het
niet geloofd omdat toch iedereen al sedert mei '42 over een 'lijst' had
gesproken.
'Wozu haben Sie es dann gemacht, wenn
wir also annehmen dass Sie selber alles getan haben.'
'Ich wollte den
Juden Mut geben, Lebensmut, damit Sie sich nicht so ohne Weiteres verhaften
lassen, damit sie sich verstecken oder ins Ausland fliehen. Wenn man
Hoffnung hat auf eine Emigration will man sie auch erleben. Wenn man keine Hoffnung hat, dann
ist einem alles egal.'
'Und sind die Leute dann auch tatsächlieh verduftet?'
'Nicht alle, aber ziemlich viele.'
'Wohin?' Hij
kijkt weer dreigend.
Ik lach een
beetje vriendelijk.
'Glauben Sie
dass man bekannt gibt wohin man sich in ein Versteck zurück zieht? Die Leute wissen doch dass die
Deutsche Sicherheitspolizei Methoden hat alles aus einem herauszukriegen. Jeder
Zeuge ihres
Versteckes wäre also eine fortwährende Gefahr.'
'Die müssen
aber versorgt werden. Und das taten Sie, zusammen mit dieser verdammten Organisation. Ich
schäme mich, dass Deutsche sich zu so etwas erniedrigen. Juden-Hilfe, Sklaven der Juden,
Diener der Juden. Und wozu? Weil sie die Juden für ihre Zweeke einsetzen wollten und die Juden tun doch
nichts gerner als das.'
Op dat punt
grepen Nierburg en Lemcke weer in. Er werd weer woordloos geslagen en
geschopt. Het vreemde was, dat het geen noemenswaarde pijn deed, hoewel ze toch
hard sloegen. Ik lijk wel een fakir, zonder training een fakir. Het maakte me
angstig, het leek mij niet zoals het hoort.
Koch kon maar
steeds niet vatten, dat één mens dat alles kon doen wat volgens hem alleen door
een wijdvertakte organisatie kon worden verricht.
Waar het geld,
het inschrijfgeld gebleven was. Dat had ik voor 'philantropische Zwecke' besteed, omschreef ik
voorzichtig. Het leek mij,
een klap in het gezicht van Koch, als ik meteen op de man
af had gezegd: voor onderduikers.
Na even vreemd
te hebben gekeken, begreep Koch het toch. Dan wist ik dus waar de mensen zaten.
Nee, zei ik, ik gaf het ze zodra ze wilden onderduiken. Als ze weg waren, was
het toch voor die mensen onnodig om mij te vertellen waarheen ze gingen?
En die bonnen
dan, waar Kester voor zorgde? Hoe
kwamen die in handen van die onderduikers?
Dat ging via
schakels, waarvan men niet meer dan een valse voornaam kende, zoals Klaus,
Karl, Ludwig. Even wilde ik spottend ook Herbert en Joachim noemen, doch ik
wilde geen onnodige rellen.
Het was
heerlijk een oneindige reeks van doodzonden op te sommen. Ieder ervan was al
meer dan genoeg voor Mauthausen. Wat gaf het dan? Kotte alleen al kostte mij
officieel een hele reeks doodstraffen. En Kotte had het bewijs geleverd, tot de
details van de zakdoek bij de arrestatie en van de afgesproken tactiek
tegenover Koch toe. En straks zou Sottens dat wel van zijn kant
aanvullen. Want ook die zou inzien dat hij, na het bekend worden van de details
door Kotte, niets meer redden kon. En ik begreep, dat Kotte zijn rol ook alleen
maar kon bewijzen door zulke details op te sommen. Koch zal zijn Herrn von Six
niet zo graag hebben prijs gegeven, zijn mooie vondst tegenover zijn chefs.
Ik had thuis en
aan mijn medewerkers steeds al gezegd, dat als er met mij iets gebeurde, dat
dan niemand mij kon helpen, dat het zelfs voor iedereen die zich in mijn zaak
zou mengen, levensgevaar kon meebrengen. Het beste was, dat men, als men
gevraagd werd, mij niet kende. En als een band niet te loochenen viel, dan
moest men alleen dat zeggen wat officieel door mij over de lijst was gezegd.
Met de toevoeging, dat ik steeds gezegd had, dat alleen ik de contacten
met Berlijn mocht onderhouden en dat niemand daar iets naders van wist.
Koch ging nu
bedelen om signalementen van Klaus, Karl, Ludwig, etc. Ik vond het zielig.
Snapte hij nu nog niet dat hij niet tegen mij opkon? Moest ik weer
omschrijvingen geven, zoals van von Schumann, etc.? Ik weerde het af, door op
het hopeloze te wijzen mensen onder miljoenen anderen te gaan zoeken. Ik
vertelde dat ik zelf, als deze mensen niet op de afspraak kwamen, niet wist hoe
ik ze dan moest vinden.
Hoe kwamen die
afspraken dan tot stand? Ook op plekken waarvan men wist dat daar die mensen te
vinden waren.
'Wo denn, wo
sind diese Orte, sofort sagen,' wond Koch zich weer op.
'Also bei
Deyers zum Beispiel, nachmittags zwischen drei und fünf.'
Daar ging dan
de fijne Moffen- en N.S.B.-tent.
'Unglaublich,'
schudde Koch het hoofd.
Ik legde uit
dat juist zo'n plaats, waar alleen Duitsers e.d. kwamen plus hun
Nederlandse applaudissanten, de veiligste was. Ik weet niet of er in het
vervolg bij Deyers werd gesurveilleerd en of de heren en dames zich hadden te
legitimeren. Wie weet welke Schumanns ze daar nog gevonden hebben.
Ik zei dat men
elkaar ook in stationswachtkamers ontmoette. De stations waren toch al zwaar
bewaakt, dus dat kon ook weinig kwaad, vond ik, en het was plausibel.
Koch zag al deze
vragen en antwoorden alleen als een soort omsingeling om dan ineens weer
frontaal te brullen:
'Und jetzt
heraus mit der Sprache! Wo steckt der
von Schumann? Das alles kann
nicht ein Mensch bewältigen.'
En ook steunde
hij steeds op Kotte.
'Wenn der
Schumann nicht existierte, wozu haben Sie es dann dem Kotte erzählt? Dem Kotte haben Sie ja
die volle Wahrheit erzählt, bis alle lächerliche Kleinigkeiten. Und der Kotte
behauptet Sie
hätten ganz im Ernst von diesem von Schumann und von Rath gesprochen. Augsburg und
München wären nur Manöver mich zu betrügen, dass ich nach Bayern schauen sollte während sie in Berlin oder Hamburg
tätig waren.'
Dan schreeuwde
bij weer: 'Und doch sind die in Bayern, ich habe
genügend Beweise, genügend Punkte.'
Ik moest mij
weer beheersen om hem niet de Jiddische mop te vertellen, van de twee Joden die
samen in de trein zitten. Die Joodse kooplieden waren tegenover elkaar vaak
heel geheimzinnig over de adressen van hun leveranciers of klanten. Je had in
die vredige dagen vóór '14 nog geen goede kamers van koophandel en geen
deugdelijke adreslijsten. Het hoorde tot de kunst van het metier zijn bronnen
listig uit te vinden en strikt geheim te houden.
Nu vraagt de
een de ander:
'Waarheen reis
jij?'
'Ik? Naar Krakau.'
'Jij gemene
bedrieger! Jij zegt dat je naar Krakau reist omdat je wilt dat ik zal denken
dat je naar Lemberg gaat. Maar ik laat
mij door jou niet bedriegen! Je gaat toch naar Krakau.'
Gevaarlijk werd
Koch alleen, als ik begon te schetsen hoe en waarom ik, en ik alleen, von,Schumann was. Dat nam
hij niet. En na zulk een uitbarsting begon er weer een volgens hem blijkbaar
tactisch omsingelingsspel. En dan moest ik vertellen hoeveel geld ik had geïnd,
etc.
En ineens kwam
dan: 'Und das Geld gaben Sie dein richtigen von Six
und nicht für Ihre blöden philantropischen Zwecke.'
Ik zei het al;
het golfde op en neer. Mijn gezicht gloeide nu echt van al die slagen. Mijn
bril lag alweer op de grond. Mijn schenen, kuiten, knieën schroeiden. Ik voelde
hoe het bloed eraan kleefde. Mijn armen voelde ik haast niet meer van de vele
boksstoten die zij te incasseren hadden.
'Der Kerl ist
nicht zu brechen,' siste Koch. 'Der hat eine tüchtige Trainung. Der ist viel
gefährlicher als wir denken. Ich frage
Het was nu na
zeven uur. Gelukkig, dat was dan alvast gewonnen. Hoe zou het met Terminus zijn
gegaan? Natuurlijk wist niemand in de secretarie te vertellen dat in Terminus
die man zat te wachten. Enfin, die kwamen wel terecht. Ze konden immers toch niet meer terug naar Groningen en
Arnhem, dan waren ze toch al strafbaar. Men zou ze wel helpen. En misschien
heeft Mielek ze daar wel gevonden.
'Jetzt gehn wir mal zu Ihnen nach
Hause. Das wird wohl ganz schön werden. Sie sollten ja heute in Amsterdam sein und dann sind Sie
doch wohl erst spät zurück. Man erwartet Sie ja dort. Und dann sind wir da. Und
wir werden uns auch noch gleich den Sottens vorführen lassen und diesen Russen.
Na, wir kommen schon raus. Ich wette mit Ihnen, innerhalb 48 Stunden sitzt auch
der von Schumann, wie der auch heisst, der von Rath, der echte von Six, und die
ganze Bande.. Untersehätzen Sie uns nur nicht!'
Nierburg brengt mij nu naar
beneden. Ik merk dat ik nauwelijks lopen kan. Toch dus wel
hard aangekomen.
Ze waren nu
ononderbroken ruim zeven uren met mij bezig geweest. Of ik met hen. Ik vond het
geweldig dat ik ze zo lang aan de praat had kunnen houden.
Voor het eerst
daalden we nu verder af. De kelder in. Enige deuren van hokken. Hier werden
laatst die twee mannen geslagen, waarvan één op Fischer had willen schieten,
met die ketsende revolver. Die mannen die toen in de tuin werden doodgeschoten.
Slak is als wacht meegekomen,
zie ik. Hij ontsluit een deur. Een donker hok, met een in de muur vastzittende
plank, als bank. Ik moet erin. Slak kijkt
verbaasd, wat weemoedig. Het hok gaat dicht.
Maar daar is
weer gestommel. Hok gaat weer open. Daar staat Koch, nu breeduit, in een bruine
leren jas. Zijn hoed staat gek klein op zijn ronde kop. Hij komt half naar
binnen en stuurt Slak naar boven.
Weer begint hij op mijn rede te werken. Waarom bescherm ik die mensen, vraagt
hij. Zij zullen mij niet helpen. Daarentegen hij, Koch, kan zorgen dat ik
geruisloos naar Auschwitz kom. En weer dat tik-gebaar, duidende op mijn aanstaande hoge ambt als
tikker bij de administratie aldaar.
Nu wij alleen
zijn tracht ik hem rustig te vertellen dat ik het heus allemaal alleen
verzonnen heb, dat er echt niets van waar was. Ik probeer zelfs mijn excuses
aan te bieden voor het figuur dat hij door mij geslagen heeft en wijs op het
onontkoombare dilemma waarin ik verkeerd had. Ik had het als mijn plicht gezien
mensen te helpen. Zo zou ik ook Duitsers hebben geholpen, zei ik, als zij
zonder individuele schuld door anderen vervolgd zouden zijn. En ik probeerde
hem uit te leggen dat die hulp mij de morele overtuiging had gegeven de
vervolgers te mogen beliegen. Doch nu was het spel uit, en verlangde ik rust.
Er waren geen von Schumanns en hoe zij ook mochten heten te verraden en evenmin
wist ik waar anderen waren omdat ik, juist met het oog op de dagelijkse kans
vast te zullen lopen, ervoor had gezorgd dat ik niets wist van schuilplaatsen
e.d.
Koch leunde met
zijn rechterhand boven hem uitstekend, tegen de deurpost van de geopende
hokdeur. Ik stond in de deuropening. En ik voelde dat nu voor het eerst Koch de
mogelijkheid aan het overwegen was, dat het echt zo was, dat er echt geen von
Schumann bestond, dat alles uit mijn brein was voortgesproten.
'Ja, Sie haben Köpfchen! Ja, Köpfchen. Wie ist das nur möglich.'
Hij keek mij half bewonderend en half vernietigend aan.
Zoals men een kleine jongen aankijkt, waarvan men een knock-out ontvangen heeft.
'Wissen Sie
aber was Ihnen zu erwarten steht? Diese Strafe ist noch nicht erfunden. Sie sind rettungslos. Sie
glauben doch nicht dass Sie mit irgendeiner Todesstrafe fertig wären.'
'Das ist es
eben. Mir ist es nun doch egal. Deshalb beichte ich eben alle meine Sünden. In
dieser Situation macht es doch nichts mehr aus.'
'Man wird es
Ihnen aber nicht lassen, dass kein Anderer in diesem Abenteuer verhaftet werden
kann ausser dem Sottens und dem Kotte die wir schon haben.'
'Ich kann nichts dafür. Ich
habe das doch erwarten können. Jeder der irgendwie mit mir zu tun hatte glaubt
entweder an der Existenz des von Schumann oder er ist ungreifbar. Man könnte
mich in Stücke schneiden, ich würde aber nichts vernünftiges aussagen können,
weil ich eben erwarten konnte dass ich da stehe wo ich nun bin.'
Koch gaat
hoofdschuddend weg. Een paar minuten later weer gestommel. Ik had mij net in
het hok neergezet om voor het eerst bij te komen, mijn gedachten te ordenen.
Het hok gaat open en nu staat Lemcke er. Met het pak boterhammen, dat mijn
vrouw mij die ochtend had meegegeven.
'Bitt' schön,
Herr Weinreb. Herr Koch glaubt Sie bekämen sonst bis morgen früh kein Essen. Guten Appetit, auch von
Herrn Koch.'
Hij kijkt mij
wat verlegen aan. Het glazen oog
weerkaatst het plafondlicht.
'Sei'n Sie doch
gescheit, Herr Weinreb. Das hält doch kein Mensch durch. Sagen Sie doch wo die
Leute stecken. Sie verstehen doch was das dem Herrn Koch wert wäre.'
'Ich habe ihn
aber alles der Wahrheit nach erzählt. Es gibt keinen General, es gibt das alles
nicht. Das war alles nur List meinerseits. Kriegslist wenn Sie wollen. Es wäre für
mich tatsächlich leichter wenn ich jetzt einen General und all diese anderen
Leute nennen könnte.'
Met een zucht
doet Lemcke het hok weer dicht. Slak sluit
af en zegt door de gesloten deur ook nog, het klinkt zelfs hartelijk: 'Smakelijk eten.'
De laatste
boterhammen van thuis. Als in een ritueel eet ik ze op. Want als ik straks naar
de gevangenis ga - en waar anders zou ik nu heen kunnen gaan - zal men ze mij afnemen.
Bij elke hap denk ik aan thuis en ik dwing mij aan niets anders te denken, hoe
ook van alles door mijn hoofd spookt. Bij elke hap probeer ik mij voor te
stellen hoe mijn vrouw dat vanmorgen heeft klaar gemaakt. Dat was nog in de
andere wereld. Nu gingen natuurlijk Koch en de zijnen erheen. Zou alles met
Kees geklopt hebben? Gek, dat ik aan Kees niet gezegd heb, dat ook mijn vrouw
en kinderen moesten onderduiken, met mijn grootvader en dat zuster Colthoff
naar haar familie moest. De persoonsbewijzen zijn er toch, het adres is er.
Waarom had ik het niet gedaan? Ik had er zelfs niet aan gedacht, het althans
niet overwogen. Uit een gevoel van eenheid van het gezin. Ik dacht aan de
moeder, op de Paviljoensgracht, die haar ondergedoken kind bij zich wilde
hebben. Ik had het ook niet gedaan om het op de post blijven consequent door te
voeren. We moesten het samen maar doormaken. Samen? Nu werden we toch gescheiden. Goed,
maar dan toch wel samen tot het bittere einde. En wie weet, liet Koch ze
ongemoeid en kwamen zij, zoals de andere Joodse Raad-gesperden, ter zijner
tijd in Vught. Want het zou wel blijken dat mijn vrouw echt van toeten noch
blazen wist; die was werkelijk een en al onschuld in deze affaire. Wie weet,
liet Koch ze gewoon verder thuis zitten zodat zij in het grote geheel van de
Joodse Raad-gesperden
onopvallend konden blijven.
Ik at plechtig
langzaam; het voedsel nog van een vorige wereld. En intussen waren de S.D.-ers nu bij mij thuis.
Niet piekeren, niet je iets trachten voor te stellen waar
je nu toch buiten staat. Een gevangene is als een dode, luidt een oud-Joods gezegde.
Net was ik
klaar. Gestommel op de trap. Slak opent
het hok. Achter hem staat Holman. Ik
ken hem nog pas van zien alleen. Zijn ogen glanzen.
'Je gaat nu
naar de gevangenis. We weten al alles. Ze zijn bezig het komplot op te rollen.
Een hele rits hoge officieren is al gearresteerd. We
zullen je met hen confronteren.'
Ik geloof er
niets van, doch probeer bescheiden te doen en knik droevig. 'Ja, dan hebben
jullie wel snel werk geleverd.'
Nu kijkt Holman beduusd en we voelen het allebei.
Boven staat Slot,
de gekke Slot. Hij had mij altijd als hij mij zag, vol respect begroet
met 'Guten Morgen Herr Doctor!' of, als de tijd van de
dag was voortgeschreden, met het dienovereenkomstige Guten Tag of Guten Abend.
Nu ziet hij mij als gevangene uit de kelder komend, blijkbaar nogal gehavend.
Even staart hij sprakeloos, met open mond. Hij lijkt wat op Beria, vind ik, met
zijn stalen brilletje.
Hij vraagt Holman: 'Was ist hier los?'
Holman, die het niet nodig acht
dat de concurrentie weet welke zaken het ressort-Koch heeft, tracht er
zich van af te maken.
'Heeft 150
Jodenfamilies laten onderduiken.'
Dat is iets
ontzettends voor de burger plus ambtenaar Slot. Een broodjes-met-vlees-winkelier is trouw aan
zijn burger-idealen;
zelfs als hij N.S.B.-er en S.S.-er is.
'Maar dat mag
toch niet? Wil je zeggen dat deze Herr Doctor dat gedaan heeft? En waar zijn
die Joden dan? Zijn ze terecht? Heeft hij het verteld? Moeten ze nog opgehaald
worden?'
'Laat maar, dat
zijn onze zaken.'
'Maar je hebt
dan toch zeker hulp nodig? Zal ik ze allemaal alarmeren? Jongens, dat wordt een
grote actie vannacht! 150 families! Hoe bestaat het!'
Holman wil er duidelijk vanaf.
'Nee, we hebben
ze nog niet. Maar we krijgen ze wel.'
'Wat? Wil hij
het niet zeggen? Geef hem maar tien
minuten aan mij mee. Gegarandeerd dat hij praat. Ik heb heel speciale kuren.'
'Het is onze zaak, Slot, en sodemieter nou maar op.'
Slot wordt hysterisch. Ik voel ineens gevaar, een heel ander gevaar. De gek-geworden burger. Met een
haast gillende stem schreeuwt hij nu. 'Nee, dat neem ik niet. Als er Joden te
pakken zijn, mag ik mee. Laat hem maar even in de kelder met mij, dan zul je
wel zien, hoe gauw hij de namen uitgilt.'
'We hebben de
namen al.'
'Nou dan?'
'Maar ze zijn
ondergedoken. En de adressen hebben we nog niet. We hebben eerst nog andere
zaken met hem te regelen. Belangrijker zaken.'
'Maar ik
krijg de adressen wel. Laat maar aan mij over.'
Slot kijkt wanhopig rond. Er staat nu ook een nieuwe man in de gang
beneden. Het blijkt de bewaker van de gevangeniswagen te zijn, die was komen
kijken waar zijn vrachtje bleef.
'Mag ik hem nou
meenemen of niet?'
Holman is blij van Slot
af te komen zegt: 'Vooruit, hier heb je de papieren en instructies, neem maar
mee.'
De man geeft me
een duw. De wagen is het tuinpad ingereden. Ik word er ingeduwd. In het
flauwe licht binnen herken ik een paar gezichten in de hokken. Daar ben ik dus
weer in die wagen. Wat een goede oude tijd lijkt september '42, vergeleken bij
nu. Wat was ik toen niet een onschuldig lammetje vergeleken bij nu. En toch was
ik toen al een veelvoud van doodstraffen schuldig. Ik wist niet dat er zelfs op dat gebied
nog gradueringen
bestonden.
We rijden. Ik
voel hoe we nu over de tramrails hotsen. Buiten hoor ik roepen. De wagen stopt.
De achterdeur gaat open. Slot stapt in.
'Ik rij met jullie mee. Moet nog naar de Polizeigefängnis voor een paar Vernehmungen.'
Hij kijkt mij stom doordringend aan. 'Hij zal toch niet
wegens mij meerijden,' tracht ik me nog wijs te maken. De bewaker voelt onze
gedachten en zegt: 'Maak maar gehakt van die Jood. Dan
ken je nog koschere broodjes verkopen ook.'
In de wagen
lacht men. Slot voelt gezelschap en begint sigaretten uit te reiken en
geeft vuur. Tenslotte houdt hij de brandende lucifer onder mijn neus.
'Nu inademen,
Jood, dan voel je meteen een klap in je hersens. Zo krijg ik wel de adressen
van je los. Ik heb er best 150 lucifers voor over, voor jouw 150
Jodenadressen.'
Ik wend mijn
hoofd af en de lucifer waait uit. Maar ik verwacht nu geen goeds meer voor de
komende uren. Ik had zo graag even rust gehad. Want morgen zou men wel opnieuw
met mij aan het werk gaan.
Misschien
bezwijk ik wel vannacht. Dan ben ik van alles hier af. Erger dan wat me te
wachten staat hier, kan het niet worden. In de wagen lacht men nog wat. Iemand
zegt: 'Zo krijg je rookvlees.'
Zijn dat nou
illegalen? Nou ja, zwarthandelaars natuurlijk, die straks opscheppen dat ze ook
bij de Moffen hebben gezeten. Ze kennen Slot waarschijnlijk van de
broodjeswinkel.
Wij zijn bij de
gevangenis. De wagen stopt direct nadat hij de eerste muur is gepasseerd. De
binnenplaats is sterk verlicht, ondanks de verduistering. Blijkbaar ter wille
van het gearriveerde transport. Er schijnt bovendien ook een andere wagen
gearriveerd te zijn, die nu uitgeladen wordt.
Een man wordt
langsgebracht, aan beide kanten door rechercheurs vastgehouden. Hij hangt bijna
in hun armen; hij vertraagt zijn pas, alsof iedere seconde langer buiten dat gebouw hem
nu heel veel waard is. Ze zeulen hem mee. Ik ben uit de wagen gesprongen en ik
voel hoe alles mij nu toch flink pijn doet en schroeit. Slot staat vlak
achter mij.
'Jongens, heb
meelij, ik heb vrouw en kinderen en een oude moeder, jongens, alsjeblieft,
laat me nou lopen. Ik zal het nooit meer doen, ik smeek jullie, je bent
toch ook Hollandse jongens.'
De man passeert
ons nu, en ik hoor hem intens smeken. 'Niks an te doen jongen, we doen niks
anders dan onze plicht. Ik zat nu ook liever bij moeder,' troost een der
slependen. Zij zijn nu vóór mij en de man probeert nog steeds zijn pas te
vertragen. Het stel loopt helemaal scheef, als dronkaards. De schijnwerper
beschijnt ze, het is een luguber gezicht. Wat zou die man gedaan hebben?
Hollanders brengen Hollanders op, vanwege de 'plicht'. Ik herinner mij hoe Koch
de eerste keer over de 'plicht' had gesproken.
Nu is ook onze
wagen uitgeladen. Een stak of zes mannen, sjofele typen; één burgermannetje met
een bril die steeds afzakt; hij knippert tegen de schijnwerper. De rest lijkt
meer van het soort der 'lagere burgerij'. Ze mompelen wat met elkaar.
We moeten nu de
volgende poort door. En dan sta ik weer in de wacht, in de mij zo bekende
wacht. Waarom ben ik toen, die 14de september, niet meteen ondergedoken, waarom
wilde en moest ik per se als mensenredder, als helper optreden? Komt een mens
daartoe op de wereld?
Ineens hoor ik Slot
zeggen:
'Den Mann nehme
ich noch mit zur Vernehmung.' Hij wijst op mij. Ik zie zijn waanzinnige blik. Ik probeer
eraan te ontkomen.
. 'Der hat
nichts mit mir zu machen. Rufen Sie bitte Herrn Hauptscharführer Koch an.'
De man achter
het bureau, wat kalend, een typische ambtenaar, zegt: 'Wir haben wohl was
Anderes zu tun als für Juden zu telefonieren. Der Mann ist doch auch vom S.D.
und vom Judenreferat? Wenn der Sie vernehmen will ist das seine Sache.'
'Er wollte es soeben in Windekind auch tun und da wurde es ihm verboten
und da ist er hier mitgekommen.'
'Was wollen Sie
vernehmen,' wendt de ambtenaar zich na tot Slot.
'Er hat 150
Judenfamilien versteckt und er muss die Adressen nennen. Herr Fischer ist
bestimmt damit einverstanden, dass ich ihn vernehme.'
'Mensch, soll
er die Adressen hier nennen? Ich seh'
doch dass er schon vernommen ist. Lass das die zuständigen
Instanzen tun und geh nach Hause. Hier darf nur vernommen werden von den zuständigen
Sachbearbeitern,
und ich sehe
aus den Papieren dass das tatsächlich der Koch ist. Hau also ab!'
Slot sist nu boos. De Duitsers lachen. De autobewaker, d.w.z. de man die
mij in de gang in Windekind had meegenomen, mengt zich nu ook in het gesprek.
'Ik heb
gehoord, dat die Jood echt 150 Jodenfamilies heeft ondergedoken. Daar hadden de
heren het over in Windekind.'
'Die kommen
schon mit ihm
fertig. Überlassen Sie das uns Deutschen nur. Wir brauchen von den Holländern nichts zu
lernen. Schaut lieber auf Eure eigene Mistwirtschaft hier.'
Wat gemompel en
gebrom. Even later loop ik weer door een gang" een celdeur gaat open en
weer dicht. Ik zit weer in een cel; het is weer donker. Hoe laat kan het nu
zijn? Half negen? Of later. Sedert ik om ca. kwart
over zeven, half acht van Kochs kamer weg ben gegaan
is mij de tijdsduur ontschoten. Misschien is het zelfs al tien uur. Tenslotte
heb ik met Koch in die kelder nog staan praten. Was dat een uur? Een half uur?
Ik weet het niet. Mijn hoofd bonst. Zal ik morgenavond nog leven? Wordt dit de
laatste nacht? Nee, zolang zij het komplot niet hebben, zullen ze mij niet
doden. Maar ze zullen tenslotte toch wel merken dat ik geen komplot ken, dat het nep was. Zullen ze het merken?
Ik besluit het
avondgebed nu te zeggen. Daarmee wil ik, wat er ook gebeure, onveranderd verder
gaan. Erdoorheen denk ik aan thuis, nu. Hoe zou het daar nu zijn? Ik probeer
het mij toch voor te stellen.
Nog vóór het
gebed, dat een klein kwartier duurt en dat ik uiteraard uit het hoofd ken,
beëindigd is, gaat de celdeur open. Vreemd, wat moet dat nu? Ik voel me
gestoord.
Aan de deur
staat een Duitse Wachtmeister met naast hem een 'heer'. Een man in een keurig
blauw kostuum; ik verbeeld mij, tot mijn verbazing, zelfs een gouden
horlogeketting op zijn vest te zien bengelen. Het is een wat dikke man, een
typische Hollander. Ik heb geleerd ze te onderscheiden, de Hollanders en de
Duitsers. Wat wil die man nu?
'Heraus! Mitgehn und helfen. Sollst was arbeiten, Jud, sonst gibt es hier kein Essen.'
De Duitser beveelt het en wijst op de heer.
'Mee Jood, het
is nou uit met luieren. We zullen je wel leren.'
Wie is deze
man?
Hij neemt mij
mee, via de hoofdgang naar een andere gang, diep naar achteren. Daar staat een
cel open. Hij duwt mij erin. Het is een mooie cel. Lijkt wel gemeubileerd.
'Hier woon ik,'
zegt de heer, 'en nou mot jij de zaak hier netjes opvegen, dweilen, goed
zetten. Je krijgt er tien minuten voor. En als het niet goed wordt, dan sla ik
je in mekaar.'
Vreemd uur,
denk ik. Daar zal wel wat anders achter zitten. En ik ben zo moe, zo ontzettend
moe. Wat moet dat toch?
Ik kijk wat verbouwereerd rond. Wist ik veel hoe je dweilt; ik zag ook geen ingrediënten.
'Wat sta je te lummelen,' schreeuwt de heer nu. En ineens
krijg ik weer, maar nu een zeer harde, draai om mijn oren. Ik duizel er echt
van.
'Ik
krijg je wel! Jij wou aan de heer Slot niet vertellen waar jouw Joden
zitten, maar aan mij vertel je alles! Begrepen, alles! En meteen.'
Hij slaat weer
en schopt. Hij is helemaal rood en opgewonden.
Uit verschillende
cellen hoor ik roepen.
'Stilte! We
willen slapen.'
Ineens staat Slot
voor de deur. Hebben ze hem er niet uit gezet? Is hij weer binnengekomen? Ik
zoek een Duitser, want ik voel dat alleen hun 'Ordnung' mij van dat Hollandse
plebs zal kunnen bevrijden. Maar er is hier, ver in die gang, niets.
Slot zwaait een knuppel. Dat is nu een gummiknuppel, constateer ik; dat moet het zijn, dat
is toch immers het geliefde instrument van de politie? En Slot begint te
slaan, op mijn armen, schouders. En hij gilt, hysterisch hoog. Het lijkt wel of
hij geslagen wordt, hij gilt steeds scheller en hoger. Alsof hij zich
zelf opwindt. De heer danst om me heen, geniet zichtbaar van de slagen, maar
blijft op een afstand om niet ook getroffen te worden. De slagen doen
pijn, veel meer dan wat Nierburg en Lemcke mij aandeden. Toch merk ik
dat Slot in zijn blinde waanzin niet eens goed ziet waar hij slaat en
dat verschillende slagen op de tafel neerkomen of gewoon in de lucht blijven
zwiepen.
Het lukt mij de
cel uit te komen. Ik begin in de gang te hollen. Het tweetal rent me na. Slot
probeert me verder te raken en hij gilt nu door de uitgestorven gangen: 'Die Jood heeft 150 families ondergedoken, 150 Jodengezinnen
en we slaan hem dood!'
Op
verschillende celdeuren wordt nu van binnen gebonsd: 'Ruhe!', 'Laat ons
slapen', 'Ophouden'. 'Wachtmeister, laat ze ophouden.'
Ik ren door de
gang, de gillende gek achter me aan, ik probeer de hoofdgang te bereiken waar
ik hoop Duitsers te zullen vinden.
Doch op de
hoofdgang roert zich niets. Het is waarschijnlijk al laat; of wel ze maken hier
gauw nacht.
Doordat ik op
de hoofdgang mijn pas wat inhield, haalde Slot mij weer in. De heer in het
donkerblauw is er ook weer bij, schopt mij.
Eindelijk komt
een Duitser uit het wachtlokaal kijken. Was ist hier los! Seid ihr toll geworden?'
'Er hat Juden
verraten!' schreeuwt Slot nu voor de variatie,
niet beseffende dat dat voor hen geen reden kan zijn om mij te slaan.
Nu komt ook de
Wachtmeister die mij uit de cel had gehaald.
'Ist in
Ordnung. Der Jude soll verhaut werden. Ist eine ganz gemeine Bestie.'
En nu schopt
hij ook naar mij, in de richting van de buik. Slot vat weer moed en
begint mij een andere gang in te jagen. Ik ren maar weer, om de slagen te
ontgaan. Toch word ik nog vrij vaak geraakt. Nu gilt Slot het
nieuwe thema door deze nieuwe gang, nl. dat ik 150 families heb verraden.
Bijna geheel
versuft ren ik en ik denk aan het gekke van de situatie.
Ook hier klopt
de Duitse organisatie niet, ook hier is van alles naast elkaar mogelijk.
Ik weet niet
hoe lang het bij elkaar geduurd heeft. Het zal wel een minuut of twintig zijn
geweest. De Wachtmeister is er weer. Hij kijkt met stekende ogen, soms
lijkt het wel of er alleen maar spleetjes zijn waaruit het stekende komt. Hij
neemt mij mee naar de hoofdgang. Slot gaat nog steeds tekeer,
gilt hysterisch nu eens dat ik niet wil meewerken om de 150 families te laten
vinden en dan weer, dat ik alles verraden heb. Het is hem alleen om het gillen
te doen. De donkerblauwe heer bast in plat koopmans-Hollands erdoorheen dat 'die vuile rotjood aan een paal geregen moet worden, die Judas, die
saboteur, die Jodenverberger, die luilak.'
Op al dat
lawaai komt nu toch ook een nieuwe Duitser af. Het lijkt een hogere, wie weet is hij zoiets als de commandant van de
gevangenis. Hij wil weten wat dat allemaal te beduiden heeft.
De Wachtmeister
rapporteert dat ik 150 families heb verborgen en niet zeggen wil waar. Slot
schreeuwt erdoorheen dat hij opdracht heeft die adressen nog deze
nacht te hebben, dat het een speciale opdracht van Fischer is. Ik weet
dat hij liegt, maar ik weet ook dat ik nieuw geweld uitlok met dat te zeggen.
Trouwens, wat voor zin heeft het om tegenover die gekken gelijk te hebben. De
onderduikers zitten safe, alleen al omdat ik niet weet wáár ze zitten. Ik zwijg
dus.
De hoge zegt nu
dat verhoren niet in de gang, niet 's nachts en niet door gevangenen (hij zegt
'Sträflinge') afgenomen worden. Daarbij kijkt hij vernietigend naar de heer en de Wachtmeister. Hij heeft echter
wel een
middel om mij tot meewerken te krijgen, zegt hij. 'Schliessen Sie ihn in die
Sonderzelle.'
Dat blijkt een
cel in de hoofdgang te zijn. In die cel ligt alleen een plank op de vloer, dat
moet het bed voorstellen. Verder is er niets. Ik merk, bij het
binnenkomen, dat er ook geen ramen zijn. Toch ben ik blij, dat ik hier ben.
Tenminste bevrijd van die gekken.
Ik ben totaal
uitgeput. De gedachten gaan te verward door mij heen. Ik voltooi nog het
onderbroken avondgebed, ga op de plank liggen en slaap.
Daar de cel inderdaad donker is heb ik geen idee ervan dat het al dag is, als de volgende ochtend de deur wordt geopend. Er wordt een waterkruik binnengezet en een half brood, donker, met de mededeling dat dit alles is tot morgenochtend. De deur gaat weer op slot.