PROGRAMMA
1. | Johann Sebastian Bach | Suite VI voor cello-solo [BWV 1012] |
1685 - 1750 | ·Prélude | |
·Allemande | ||
·Courante | ||
·Sarabande | ||
·Gavotte I & II | ||
·Gigue | ||
2. | Johann Sebastian Bach | Partita nr. 2 |
[voor vioolsolo, BWV 1004] | ||
·Allemande | ||
·Courante | ||
·Sarabande | ||
·Gigue | ||
·Chaconne |
arrangementen voor beiaard:
nr. 1: Gideon Bodden
nr. 2: Bernard Winsemius
Toelichting beiaardconcert Gideon Bodden Hilvarenbeek 8 september 2002
Een klassieke vraag onder Bach-liefhebbers is deze: welke van Bach's werken is het allermooiste? Even klassiek is het antwoord: van vrijwel iedere Bach-compositie kan men met recht zeggen dat er onmogelijk iets nog mooiers kan bestaan! Maar met het mes op de keel zullen velen toch aarzelend kiezen voor de Chaconne uit de tweede vioolpartita. De overstelpelde rijkdom die ontstaat als Bach op basis van een simpele, voor zijn tijd haast alledaagse baslijn variaties maakt, is ongekend. Al in de eerste maat worden bij de luisteraar emoties opgeroepen die passen bij een tragedie. Dat zwaarmoedige blijft weliswaar tot de laatste noot van de Chaconne bestaan maar evengoed passeren er passages die een troostende werking hebben. Bovendien heeft de Chaconne de structuur van een dans. De driekwartsmaat is de meest beweeglijke van de klassieke maatsoorten, maar Bach zou Bach niet zijn als hij geheel tegen de gewoonte in de tweede tel belangrijker maakt dan de eerste en de derde. Met andere woorden: de lichte en vrijmoedige werking van de driekwartsmaat zoals bekend van het menuet en de wals, zal men tevergeefs verwachten in de Chaconne. Bach weet in de Chaconne het complete arsenaal aan technieken en effecten dat een violist gebruiken kan, in kort bestek te demonstreren. In die zin is een vergelijking met Die Kunst der Fuge en met de Goldberg-variaties zeker logisch.
De luisteraar zal vanmiddag geduld moeten hebben, want de Chaconne
klinkt pas aan het eind van het concert. Daaraan vooraf gaan niet
alleen de overige vier delen van de tweede partita, maar ook de
complete zesde Cellosuite. Het feit dat Bach zelf strijkinstrumenten
bespeelde, maakt het voor tegenwoordige violisten en cellisten
onmogelijk om Bach ervan te beschuldigen technisch het onmogelijke
van hen te vergen. Helaas! Transcriptie van deze Bachwerken tot
beiaardmuziek is zo gemakkelijk en ligt zozeer voor de hand dat
men zou kunnen stellen dat, had Bach een beiaard tot zijn beschikking
gehad, hij zelf deze stukken zelf beslist mee de toren op genomen
zou hebben. Het op beiaard uitvoeren van deze twee werken vergt
van de speler speeltechnisch zeker niet het uiterste. Het is de
reusachtige muzikale inhoud en structuur die zo complex en op
verschillende niveaus zo gedetailleerd is dat een muzikant zijn
hele muzikale loopbaan aan deze muziek kan blijven werken zonder
ervan overtuigd te raken ermee klaar te zijn.
GB 08/05/02