Een herinterpretatie der legendarische geschiedenis
Onbekend, miskend
Decodeerkunst
Van inleiding tot handleiding
Inleiding 1738
Hypotheses non fingo
Metamorfose
Constitutie van een geesteswetenschap
Ritualisatie
Expansie
Harmonistiek
Bewijsvoering
Vormgeving ener traditie
Credo quia impossibile est
(De Constituties van Anderson in het licht van een nieuwe wordingsgeschiedenis der Vrijmetselarij)
Onbekend, miskend
De legendarische geschiedenis van Anderson ('L.G.') moet een bron van voortdurende studie en inspiratie zijn. Mythen en legenden vormen een kaleidoscoop van verborgen gedachtespinsels waaraan meestal wel een verre historische werkelijkheid ten grondslag ligt. Die mythen en legenden werden over het algemeen in de literatuur stuk voor stuk geanalyseerd en zij boeiden de fantasie dermate dat er zelfs ritualen op werden gebaseerd.
Maar op het totaalbeeld van de Constituties komt het aan omdat in de L.G. het geheime wezen en doel van de broederschap anno 1723 wordt uiteengezet en daarom werd voorgelezen bij de bevestiging van een broeder in de kring alvorens te dicteren hoe hij zich in het genootschap heeft te gedragen (de 'Charges').
Voor het lidmaatschap van het genootschap wordt gezocht naar een fijn soort mensen, dat in de Constituties nader omschreven wordt. Maar de kandidaten moeten wel weten wat zij in het 'centre of union' (Eerste Plicht) een spiritueel centrum - waar later de tempel van Salomo voor staat-, komen doen.
De L.G. zou men kunnen bestempelen als een ideeengeschiedenis waarbij de naakte feiten vaak minder belangrijk zijn en zelfs verdraaid kunnen worden weergegeven. Het heeft dus geen zin om allerlei details te gaan analyseren, want het probleem dat wordt opgeworpen is: 'Waar leidt die ideeengeschiedenis naar toe?' En: 'Wat is het beoogde doel?'
Meester Anderson zei zelf al (1738 p. IX) dat men voor een goed begrip der L.G. tussen de regels moet kunnen lezen en dat niet iedereen daartoe in staat is . De ' begaafdheid ' om te begrijpen wat er n iet staat schiet gemakkelijk tekort als men niet in Londen woont in het begin van de 18e eeuw. In 1989 wordt een wissel getrokken op onze verworven kennis en op het invoelend vermogen van de esotericus.
De L.G. is dus meer dan de som der delen (de mythen, de legenden, de historische feiten, de fantasieproducten, de drogredenen enz.). De kunst is om van louter gegevens het geheel nog te kunnen zien dat verscholen ligt in een koninklijke mist .
Decodeerkunst
De schrijver van de L.G. gaat er kennelijk vanuit dat in de oude literatuur in de mythen en legenden alle geheimen en wetten der natuur (ook die van de mens) in bedekte termen verborgen liggen. Dat kan natuurlijk best, want de wetenschap (in die L.G. vaak aangeduid als 'geometrie' 'masonry', 'kunst', e.d.) en de ware religie (de 'noachitische' Eerste Plicht 1738) daarvoor de 'universele' (Eerste Plicht 1723) of 'katholieke' (Zesde Plicht 1723) genoemd werden immers door magiërs (L.G. p. 5) bewaard. Wat 'magiërs' zijn vindt men in het artikel van Louis Bar in LANDMERK XV, 1987 een zeer lezenswaardig bouwstuk over 'Newton de laatste der magiërs' dat geïnspireerd werd door J.M. Keynes (Cambridge University Press 1947), eens de bezitter van alle alchemistische aantekeningen van Newton .
Als een denkbeeldige lengtedoorsnede door de L.G. wordt gemaakt kunnen twee belangrijke snijvlakken worden onderscheiden n.l. dat van de geometrie (wetenschap, meetkunde, architectuur, masonry, kunst enz.) en dat van religie (in het Engels 'godsdienst') . Deze twee onderwerpen werden door mij in voorgaande bundels van LANDMERK beschreven (XXXII en XXXIII 1987). Die beide snijvlakken lopen geenszins parallel; zij kruisen elkaar voortdurend. Blijkbaar spelen wetenschap en religie in de cultuur der vrijmetselarij een belangrijke rol. Deze cultuur wordt door bouwen gerepresenteerd en 'Koninklijke Kunst ' genoemd.
De maçonnieke geestesgesteldheid, die aan die cultuur ten grondslag ligt komt voort uit het feit dat de vijfzintuiglijke mens een vertekend beeld van de natuur (de werkelijkheid, de waarheid) krijgt, hetgeen hem doet zoeken naar de ware aard der natuur waaruit hij zelf is voortgekomen en zodoende zoekt naar de zin van zijn bestaan. Dit zoeken geschiedt met wetenschappelijke methoden (meer-materieel) en met geestelijke methodieken (die aan de religie ten grondslag liggen).
Beide gouden draden (wetenschap en religie) lopen door de legendarische geschiedenis die Anderson al in het Paradijs bij de Eerste Mens laat beginnen heen. Dit is natuurlijk logisch want zo zijn wij nu eenmaal geconditioneerd. Voor een goed begrip van de zin van het leven (de 'waarheid' ) moet de mens eerst gedeconditioneerd worden waaraan de vrijmetselarij naast oosterse religies meewerkt.
Volgens de gangbare opvatting zou Anderson zijn L.G. (de 'Constituties') aan manuscripten van het bouwgilde uit vroegere eeuwen ontleend hebben. Het is echter zeer de vraag of dit zo is. In de eerste plaats is het niet zeker dat de vermoede geraadpleegde literatuur van het bouwgilde
afkomstig is en in de tweede plaats meldde Anderson zelf daarover niets. Wat schreef hij dan wel? Op p. IX 1738 staat, dat het geen zin heeft om alle auteurs van de geraadpleegde werken te noemen en dat alle vermelde feiten te vinden zijn in 'sacred civil and ecclesiastical histories'. Geen wonder derhalve dat de L.G. in belangrijke mate van de zgn. 'gotische' manuscripten afwijkt. (Het woord 'gotisch' heeft hier ook al weer een dubbele bodem daar het enerzijds op een bepaalde kerkbouw wijst en anderzijds in die tijd 'verborgen', 'geheim', 'onbekend' kan betekenen (Zie Oxford English Dictionary). Hoe dan ook: dergelijk soort verhalen circuleerden ook in andere (geheime) genootschappen waarbij zij als inleiding voor een bepaalde esoterische verhandeling fungeerden .
Van inleiding tot handleiding
De inleiding van de Constituties die in het Paradijs begint komt niet in de gedoodverfde manuscripten voor, waaruit geconcludeerd moet worden dat deze authentiek is en waarschijnlijk van het grootste belang voor het verdere betoog. Dit betoog culmineert tenslotte in de beschrijving van de oprichting van een exclusief genootschap in Londen (p. 47 en 48). Het is dus zaak dat wij die inleiding eens nader onder de loupe nemen
Hier volgt een vertaling van de Inleiding uit 1723:
Adam onze stamvader, geschapen naar het beeld van God de Grote Architect van het Heelal moet de vrije wetenschappen, in het bijzonder geometrie op het hart geschreven hebben gehad, want direct na de zondeval vinden wij de grondbeginselen daarvan in de harten van zijn nageslacht; zij werden in de loop der tijden ontwikkeld tot een bruikbare methode van proposities door de wetten der proportie, ontleend aan de mechanica in acht te nemen: Zodat aangezien de mechanistische ambachten aan de geleerden de mogelijkheid boden om de elementen der geometrie tot een methode te vereenvoudigen deze edele wetenschap aldus herleid het grondvest is van al die kunsten "ambachten" (in het bijzonder van 'masonry' en architectuur) en de regel is waarmee zij worden verrichten uitgevoerd ' ( 1723 p. 2) .
Het nageslacht erfde de kennis van de stamvader en 'improved both the noble science' (zuivere wetenschap) and 'the useful art' (praktische toepassing ambacht) .
Als voorbeeld hiervan werd Noach genoemd: 'until at length Noah the ninth from Seth was commanded and directed of God to build the great Ark which tho' of wood was certainly fabricated by geometry (theoretische meetkunde, wiskunde, stereometrie) and according to the rules of masonry' (bouwkunde, experimentele natuurkunde).
Een ware Noachiet (Eerste Plicht, 1938) is volgens deze omschrijving een vrijmetselaar die naar God's stem luistert en theorie (wetenschap) in praktijk (ark) brengt. 'Gaat heen naar het Westen!'.
De fusie van theorie en praktijk (zoals bij de bouw van een kerk b.v.) wordt 'bouwen' genoemd. De bereidheid hiertoe (de instelling) wordt 'Koninklijke Kunst' genoemd.
De ware Noachiet 'bouwt' thans spiritueel aan de tempel van Salomo (en vroeger aan de Ark van Noach of aan de toren van Babel terwijl hij praktisch bouwt aan de broederschap en aan zijn gezin.
Een andere telg uit het nageslacht van Adam d.w.z. een 'adamitisch mens' (sterfelijk en 'sapiens' ) was volgens Anderson (1723 p.2) Seth 'the prime cultivator of astronomy' (iemand zoals Wren, Healey en Newton). Wetenschap werd van oudsher (ik volg alsmaar de L.G. ) door priesters en mathematici met name de Chaldeërs en magiërs in Mesopotamië uitgeoefend. Koningen en Vips bevorderden de toepassing ervan, vandaar de naam 'Royal Art' . De belangrijkste wetenschap werd door Anderson 'geometry' genoemd die aan alle ambachten ('arts') ten grondslag lag (p. 7: 'geometry and the arts that are perform'd by it') in het bijzonder aan de bouwkunst.
Maar de kennis hiervan werd geheim gehouden: 'But it is not expedient to speak more plain of the premises (grondslagen) except in a formed lodge'. Niettegenstaande deze apartheid en de taalbarriere kon zowel de wetenschap ('science') als haar praktische toepassing ('art') zich over het ganse oppervlak der Aarde verbreiden.
Inleiding 1738
Hier volgt een vertaling van de Inleiding der L.G. uit 1738 (Een vertaling ontmythologiseert de tekst wel en belet de lezer om tussen de regels door te lezen):
Nadat de Almachtige Architect en Grootmeester van het Heelal alle dingen zeer goed en volgens de geometrie geschapen had vormde hij tenslotte Adam naar zijn eigen beeld, hem de genoemde edele wetenschap (geometrie) in zijn hart griffend, die Adam spoedig ontdekte door inspectie van zijn aardse Paradijs en door de bouw van het 'Arbour' of Bosverblijf dat God voor hem voorbereid had een goed gevormde en geriefelijke schuilplaats tegen hitte en om zich terug te trekken om te rusten en te eten na het zware werk bij het verzorgen van zijn verrukkelijke tuin en de eerste tempel of plaats van verering passend bij zijn oorspronkelijke, volmaakte en onschuldige toestand (Anno Mundi of het Jaar van de Wereld 1, 4003 v. Chr.).
Maar ofschoon Adam door zonde zijn oorspronkelijke gelukkige staat kwijt raakte en uit zijn liefelijke 'Arbour ' en aardse Paradijs verdreven werd naar de wijde wereld behield hij nochtans zijn grote kennis in het bijzonder van geometrie; welker grondbeginselen in de harten van zijn nageslacht voortlevend in de loop der tijden ontwikkeld werden tot een bruikbare methode van proposities in overeenstemming met de wetten van proportie ontleend aan de mechanica en daar de mechanische kunsten (ambachten) aan geleerden de mogelijkheid boden om elementen der geometrie tot een methode te herleiden zo is deze edele wetenschap al dus herleiden tot methode gemaakt nu de grondslag van al die kunsten (speciaal de architectuur) en de regel op grond waarvan zij worden aangewend en voltooid
Adam leerde het nageslacht (p. 3) geometrie en de toepassing ervan in architectuur, kunsten en wetenschappen en 'masonry', dat later de kunsten en de wetenschappen u it voorzorg op twee zuilen vastlegde uit angst dat de wereld zou vergaan .
De conclusie is gerechtvaardigd dat de tweede editie der Constituties wat de redactie van de Inleiding betreft niet veel verschilt van de eerste editie .
Hypotheses non fingo
De Royal Society (R.S.) heeft zich in het midden der 17e eeuw ontwikkeld uit een geheim genootschap van geleerden ('the invisible society') die het met de wetenschap uitgeoefend aan de universiteiten (van Aristoteles) niet eens waren. Deze geleerden vormden de eerste leden van de R.S. die in 1662 geconstitueerd werd door een koninklijk charter. Zij hingen een wetenschapsleer aan in de geest van Francis Bacon (Advancement of Learning, 1605 en De Augmentis Scientiarum, 1623).
Het inzicht in de wetenschap veranderde spoorslags door het werk van Newton: de Principia, uit 1687. Wetenschap kreeg een experimentele basis en moest worden bewezen met wiskundige methoden. Newton drukte gedurende 25 jaar (1703 - 1727) als voorzitter van de R.S. een stempel op de door hem toegepaste methodiek ( 'newtonianisme' ) die niet alleen in de wetenschap maar ook op de maatschappij van invloed was (zie het boek van Fauvel e.a. 'Let Newton be', 1988).
In de periode van oprichting der R.S. (ongeveer 1660) is grote druk uitgeoefend op de Fellows der R.S. en op koning Charles II om in het nieuwe genootschap wetenschap in overeenstemming met de Bijbel te ontwikkelen en te streven naar een christelijke heilstaat voor alle mensen (met name door Hartlib, Comenius e.a. zie: Trevor-Roper: 'The Royal Society and Pansophia', 1967). Dit is echter niet doorgegaan. Integendeel men heeft de R.S. opengesteld voor lieden van elke godsdienstige gezindheid (zie: Sprat: 'The history of the R.S. of London, for the improvement of natural knowledge', London 1667) terwijl de mening was dat wetenschap haar eigen wegen moest zoeken.
Nochtans speelde de relatie tussen wetenschap en godsdienst een grote rol (zie: Lindberg and Numbers, 'God and Nature', 1986 en M.C. Jacob 'The cultural meaning of the Scientific Revolution', 1988). In Engeland met een staatsgodsdienst werd zelfs van hoger hand beslist dat alle hoogleraren ook theologie gestudeerd moesten hebben. Dit heeft Newton in Cambridge bijna zijn hoogleraarschap gekost ware het niet dat voor hem een uitzondering werd gemaakt. Desalniettemin heeft het Newton altijd moeite gekost om zijn vondsten over krachten in de natuur in hemel en op aarde in overeenstemming met het christendom te brengen hetgeen net zo goed voor aldegenen die zijn wetenschap (newtonianisme ) aanhingen gold.
Toen Newton voorzitter der R.S. in Londen was (1703 - 1727) speelde de relatie tussen wetenschap en godsdienst als altijd een grote rol. De plenaire zitting der R.S. werd aan vondsten der zuivere wetenschap gewijd, zo kan men vermoeden, terwijl later op de dag problemen der natuurfilosofie en haar relatie tot het christendom (physicotheologie) werden besproken.
Aan de discussie werd al spoedig door niet- leden der R.S. deel genomen waaruit zich een 'debating club' ontwikkelde die wekelijks in een eethuis vergaderde. Dit was maatschappelijk gezien een netelige aangelegenheid omdat mensen met een uiteenlopende politieke en godsdienstige signatuur daar broederlijk bijeenkwamen en ketterse (unitarische, gnosticistische, spinozistische, pelagianistische) ideeen ontwikkelden .
Het was noodzakelijk voor het voortbestaan der debating club om net te doen of zij van het bouwgilde afkomstig was teneinde het van oudsher bestaande recht van vergaderen in de wacht te slepen en zelf over haar leden recht te kunnen spreken. De metamorfose vond in 1717 plaats (Laurence Dermott laat zich hierover in 1756 in het Constitutieboek van de 'Antients' Ahiman Rezon laatdunkend uit) waardoor de geheime banden met de R.S. onzichtbaar ('invisible') werden.
Metamorfose
Het overnemen van patronen en attributen uit het bouwvak in een studieclub over wetenschapsfilosofie dwong de leden tot een meer speculatieve algemeen menselijke symbolieke instelling. De discussie over wetenschap in relatie tot godsdienst wijzigde zich in een discussie over de relatie tussen de wetenschap van de mens en religie. John Locke een goede vriend van Newton had hiervoor voldoende stof aangedragen in zijn boek: 'An Essay concerning Human Understanding', dat twee jaar na de Principia was verschenen.
Constitutie van een geesteswetenschap
Het werd steeds meer noodzakelijk om de club te vestigen d.m.v. statuten voorafgegaan door een uiteenzetting waarin in bedekte termen de doelstelling van het genootschap werd verwoord en gerechtvaardigd. Hiervoor moest de geschiedenis wel geweld worden aangedaan. Dit had overigens wel succes want toen de 'Unlawful Societies Act' in 1799 uitkwam die geheime organisaties met een eed verbood, mocht de vrijmetselarij blijven werken.
Inmiddels werd men steeds meer gedwongen om de eenmaal geaccepteerde bouwsymboliek in overeenstemming te brengen met de ontwikkelde universele religie (de 'lichtsymboliek'). Zodoende ontstond een esoterisch systeem dat het cachet kreeg van een inwijdingsgenootschap met een oeroude signatuur .
Ritualisatie
Na een latente periode (1717 - 1723) volgde na het verschijnen van de Constituties van Anderson een fase waarin ritualen werden ontwikkeld waarbij de attributen uit het bouwgilde een illustratieve betekenis kregen.
Expansie
Inmiddels waren er clubs ('loges') in binnen- en buitenland ontstaan hetgeen van grote invloed was op de wordingsgeschiedenis . En wat wisten die af van de R. S. in Londen?
Harmonistiek
Na een grote verdeeldheid in eigen gelederen in Engeland, ontstond er tenslotte in 1813 een compromis waaraan de huidige vrijmetselarij te danken is. (Zie: R.A. Wells 'The Rise and Development of organised Freemasonry', Lewis Masonic London 1986).
Bewijsvoering
Een dergelijke genese der contemporaine vrijmetselarij kan alleen op grond van ideeën, geëxtrapoleerd uit gegevens van personen en zaken, ontwikkeld worden. Hierbij staat op de voorgrond dat een gestage ontwikkeling uit het bouwgilde tot de onmogelijkheden behoort, terwijl leden en de geest van de R. S. in het genootschap 1717 werden opgenomen .
Volgens de hier ontwikkelde inzichten in de ontstaanswijze der vrijmetselarij kan de volgende samenvatting worden gegeven die in een schema kan worden verduidelijkt (zie pagina 48).
a. Het instituut 1717 heeft zich in Londen ontwikkeld uit een genootschap van leden der R. S. die de geest van Newton, de grote architect van het heelal er in vertolkten. Deze zienswijze verklaart de lokalisatie.
b. Een discussieclub over de wisselwerking tussen wetenschap en religie heeft leentjebuur gespeeld bij het bouwgilde teneinde er een bepaalde status aan te verlenen als dekmantel van buitenissige ideeen en tevens om het recht van vergaderen en een eigen rechtspraak te verwerven. Dit leidde tot grote veranderingen in de opzet waarbij echter de invloed van het duo Newton/Desaguliers op de achtergrond waarneembaar bleef. Deze zienswijze verklaart de inbreng van attributen uit het bouwvak.
c. De discussieclub werd nu van een ondergronds pseudowetenschappelijk genootschap een pseudo-openbare vereniging met geheimen en met een religieuze inslag. Deze zienswijze verklaart de openbare optochten en de krantenberichten.
d. In 1722 werd institutionalisering noodzakelijk geacht waartoe van patronen der R.S. en van geschriften van speculatieve genootschappen in binnen- en buitenland gebruik werd gemaakt. Deze zienswijze verklaart de organisatievorm.
e. Daarna neemt de periode van rituaalvorming een aanvang, waarbij door anonieme knappe koppen archetypisch materiaal werd ingelast en een zekere menswetenschap werd ontwikkeld. Deze zienswijze geeft een verklaring voor een pseudo-relatie met inwijdingsgenootschappen uit vroeger tijden in Europa en in Engeland.
f. Hierdoor werd een gebouw opgetrokken (1717, 1723, 1738, 1750, 1813, enz.) dat in al zijn voegen kraakt. Tot noch toe werd alleen de theologische discongruentie door kerkgenootschappen duidelijk aangetoond.
Vormgeving ener traditie
De legendarische geschiedenis (L.G.) is het summum der vrijmetselarij waarin veel bewijsmateriaal voor het ontstaan en de essentie erven gevonden kan worden.
Uit het totaalbeeld blijkt dat het met het bewijsmateriaal niet zo nauw werd genomen, kennelijk omdat het meer om de algemene geest ging die eruit spreekt. Het voorgewende ontstaan van de club 1717 uit het bouwgilde met alle rechten die daar uit voortvloeien diende met de L.G. bewezen te worden, waardoor uiteenlopende personen en zaken in de bouwkundige steigers werden gezet.
Van essentieel belang voor de basisgedachte van de broederschap 1723 is blijkbaar de wisselwerking en het samengaan in de eerste plaats van theorie (wetenschap, geometrie) en praktijk (bouwen) en in de tweede plaats van wetenschap en godsdienst hetgeen vaak neerkomt op ratio en affect (geloof).
De algemene geest die uit de L.G. spreekt wijst in de richting van het tweemanschap Newton/Desaguliers dat door een groot aantal leden uit de R.S. gesecondeerd werd. De laatste jaren is men zo ver dat Newton niet slechts als de onaantastbare superwetenschapper verheerlijkt wordt, maar dat men is gaan inzien dat een ongehuwd kind der weduwe merkwaardige kronkels in zijn karakterstructuur heeft die zijn behaviour beïnvloed hebben en dat hij een zoeker is waardoor hij als vrijmetselaar- zonder schootsvel bestempeld kan worden. Het zou in het raam van deze publicatie te ver voeren om daar nu op in te gaan, temeer daar hetgeen bedoeld wordt in het boek van Fauvel, waaraan meerdere experts hebben meegewerkt, gevonden kan worden.
In de Inleiding van Anderson wordt meegedeeld dat God de wetenschap in de eerste mens heeft geïmplanteerd en hij beschrijft de ontwikkeling van de adamitische wetenschap (voornamelijk: wiskunde, geometrie) in het brein van het nageslacht. Hierin komt een, voor die tijd, mathematische en experimentele methode (bouwen) tot ontwikkeling, waardoor de mens leert hoe om te gaan met natuurverschijnselen.
Een dergelijke 'Koninklijke Kunst' werd door Newton in zijn boek 'Wiskundige Grondbeginselen der Natuurwetenschappen' toegepast, waarin een synthese werd gegeven tussen bewegingsverschijnselen op aarde en die in het heelal.
Newton beoefende een mathematische natuurwetenschap, waarin gepoogd werd om de natuur met haar krachten en effecten met behulp van experimenten aan de wetten van maat en getal te onderwerpen. Uit het boek van Newton kon een natuurfilosofie worden afgeleid, die neoplatonisch van oorsprong was, met een anti - materialistische tendentie, waarbij op grond van de kosmische orde een aantal universele maatschappelijke en politieke richtlijnen ontworpen konden worden (M Jacob, 1988).
De natuurfilosofie van Newton werd in Holland uitgedragen door mensen als Boerhaave, 's Gravesande, Van Musschenbroek, Van Swinden enz. Newton deed op latere leeftijd zijn best om zijn ideeen omtrent de ontwikkeling van de wetenschap te populariseren en haar implicaties voor de natuur duidelijk te maken. De newtoniaanse wetenschap werd uitgedragen vanaf de kansel door liberale geestelijken als Bentley, Clark, Derham, Whiston enz., terwijl mensen als Harris, Hauksbee en Whiston lezingen hielden in koffiehuizen en huizen van uitgevers .
Desaguliers gaf tegen twee guineas voordrachten, zowel in Londen als in de provincie, b. v. in de Angel Inn te Manchester op 15 augustus 1743, dat is vlak voor zijn dood op 15 maart 1744. Desaguliers schreef immers in 1725 te Londen al een boek over: 'A course of mechanical and experimental Philosophy'. En Nederland bleef niet achter, want B. Martin publiceerde in 1737 een boek (Amsterdam) getiteld: 'Filozofische Onderwijzen; of algemene Schets der hedendaagsche ondervindelijke Natuurkunde', en het boek van 's Gravesande over deze materie uit 1720 werd reeds vermeld.
De grote maatschappelijke invioed die het denken van Newton op zijn tijdgenoten heeft gehad wordt uitstekend in het boek van Fauvel et al (1988) beschreven.
Anderson stond dus ook onder invioed van de filosofie van Newton, waaruit duidelijk de inbreng van Desaguliers blijkt.
De wetenschappelijke methodiek van Newton ( 'newtonianisme' ), zoals geschetst door Anderson, was in strijd met de gangbare wetenschap, zoals gedoceerd aan Universiteiten, waarin naar het voorbeeld van Aristoteles, een scherpe scheiding werd gemaakt tussen wetten van het aardse en wetten van het hemelse. Newton trachtte daarentegen aan te tonen, dat de microkosmos en de macrokosmos aan dezelfde wetten onderworpen waren. Dat dit problemen met zich meebracht ten aanzien van de bijbelse interpretatie is voor de hand liggend.
De algemene geest die in het begin der achttiende eeuw in de R.S. heerste blijkt o.a. ook uit het feit dat de moderne wetenschap anno 1723, zoals vastgelegd in de L.G., zich rond de Middellandse Zee ontwikkeld zou hebben, waarbij Palestina toonaangevend was (P. Rattansi: 'Newton and the Wisdom of the Ancients', 1988). Anderson ontwikkelde in zijn L.G. analoge inzichten.
Het godsdienstig geloof dat uit de L.G. blijkt is uitermate merkwaardig voor een christelijk bouwgilde en voor een predikant-auteur. Uit deze geschiedenis blijkt dat de mens direct met God heeft te maken en dat zijn Zoon als katalysator gemist kan worden. Volgens J.W.W. Sullivan, die een biografie over Newton schreef (1938) geloofde Newton dat Jezus een gewoon mens was en dus niet goddelijk en derhalve niet aanbeden behoefde te worden. Dit alles is volledig in overeenstemming met het unitarische inzicht van Newton en de zijnen. Christus komt er dan ook in de L. G. slecht vanaf, althans minder goed dan b.v. Pythagoras (LANDMERK XXXI I , 1987, p . 7) .
De L.G. en de Oude Plichten vormen één samenhangend geheel, waarin de L.G. over de broederschap gaat en de Oude Plichten over de broeders. Men kan dan ook de betekenis van b.v. de Eerste Plicht niet doorgronden, als de L.G. daarbij niet in ogenschouw wordt genomen. De Eerste Plicht werd precies zo in de R .S. toegepast (LANDMERK XXXI I, 1987 ); waarin ook mensen van allerlei godsdienstige gezindten zaten, die zelf moesten uitmaken wat wel en wat niet kon ('A peculiar system of morality'). Hiertoe leert men in de Tweede Graad voor de Spiegel 'zijn hoogste rechter' kennen.
In zijn Optics (Query 31 ) schreef Newton dat als natuurfilosofie eenmaal geperfectioneerd is, de grenzen der moraalfilosofie eveneens zullen opengaan .
Newton was steeds fel gekant tegen atheïsme en hij wees er b.v. op. dat de filosofie van Descartes gemakkelijk tot atheïsme kon leiden. En vrijdenkers zoals spinozisten en mensen die de Bijbel al te vrij interpreteerden en een natuurgodsdienst zonder openbaring bepleitten, waren ook geen mensen met wie gemakkelijk te praten viel. Zulk soort lieden werden dan ook bij voorbaat als lid van club 1723 afgewezen. Dit zijn de 'Libertines' van de Eerste Plicht (1723) .
De 'centre of union' van de Eerste Plicht komt zo ongeveer overeen met de 'College of Light' van Comenius, waar deze bij de oprichting van de R.S. in Engeland zoveel propaganda voor maakte. Hij zond een exemplaar van zijn boek met een opdracht naar de R.S., in de hoop dat zijn ideeën daar ingang (Trevor-Roper, 1967) zouden vinden. Dit was aanvankelijk niet het geval, althans niet manifest, maar 60 jaar later vonden zijn ideeën over een humanistisch genootschap voor alle mensen ingang in een stiefkind der R.S.
De broederschap der vrijmetselarij vloeide uit den aard der zaak voort uit het harmoniemodel van godsdienst en politiek (Eerste Plicht), dat leidde tot een gelijkschakeling van uiteenlopende mensen.
Credo quia impossibile est
De conclusie is gerechtvaardigd, dat de vrijmetselarij een stiefkind van de R.S. is, waaraan wij een geestelijke vader te danken hebben, die waakt over de spirituele- en ethische eenheid van de broederschap (centre of union), die in stand wordt gehouden door de grote architect van het heelal, met psycho-cathartische technieken, die in leergroepen (ritualen) worden onderwezen.
De geest werd door het geesteskind van de vader: Desaguliers, in een instituut ondergebracht, in overleg met het bestuur van een esoterische studieclub, die haar gewijzigd geestesproduct illustreerde met materiaal uit het bouwgilde.
In de L. G. wordt een pleidooi gehouden voor newtoniaanse wetenschap en voor een universele religie. Deze beide tot fusie te brengen is de taak van een broederschap die in de harmonie ener gelijke politieke en godsdienstige instelling bijeenkomt, zodat elitaire lieden in vrijheid hun geestesgesteldheid kunnen doorzoeken .
Vrijmetselarij en Kosmos
Spiegelbeeld
Ideeënwereld
Geblokte vloer
Vrijmetselarij en Kosmos
De vrijmetselaar is in open loge een ware kosmopoliet. Hij reist in forma met de zon mee door de tempel van het heelal, terwijl muziek der sferen in zijn oren klinkt. Een aantal van de broeders vertoeft aan de horizon in de kolommen in één van de windrichtingen.
Onder een azuren gewelf prijkt de dierenriem en aan zijn voeten speurt hij op het tableau: zon, maan en sterren. En de ritualen slepen hem mee naar de uiterste grenzen van zijn geest, die gestaag uitdijt, net als het heelal .
Spiegelbeeld
In het heelal vinden voortdurend veranderingen plaats, waardoor iedere vorm gestaag wordt gewijzigd. De krachten die hierbij in het spel zijn, zijn raadselachtig. De wordingsgeschiedenis van de verscheidenheid van vormen, die na de hypothetische big bang zijn ontstaan, is een mysterie. Heelal, zonnestelsel, aarde en mens zijn in een machtige worp gesynthetiseerd .
Zowel het begin: de oerknal, als hetgeen erna kwam: de voortschrijdende zelfverandering, is een ondoorgrondelijk gebeuren, dat naar een onbekend einde voert, dat een begin van een nieuwe zijnsvorm kan zijn. Maar een ding is zeker, zelfwijziging met verandering is een essentieel gebeuren, dat niet alleen met kijkers in de verte wordt waargenomen. Het is ook een kenmerk van de aarde en haar produkten
Als de aardstof steeds verder ontleed wordt, stuit men tenslotte op functionele eenheden, die zomaar, zonder bekende oorzaak, veranderen van golf in deeltje en omgekeerd. Het principe van komen en gaan zit blijkbaar in de natuur, als een onbedwingbare drang tot variatie van zelfwijziging en zelfhandhaving, een proces waar soms miljarden jaren voor nodig zijn.
Dit mechanisme zou eens zijn begonnen, zo meent de mens, omdat zijn eigen bestaan eraan verbonden is, en hij tracht te begrijpen waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. Hij projecteert zijn eigen raadselachtige oorsprong uit het niets en zijn dood tot iets, in de natuur, voor zover hij die kan analyseren met zijn instrumenten als verlengstuk van zijn brein. Het principe van overgang van het ene naar het andere, van golf naar deeltje, van geest naar stof, van geboorte naar dood, met een grote willekeur, is essentieel zowel voor de mens zelf, als voor de bij hem passende en door hem geschapen cultuur.
Ieder levend wezen heeft een specifieke, zeer bepaalde, wijze van zijn (d.i. functioneren, bewegen). Deze is het resultaat van wisselwerking tussen vorm en buitenwereld, die volledig op elkaar zijn afgesteld. De specifieke facetten van het bestaan lijken geheel te zijn toegespitst op leven (instandhouding en voortplanting). Hierbij wil de bewegende ('levende') stof, niet achterblijven bij de bewegingloze ('dode') stof.
De functie en vorm van de dode stof, zijn evenals die van de levende stof, aangepast aan het instandhouden van moedertje aarde. Een hoge berg heeft tot taak mee te werken aan klimaatwijzigingen en planten te laten groeien die Gaia nodig heeft voor haar ademhaling.
De functie van de mens is analoog aan die van alle aardvormsels, gericht op zichzelf om erosie te voorkomen en het nageslacht in leven te houden. Dit laatste streven staat in dienst van het wezen van het leven: bewegen. Iedere vorm en functie van het menselijk lichaam moeten derhalve herleid worden tot de grondfunctie van het leven: bewegen, in belang van zichzelf en van de aarde, met alles wat tot haar domein behoort: de beweeglijke en onbeweeglijke natuur. De levende materie: mens, heeft een bepaalde bouw die zijn typische wijze van bewegen en alles wat daarmee samenhangt, d.i. zijn functie, mede bepaalt. En dit alles staat ook bij hem in dienst van Gaia, de levenschenkende aardgodin, aan wie lichaam en geest diensten verlenen, in ruil voor kost en inwoning.
Zoals ieder levend wezen heeft de mens een eigen specifieke leefwereld die bepaald wordt door een denkwereld, die de integratie tussen organisme en Gaia en alles wat zij ons geschonken heeft, tot stand moet brengen .
Dit geldt derhalve ook voor de geest: denken, voelen, willen, handelen, die in het kader van de menselijke leefwereld moet worden geplaatst, als een vitale reactie, noodzakelijk voor instandhouding van het leven.
Alle levende wezens, planten en dieren incluis, leven adequaat in een leefwereld die hun werd toevertrouwd. Zij reageren hierin doelmatig en denken ook. Het is maar net hoe men denken wil definiëren. Als men hierbij alleen maar uitgaat van het menselijke brein en van de centrale plaats die de mens voor zichzelf in het heelal heeft opgeëist, dan is dit uitermate kleinmenselijk. Denken is het antwoord van het organisme, dat het op juiste wijze reageren op prikkels uit de buitenwereld mogelijk maakt. Het is een gecompliceerde reflexreactie die over het brein loopt en is ingeschakeld tussen vraag uit de buitenwereld en antwoord van het organisme. Het antwoord is altijd 'bewegen', met tong, hand, of het gehele lichaam.
Elke vorm van reageren op een prikkel uit de buitenwereld, bijv. het terugtrekken van een schijnvoetje van een amoebe, kan best als 'gevoel' worden aangemerkt. De wijze van reageren op veranderingen in de buitenwereld is een vorm van gevoel, ook al gaat een dergelijke herkenningsreactie niet met subjectieve gewaarwordingen gepaard, die de mens in zijn egocentrisme tot de absolute macht heeft verheven. Iedere reactie van het organisme op actie in de buitenwereld kan als 'gevoel' worden aangemerkt.
De 'vrije wil' van de mens lijkt in tegenspraak te zijn met hetgeen in het heelal wordt waargenomen en in de natuur(kunde) op aarde, waar wetten van oorzaak en gevolg schijnen te heersen. De vrije wil is echter een illusie, een stiefkind van het gevoel van eigen activiteit, die het gevolg is van een brein dat met door zintuigen vertekende beelden, zichzelf aanschouwt in de spiegel van zijn eigen getransformeerde beeldenbestand. Het zou te ver voeren om daar op deze plaats op in te gaan.
Iedereen zal zich zeker met verbazing afvragen, wat de aarde heeft voorgehad met het scheppen van levende materie, waarin steeds meer mogelijkheden tot zelfontwikkeling tot stand zijn gekomen, waarvan het einde nog niet in zicht is. Dit is het grote raadsel van het mens-zijn, waarin God en wetenschap en 'trial en error' onlosmakelijk met elkaar zijn verstrengeld .
In het raam van de hier ontwikkelde gedachtegang kunnen het menselijk bestaan en de leefwereld van de mens worden begrepen. Hier volgen enkele algemeenheden: Beginnend uit het niets en eindigend in het niets. Tijdelijkheid van alle verschijnselen. Beheersing van het geheel door kracht waarvan de oorzaak onbekend is. Krachten die naar willekeur experimenteren met stof, waardoor zijzelf worden uitgedrukt. Beantwoording aan een waarnemingsveld, waarvan de (on)wetmatigheid buiten zichzelf en in zichzelf wordt waargenomen.
De mens is wat hij met zijn lichaam tot zich neemt en waarmee hij zijn cultuur opbouwt. Hij reageert, handelt, beweegt met de totaliteit waarmee hij door de big bang werd geschapen, door krachten die hierbij ontketend werden. Door dezelfde krachten is hij gedoemd om ten onder te gaan. De dood van de mens loopt vooruit op het proces van het heelal: opkomst, bestaan, en ondergang, waaruit hij leeft.
Hij is een product van het heelal, waarin hij als marionet een rol vervult die hij zowel in zichzelf als buiten zichzelf waarneemt. Die rol is overgang naar een andere zijnsvorm, waarin hij niet alleen passief, maar ook actief meespeelt. Zijn taak is derhalve om passief mee te werken aan een vorm van structuurwijziging, zoals hij die in het heelal waarneemt, waardoor een eind gemaakt wordt aan het verouderings-veranderingsproces, waarvan hijzelf vertegenwoordiger is.
Studie van de aarde, het zonnestelsel en het heelal, teneinde waar mogelijk iets opnieuw te kunnen opbouwen, is het hoofddoel van het leven. Dit wordt bewezen door geboorte en dood van de mens, die hiermee op het heelal: zijn Überich, vooruitloopt met een overbruggingsperiode van afbraak en verval van krachten.
De mens leidt een bestaan dat inherent is aan het leven, dat hij met de sterren gemeen heeft, hetgeen door verandering tengevolge van beweging wordt geïllustreerd, waarbij opbouw en afbraak elkaar regelmatig afwisselen. Soms wordt tijdens dit leven op dit mechanisme een voorproefje genomen in de vorm van suïcide, moord en doodslag, oorlog en vernietiging van de aardse natuur.
In de menselijke natuur schuilen derhalve alle door hem waargenomen eigenschappen, immers wat niet tot zijn mogelijkheden behoort, kan er ook niet uitkomen, en zo leert hij zichzelf kennen. Wij dienen goed te beseffen wat wij tijdens het leven doen: bewegen, veranderen, gevolg geven aan de kosmische krachten, die naar willekeur in ons werken en die op het tijdelijke van de fase waarin wij verkeren, wijzen. Het organisme is tijdens het levende interval van de materie erop gericht om de levensloop te vervullen, d.w.z. het voortschrijden naar een andere zijnstoestand.
De wijze van leven en het doel van het leven moeten dus gezien worden in het raam van het levensproduct en wat daarmee samenhangt: de buitenwereld. Alle geestelijke eigenschappen staan niet alleen in dienst van de totale samenleving, maar zij zijn hieruit ontsproten en zijn een deel ervan.
De mens is dus één geheel met de natuur, waarmee hij met al zijn vezels verbonden is. En de geest is niet nieuw, slechts een manifestatie van de natuurlijke algeest, die wij overal kunnen ontdekken als uiting van een levensplan, indien dit niet gemeten wordt met maatstaven van de menselijke geest, die slechts een variant is van de alom aanwezige geest.
Deze is een uitvloeisel van positieve en negatieve krachten die gematerialiseerd zijn en tijdelijk in harmonie met elkaar verkeren. Zij worden wel als yin en yang beschreven, als het eeuwig mannelijke en het eeuwig vrouwelijke, als eicel en zaadcel. Het streven naar instandhouding en synthese van de harmonie tussen beide tegengestelde natuurverschijnselen is de hoofdtaak van het leven.
Het staat te bezien of deze zienswijze niet een drogbeeld is van de menselijke mogelijkheden, die door zintuigen en brein worden bepaald. Deze zijn beperkt in hun waamemingsvermogen en de interpretatie daarvan. Wij leven nu eenmaal met door de zintuigen getransformeerde beelden van de buitenwereld, die een illusionair karakter verlenen aan alles wat wij doen en denken. De 'objectieve' waarnemingen van het heelal zijn dus volledig mensbepaald en de werkelijkheid (een metafysisch begrip) kan heel anders zijn.
De hier vertolkte zienswijze is niet nieuw. Deze werd in allerlei vorm, onder allerlei naam, al lang zo doorschouwd, alleen ontbrak een totaalbeeld en het inzicht in de harmonie van tegenstellingen.
Het leven dat door het heelal gedicteerd wordt, heeft dus geen zin, zolang de zin van het heelal onbekend is. Het heeft dus ook geen zin om erover te schrijven, want literatuur is geest op papier en deze is even sterfelijk als de mens zelf, omdat de verandering die erdoor gerepresenteerd wordt permanent voortschrijdt. Dit is de zin van alles wat bestaat: verandering, de overgang van de ene fase in de andere. Het levend organisme is in dit zich voortstuwende natuurgebeuren een tijdelijke metamorfose, waaraan een zin wordt verleend die niet inherent is aan het geheel van het zijnde.
De verandering voltrekt zich permanent in ons en om ons heen. 'In ons', omdat de stofwisseling steeds verandert, zodat wij geen tweemaal dezelfde slok water kunnen drinken en dezelfde hoeveelheid lucht kunnen inademen. 'Om ons heen', omdat de zon nooit op hetzelfde tijdstip wakker wordt met hetzelfde gezicht.
Verandering is de essentie van het leven, gegeven in beweging in de tijd, op weg naar een eeuwigheid die veranderlijk is
Hetgeen hier werd neergeschreven is hetgeen de vrijmetselaar in open loge leert, als de geest wordt gezuiverd ('psychocatharsis') en wordt losgekoppeld van het lichaam. Hij wordt tijdens de uitoefening van de ritualen in de tempel voortdurend met kosmische symbolen geconfronteerd en hij moet zich afvragen waar deze vandaan komen en wat zij betekenen .
Ideeënwereld
Zoals bekend, werd het instituut der vrijmetselarij in Londen in 1717 opgericht, door een groep mensen die reeds voordien in vergadering bijeenkwamen .
Velen van hen waren fellow van de Royal Society en verondersteld werd (W. Kramer, Landmerk, bundel 36 en 37, 1989), dat dezen een discussiegroep vormden, waarin de relatie tussen wetenschap en godsdienst werd besproken.
Aangezien deze elitaire groep, die gestaag groeide, liberale ideeën ontwikkelde die niet strookten met de opvattingen van de staatsgodsdienst, keek de buitenwereld er met achterdocht naar. Daarom werd besloten om de club op het oeroude metselaarsgilde, waarvan verscheidene loges in Londen bestonden, te enten. Zulks geschiedde in 1717, waarbij gewoonten, gebruiken en termen van het gilde in de studieclub werden opgenomen. Hierdoor kreeg zowel de studiegroep als het gilde een ander aspect, zodat beide van elkaar vervreemdden.
De discussiegroep werd noodgedwongen van studiegroep een inwijdingsgenootschap, waarbij het hoofddoel echter niet uit het oog werd verloren: godsdienst en wetenschap in overeenstemming met elkaar te brengen .
Het was nu noodzakelijk om ritualen te ontwerpen teneinde nieuwe leden te installeren, te bevorderen tot gezel en in te wijden tot meester. Dit proces, waarbij vakbekwaamheid geen rol meer speelde, kwam na de constituties van Anderson in 1723 geleidelijk tot stand. Het moeten knappe koppen geweest zijn die de ritualen, waarin allerlei patronen van oude inwijdingsgenootschappen rond de Middellandse Zee werden verwerkt, hebben ontworpen en pasklaar gemaakt voor het verlichte doel.
Aangezien in die periode één van de vier leden van het nieuwe genootschap tevens lid van de Royal Society was en gedurende de eerste vijftig jaar van het bestaan ervan alle grootmeesters tevens lid van de Royal Society waren, is het aannemelijk dat dezen een inbreng in de ritualen hadden. Onder instigatie van Desaguliers vonden zodoende ideeën van het newtonianisme ingang in het genootschap en in de ritualen, zoals in de legendarische geschiedenis, in de eerste plicht der landmerken, enz.
Newton had na de publicatie van de Principia in 1686 een denkwijze op gang gebracht, die 'newtonianisme' wordt genoemd (zie: Fauvel et al, 'Let Newton be', Oxford univ. press, 1988). Aristoteles had een scherpe scheiding tussen hemel en aarde in het levensbeeld van de mens tot stand gebracht, hetgeen ook de christelijke kerken niet onwelwillend was. Newton bracht nu door zijn werk aan het licht dat de natuurwetten op aarde en in het heelal hetzelfde waren. Hij bewees dat wat boven is, ook onder is, en dat er dus wel degelijk een relatie tussen microkosmos en macrokosmos, tussen mens en heelal, is. De mens werd dus met één klap, zowel kind van moedertje aarde (Gaia), als van het heelal (opperbouwmeester) .
De natuurkrachten die in het heelal heersen en die van reële en symbolische betekenis zijn voor de vrijmetselaar, en die in een chaotisch geheel orde hebben geschapen, kregen een verzamelnaam die als verbindingsschakel voor het genootschap moest functioneren. Gezien het gedicht van Alexander Pope (1688-1744) en andere publicaties over Newton, en gezien de bewondering die vele mensen voor zijn verlichte ideeën hadden, had de naam enerzijds betrekking op het bouwgilde en anderzijds op de voorzitter van de Royal Society: 'grand (great) architect of the universe'.
Geen wonder dus dat in de ritualen, naast de relatie tussen religie en wetenschap, die tussen mens en heelal en tussen heelal en mens moest worden gegrondvest.
Men mag derhalve wel aannemen dat de kosmische symbolen in de vrijmetselarij door leden van de Royal Society werden ingevoerd, te meer daar Newton voor zijn ideeen, die een belangrijke maatschappelijke en religieuze invioed hadden, flink propaganda maakte.
Het doel moge duidelijk zijn, men wilde in het nieuwe genootschap de leden leren om zich open te stellen voor een universeel, d.i. alles omvattend mensbeeld, waarin zowel wetenschap als godsdienst welig kon tieren .
Geblokte vloer
De bedoeling was om een bijdrage te leveren tot de algemene maçonnieke kosmosofie en niet tot de speciale. Een algemene beschouwingswijze heeft enerzijds betrekking op het instituut (bijv. de geschiedenis van de kosmische opbouw) en anderzijds op de mens, al of niet in forma. De uiteenzetting moet wel doorregen worden met een vleugje maçonnieke astronomie, zonder nochtans het gevaar te lopen om in de valkuil van de astrologie te vallen.
De ritualen vormen het skelet van het instituut en hebben tot taak om de hersenen van de leden te spoelen en te zuiveren (psychocatharsis) van slakken uit het westen en deze te reconstrueren (psychagogie d.m.v. bouwsymboliek) .
In de ritualen zitten in verkapte termen wetenschap (geometrie) en godsdienst (religie) verstrengeld (bouwsymboliek), teneinde gepredisponeerde neofieten op te voeden tot meesters, met gevoel voor religie, esoterie, en mystiek.
Dit is mogelijk dank zij een vorm van kosmische energie (vis vitalis, libido, entelechie) die in de ritualen is verstopt in de vorm van animus en anima, die als geestelijke golf/deeltjes complexen het leven doordringen. Als hoogste symbool van die kosmische energie, die uit het oosten (licht, zon) komt, is de 'opperbouwmeester des heelals', de broeder dekker van de tempel van levende bouwstenen (de 'centre of union', van de eerste plicht) .
Dank zij deze kosmische energie heeft een vorm van natuurfilosofie ingang gevonden in de ritualen, die zijns gelijke in godsdiensten niet heeft. Voorbeelden zijn: zomer en winter St. Jan, geboorte (installatie) en dood (Hiram Abiff-mythe), mannelijke en vrouwelijke principes, symbolen van ruimte en tijd (volle middernacht en meer), contact met heelal (Opperbouwmeester), symptomen van chaos en orde (wetmatigheid), het kosmische spelelement (blinddoek, circumambulitie, handjeklap, broederketen, enz.), de combinatie van het individuele (apartheid) met het collectieve (broederschap), van autonomie (vrij man) en dwang (in forma), enz. enz.
Door alles met alles te verbinden en tegenstellingen te nivelleren (geblokte vloer), is de vrijmetselarij erin geslaagd om vogels van verschillende pluimage te laten samenwerken (theory of everything). Zo is het zelfs mogelijk om een liber fratrum uit te geven!
Met haar kosmische symboliek wil de vrijmetselarij haar leden doordringen van de beperktheid van het menselijk bestaan, dat alleen vorm en zin krijgt wanneer het gezien wordt in het perspectief van het grote geheel. De vrijmetselaar moet dus kosmonaut van de geest worden, waarbij nochtans de materie (recht van lijf en leden) niet versmaad mag worden. De dierenriem herinnert de vrijmetselaar aan het feit dat zijn karakter, dat zich manifesteert met aardse materialen en vormsels, onder invloed staat van het heelal. De mens staat dan ook minder op eigen benen dan hij graag zou willen; de 'wil' als vrijheidsbeeld in de schijnwereld van zijn geest.
Als de vrij-metselaar zich in eigen huis (de 'loge') 'vrij' kan voelen, is dit zeker meegenomen. Laat hem dan maar naar het westen uitzwermen om te getuigen van een liberale geest, ontsproten aan het heelal, waaruit hij werd geschapen.