Ontwikkeling en analyse van de betekenis der Vrijmetselarij


De oprichters der vrijmetselarij zijn onbekend, en het doel van de oprichting dat de middelen bepaalt is zodoende eveneens in duisternis gehuld. Dit is toe te schrijven aan het feit dat uit de beginperiode bewust niets op schrift werd gesteld. Men dient zich dan ook wel af te vragen wat de reden van geheimhouding van de vorming van een instituut was.

Hoe het ook zij, door deze gang van zaken kan eenieder uit een kunstmatig aanbod uit de tijd der verlichting, zijn eigen vrijmetselarij opbouwen, hetgeen een ingeslopen methodiek is die tot dogma werd verheven.
Zo iets was mogelijk omdat het aanvaarde leerbegrip op een sterk Ik -gerichte religieuze ontplooiing betrekking heeft.
Het is derhalve begrijpelijk dat door zo'n constructie misvattingen omtrent de goede bedoelingen van de opzet, zowel in eigen kring als ook in de maatschappij, niet konden uitblijven!
Dit leidde tot talrijke hersenspinsels, waardoor Jan en alleman op het verkeerde been werden gezet.

Men kan zich daarom na 280 jaar terecht afvragen waar het in een problematische vrijmetselarij nu eigenlijk omgaat en hoe het mogelijk was dat het geheim van het doel van de oprichting zo lang werd bewaard.
Dit is het intrinsieke geheim van de vrijmetselarij, het geheim van de vrijmetselaar ligt op een ander terrein.
Analyse toont aan dat in de persoonsgerichte ritualen twee onderwerpen domineren nl. tempelbouw en godsdienst en de vraag rijst derhalve waarom en hoe juist dit tweemanschap van empirie en theorie, van stof en geest in het bouwwerk werd opgenomen; daar dit immers geen toeval kan zijn.

De bewaarders van het erfgoed, de Engelse vrijmetselaren ter enerzijds, hebben tot paradigma verheven dat de twee cruciale thema's in het bouwgilde hun oorsprong vonden. Kerkdienaars ter andere zijde menen, dat het nieuw ontwikkelde instituut een uitwas van haar eigen goed gekoesterde leerstelling en dienstuitoefening was, weggemoffeld in het gilde en verkapt in een dubbelzinnige bewoording.
Het is voor een lidmaat derhalve wel nodig om beide ontstaanswijzen eens goed onder de loep te nemen, teneinde te analyseren wie van de twee de hoogste ogen gooit.

Ad.l
De vereniging in oprichting in een periode tussen 1715 en 1725, was kennelijk bezig was om twee oeroude menselijke uitingen in een instituut onder te brengen.
Dit zijn materiaalkunde van de dode en van de levende stof en geloofsbetekenis en haar manifestatie, hierbij wilde men om onbegrijpelijke redenen koste wat kost een heimelijke afkomst uit het gilde bewijzen. Dit gebeurde o.a. door in 1723 ambachtelijke constituties aan iedereen ten huize van een dissidente dominee te koop aan te bieden.
Hierin stond een inleiding met een serie fantasierijke legendarische geschiedenissen, een verhandeling van Adam tot Anderson, waar het gilde zelf absoluut geen behoefte aanhad, omdat het zijn eigen positie niet behoefde waar te maken. Voorts werd in het zich ontwikkelende spel der ritualen in de boezem van het gilde een nieuwe terminologie ingevoerd met een symbolisch karakter en werden graden van vakbekwaamheid op speculatieve wijze voor het onbekende doel geschikt gemaakt.
Onbegrijpelijk was waarom tevens het Christelijke geloof aan de kant werd gezet en God zich met de structuur van het heelal moest bezig houden.
Er werd stap voor stap een open specifiek mannelijke gemeenschap met een gesloten geest ontwikkeld. (gezinspeeld wordt op de eed en de zelfverwensingen).

De gang van zaken was in de praktijk als volgt:
In 1717 werden restanten van vier kleine bouwloges die in centraal London in koffiehuizen bijeenkwamen, tot een grote loge verenigd. Het is onbekend van wie de opzet tot deze raadselachtige constructie van vier in een, was uitgegaan. Het was de vraag of het initiatief tot reorganisatie uit eigen gildeboezem voortkwam, of dat de constructie van buitenaf aan het gilde was opgedrongen. Deze gang van zaken betekent tevens dat het onbekend is wat het doel van de gemaakte constructie was.
Al spoedig bleek dat geesteswetenschappelijke pseudometselaars (waarvoor de naam "speculatiever" werd uitgevonden), die van mening waren dat zij t.a.v. gilde problematiek de vrijheid hadden om te denken en te doen wat zij wilden, wel de rechten tot vergaderen van het gilde, maar niet de plichten van een loge tot daadwerkelijk bouwen, d.i. doende/denken, hadden overgenomen. De oprichters hadden een ommezwaai gemaakt van een Grote Loge van een gemeentelijk bouwgilde, tot een 'Groot Loge' van vrije metselaren.
Toen deze nieuwvorming vreemde wegen in het openbaar ging bewandelen en daardoor in opspraak kwam, schaarden de vier echte loge, toen het getij gunstig was, zich wederom onder de vleugels van het Londense bouwgilde. Het getij was daarvoor gunstig omdat er omstreeks 1720 opnieuw werk aan de winkel was, daar Londen na de brand in 1666 uit geldgebrek slechts ten dele was opgebouwd. Deze gang van zaken wijst er op dat de samenvoeging van de vier loges niet van het gilde was uitgegaan.

Ad.2.
De tweede peiler van het instituut, de gezindheid van een universele religie zonder God, werd evenals de bouw in een allegorisch gewaad gestoken, waarbij rijkelijk uit kerk en bijbel werd geput.
Dit gewaad paste Loge broeders uitstekend, maar zat kerkelijke prelaten in den lende allerminst lekker.
Dit laatste was het gevolg van het feit dat aan vrije lidmaten geleerd werd dat de mens de heilige lichtweg naar God best alleen kon afleggen en dat een middelaar tussen deze en de almacht niet nodig was. Dit was een vorm van geloofsbelijdenis die direct in strijd was met de christelijke levensbeginselen en die aan gewone bouwvakkers ten ene male vreemd was.

In de loop der jaren werd door ledenvrijmetselaars naar een verklaring voor deze merkwaardige gang van zaken gezocht waarvoor bij uiteenlopende religieuze genootschappen te rade werd gegaan.
Het opvallende hierbij was dat de wisseling van geloof van metselaar tot vrijmetselaar nimmer in het raam van hetgeen zich in de totaliteit van de opzet afspeelde en van hetgeen in de kraam van de oprichters te pas kwam, werd bekeken. Zo kwam men tot gissen over de theologische constructie en de oorsprong en veronderstelde b.v. dat de godsdienstige instelling van de gnostische Camisards was overgenomen, die vanuit Frankrijk in 1707 naar Engeland waren overgestoken en in Londen waren neergestreken. In het raam van mijn visie op de wordingsgeschiedenis, is aannemelijk gemaakt dat het Maçonnieke passe-partout geloof van de eerste plicht in de Royal Society zijn oorsprong vond.
De ketterse religieuze instelling werd zo'n twintig jaar na de oprichting niet alleen in den lande, maar ook in eigen kring afgewezen, hetgeen tot een splitsing van de vereniging in christelijke "antients en gnostische" moderns leidde.
Na een compromis in 1813 kwam er een kind met een waterhoofd te voorschijn, waar een ieder zich tot op den huldigen dag gedwee in kon vinden.

Na een diepgaande studie van de maçonnieke leerstellingen door een groep experts (theologen, filosofen, sociologen) in de negentiger jaren, was het voor kerkbestuurders duidelijk dat in de vrijmetselarij een GnostischUniversalistisch geloof werd gepropageerd dat lijnrecht in strijd was met de christelijke levensbeginselen!
Dit leidde tot isolement van het instituut met het gevolg dat de leden nu in het geheel niet meer wisten waar zij met hun geloof maatschappelijk stonden. Er bestond immers ook al in eigen gelederen geen uniformiteit van inzicht omtrent reden en doelstelling van de werkwijze en omtrent de theologische, filosofische- en psychologische achtergrond ervan. Daar kwam nog bij dat twee verschillende instellingen, zowel gilde als kerk, het primaat van afkomst uit eigen gelederen opeisten. Dan zou men in het ene geval mouten aannemen dat vier erkende bouwvakkersloges om de een of andere reden een ketterse godsdienst hebben aangenomen, terwijl in het andere geval afscheiding van de kerk een organisatie in het bouwgilde noodzakelijk had gemaakt.

De conclusie van een bewijs uit het ongerijmde over de oprichting moet derhalve zijn, dat de huidige vrijmetselarij noch van het Londense gilde, noch van de Anglicaanse kerk afkomstig is.
De consequentie hiervan is dan wel dat vrijmetselaars niet als mislukte bouwvakkers en evenmin als dissidente godsdienst fanaten beschouwd dienen te worden. men kan zich wel afvragen, zijn het wellicht moralistische hoogvliegers of psychologoïden die een bizar systeem hanteren? Zijn het wellicht pedagogen of staatsgevaarlijke democraten? Of zijn vrijmetselaars ingewijden in geheime kennis van dood en leven?; een soort verdwaalde tempeliers?

Deze laatste opmerking slaat op het boek van onze broeders: Christopher Knight en Robert Lomas: 'The Hiram Key'.Alrows Book, London 1997,p.496.
Die 500 bladzijden kunt U. in drie dagen uitlezen en dan bent U geen cent wijzer geworden.
De fantasierijke auteurs ontlenen de essentie van de vrijmetselarij aan de oude Egyptenaren, en wel aan de onbekende ritualen van de inwijding van een pharao tot zoon van God. Deze belandden uiteindelijk, zo wordt gesteld, bij de Essenen in Qumran en zo via de rebel Jezus in de crypten van de tempel te Jeruzalem. De geheime rollen werden door de tempeliers opgegraven en kwamen via de route: Frankrijk, Schotland, Engeland in de vr0metselarij. Dit is typische maçonnieke lekenpraat waarmee U Uw geest kunt verrijken zodat U een beter mens wordt.
Daar ga ik nu niet verder op in, want ik heb het uitsluitend over de wijze van oprichting van het instituut in Londen in 1717 en de consequenties die dit had voor de huidige gang van zaken.

Alle goed bedoelde veronderstellingen over de wordings geschiedenis vinden hun oorsprong in de ritualen die zo polymorf zijn dat men er van alles uit kan afleiden.
Het probleem dat zich daarbij voordoet is niet aan welke mysterieuze godsdienstige sekte deze ontleend zijn, maar wel welke heren in Londen zo knap waren dat zij deze konden ontwerpen en in een uniek systeem konden onderbrengen. Hierbij werd natuurlijk wel leentjebuur gespeeld bij andere exclusieve stromingen en moesten destijds niet minder dan drie allegorisch graden worden ontworpen, teneinde samenhang met de school van het bouwgilde aan te tonen.
Terugkerend naar de structuur van de vrijmetselarij en de psyche van haar adepten, zult U tegenwerpen dat ieder lid vrij is om zijn eigen idee over de gang van zaken te vormen. Hij kan zelf bepalen welke rol hij in zijn club wil vervullen en zelf wel kan beoordelen wat de betekenis van zijn particuliere geestesgesteldheid is voor het stichten van een tempel van levende bouwstenen. Hieruit moet dan wel geconcludeerd worden dat vrijmetselaars egotrippers zijn, maar dat rechtvaardigt nog niet het stichten van een club van soortgenoten.
Maar wat dan wel?, kan men zich afvragen.
Het is derhalve zaaks om niet alleen naar het gelijk van eigen veronderstellingen te zoeken, maar om de daadwerkelijke geboorte van de instelling te achterhalen, waaruit dan wel het doel dat met het zinnebeeldige concept van concubinaat van kerk en gilde beoogd werd, moet blijken. Zowel kerk als staat veroordeelden de gang van zaken van een ongrijpbaar instituut, hetgeen, zoals gezegd, de tol is die betaald moet worden voor het institutionaliseren van een historisch gedachtengoed in een heel bepaalde vorm. De mening van de gevestigde orde had immers in een bepaald tijdsbestek postgevat, dat men wel over godsdienst en bouwkunst een eigen mening mag hebben, maar dat het niet toelaatbaar is om spirituele- en wereldlijke patronen onontwarbaar in een aanvechtbaar systeem onder te brengen. Zo'n gang van zaken was immers in de 17e en 18e eeuw in strijd met het Aristoteles bepaalde mensbeeld en met de christelijke leerstelling nl. dat de mens op aarde en God in de hemel thuis hoorde.
Men heeft bij het uitoefenen van kritiek op de maçonnieke tempeldiensten en bij het verbod van lidmaatschap, niet begrepen dat uiteenlopende cultuurpatronen met verschillende middelen hetzelfde nastreven, nl. het ontmaskeren van de Goddelijke Werkelijkheid. Dit is een kunstproduct van de soort 'mens' dat virtueel is en niet met zintuigen direct ervaren kan worden, omdat zijn organisme daar nu eenmaal niet voor gebouwd is.
Op grond van het humane gevoel van autonomie van godsdienst en van wetenschap vindt men op afbeeldingen in de oudheid in een laboratorium ook altijd een oratorium, waaruit blijkt dat de samenhang tussen fysica en metafysica al vroeg werd ingezien, nochtans niet werd begrepen.
Het 'ora et labora', een eenheidscomplex van denken en doen, dat Hiram Abiff aan de vrijmetselaar heeft geleerd, zat blijkbaar al heel vroeg in het mens zijn verankerd.
Het is een facet van de natuurlijke aandrift al een zgn. 'natuurwet, die luidt dat twee schijnbaar tegengestelde dingen in de praktijk ernaar streven om samen iets op te bouwen.
Dit kan weergegeven word en met het yin en yang teken , met de geblokte vloer of met de combinatie van passer en winkelhaak.

Als wij nu weer voortgaan met ons te verdiepen in hetgeen omstreeks 1717 heeft plaatsgevonden, dan kan geconcludeerd worden dat de vrijmetselarij in de loop der jaren van een nood een deugd heeft gemaakt: 'onbekend, maakt bemind!' En misschien juist door die geestesgesteldheid heeft het gekoesterde vrijmetselaars idee, dit is het in praktijk brengen van een experimenteel alchimistisch harmoniemodel van materie en geest ingang gevonden. In de alchimie weet men van te voren niet wat er met de onderzoek stof zal gaan gebeuren en of de 'steen der wijzen' zal worden gevonden.
Ook in de vrijmetselarij is de materie 'mens' een onberekenbare factor. Dit is het unieke van de verbrandingsoven der ritualen, nl. dat de vraagstelling van te voren niet vaststaat en de uitkomst evenmin. Hiermee werd het voorbeeld van het doen en denken van Newton gevolgd. Ingezien werd dat 'de steen der wijzen' niet alleen in de verbrandingsoven kan worden gezocht, maar ook in de hersenpan van de mens.

Het is kritisch bekeken wel zo, dat in het kader van de totaliteit van het zijn, d.i. van een meerdimensionele levensbeschouwing, het niet zo vreemd is dat een mens lid is van een vereniging waarvan zin en doel onbekend zijn. Want tenslotte heeft het leven zelf voor de moderne mens ook geen authentieke zin, omdat hij los van de natuur functioneert. Dit is de reden waarom hij met zichzelf en met zijn natuurlijke omgeving experimenteert. Zodoende probeert ieder mens naar eigen bestwil maar wat van het leven te maken, ofschoon hij noch weet waar hij vandaan komt, noch weet voor welke rol hij in de wieg werd gelegd, en ook niet weet wat zijn lotsbestemming is. De relativiteit van het menselijk bestaan is een van de vele dingen die de vrijmetselarij ons kan leren.
Een agnostisch mensbeeld van zodanige aard, dat als vanzelfsprekend door de leden der vrijmetselarij wordt geaccepteerd, maakt duidelijk dat dit instituut exemplarisch is voor de cultuur waaruit het is voortgekomen.
Dat wordt merkwaardigerwijze door de leden blindelings aanvaard, waarschijnlijk omdat de menselijke illusoire werkelijkheid in 't algemeen automatisch tot belevenswereld wordt verwerkt en daardoor als iets heel gewoons wordt aanvaard. Nochtans doet de vrijmetselarij wel een poging om de mens wakker te schudden en op te voeden tot een wezen dat om een hoekje kan kijken, waarbij aan een hellenistische, absolute goddelijke werkelijkheid voldoende aandacht wordt besteed. Hierdoor kan een affectieve, paradijselijke gezindheid ontstaan, die stamt uit een tijd waarin er nog geen onderscheid tussen een menselijke een goddelijk wereldbeeld bestond, toen "God nog op aarde leefde" wordt gezegd.
En het is juist in de vrijmetselarij dat een harmoniemodel tussen beide werkelijkheden, de reële en de virtuele, wordt geëtaleerd, de een met materiële modellen en de ander met spirituele middelen, geactiveerd door symbolen en mythen.
De ervaring in de kolommen leert wel, dat slechts weinig mensen voor een actieve speurtocht naar de zin van het mens zijn en van het 'Ik' open_ staan.

Zo'n zoektocht in oost en west, in de sacrale- en profane wereld, in de loop van het dynamische levensproces dankt zijn bestaan aan het feit dat de mens letterlijk en figuurlijk uit een donkere kamer komt (le graad),
even de gelegenheid krijgt om in de spiegel van het virtuele bestaan te kijken (2e graad),
om als geprepareerde schijndode in de diepste, buitenste duisternis te verdwijnen om vervolgens daaruit voor een tocht naar het oosten te herrijzen (3e graad).
Zo wordt de figurant in een machtige keer van de absolute-buitenzintuigelijke werkelijkheid onder het spanlaken, tot de reële menselijke werkelijkheid verheven. Hij krijgt daarom ook twee persoonsbewijzen, een sacraal en een profaan.

In de derdegraads procedure ligt niet alleen de essentie van de vrijmetselarij verscholen, maar ligt ook die van het gehele bestaan verankerd, waardoor de graad als een zogenaamde "inwijding", d.w.z. een transformatie van de geest tot een nieuwe dimensie van harmonie in binnenwereld en buitenwereld kan worden beschouwd.
De bedoeling is dat hierdoor evenwichtsgevoel tussen stof en geest, tussen denkend-voelen en voelend-denken in het organisme gestalte krijgt.
Het beeld van een open loge wordt wellicht duidelijk als de vrijmetselarij, evenals trouwens het dagelijkse bestaan, wordt vergeleken met een poppenkast. De Opperbouwmeester des Heelals (in het profane westen 'God') is de Ontwerper van het spel, dat gespeeld wordt onder zijn leiding en dat van zijn vertegenwoordigers: de A. . Mr. . met de beide Opzz.., terwijl de toeschouwers in de kolommen (in het westen in het gezin of op de zaak) tevens medespelers zijn, in de ban van poppenspeler en auteur

Zo'n multipel identificatieproces in de kolommen, is het resultaat van een zekere vorm van een leerproces met een instructieve en opvoedkundige tendens. Deelname aan het spel in open loge gaat nogal eens gepaard met een beperking van het bewustzijn, waardoor het gevoelsleven over het denken gaat domineren en tegenstrijdige gegevens gemakkelijk worden vereffend en kritiekloos worden geaccepteerd. Dit leidt tot een vorm van beleven van de ritualen, die met de eigenlijke strekking weinig te maken heeft, temeer daar die onbegrepen en vrijblijvend is.
Uit deze gefaseerde vergelijking van het menselijk bestaan met een poppenkast kan door relativering, een verlicht mensbeeld ontluiken, waarin de mensenpop spitsroede loopt tussen twee werelden en wel die van goden en van mensen. Dit werd reeds lang geleden door de oude Grieken zo gezien en ervaren, denkt U maar aan de Odyssee, waar de helden in een circuit van de goden zijn ingebed. Gelukt het om beide werelden tot eenheid te doen versmelten, dan krijgen de protoplasmatische mens en zijn virtueel geestesbeeld een universeel karakter.
En dit is juist wat de vrijmetselarij beoogt te bereiken, nl. Omschakeling van de mens van aardse "profane" homo sapiens tot hemelse "sacrale" homo universalis en dan op de koop toe nog van homo rationalist tot homo afectuosus. Dus van denkmens tot gevoelsmens.

Zo'n mensbeeld stamt typisch uit de tijd der verlichting in Engeland, als uitvloeisel van een bepaalde visie op wereld en mens, een stroming die "newtonianisme" wordt genoemd, waarvoor de mens Newton, zoals U begrijpt, model stond.
Newton, "wel bestempeld als de laatste der magiërs", werd op grond van zijn wetenschappelijke onderzoekingen over hemel en aarde reeds in eigen tijd beschouwd als de architect van het heelal waarbij hij als een godheid werd vereerd en grote invloed had op het maatschappelijke denken. Zijn ideeën werden met woord en daad uitgedragen door een groep van medewerkers, die in den lende en op het vaste land van Europa voordrachten hielden.

De geest van Newton die in de tijd van de verlichting in Engeland, in Londen, rondwaarde, werd door fellows van de Royal Society in de vrijmetselarij in oprichting met woord teken en aanraking geïncorporeerd.
Hiervoor werden argumenten en bewijzen in een boekwerkje dat vorig jaar is verschenen, door mij aangevoerd. ISBN 90-72766-12-1, 1977)
Misschien is het zelfs wel zo, dat Newton op de achtergrond werkend, als formateur van de vrijmetselarij kan worden beschouwd, hetgeen in een schema dat uit 1989 stamt werd verduidelijkt. Maar om meer inzicht te verkrijgen omtrent zijn persoonlijke bemoeienis, moeten de nagelaten duizenden aantekeningen van hem nog eens nauwkeurig daarop worden gescreend. Desalniettemin kan de wijze waarop hij over mensen en hun mogelijkheden, over godsdienst, over wetenschap, over maat en getal en over harmonie dacht, in de vrijmetselarij worden teruggevonden. Dan behoeft over het allegorische gebruik van op Newton geïnspireerde typerende namen, zoals 'opperbouwmeester des heelals', 'kinderen der weduwe' en 'koninklijke kunst', niet meer te worden gesproken.
De nagelaten ideeën van hem en van de Royal Society waar hij tot aan zijn dood toe in 1727,22 jaar lang voorzitter van was, kunnen in de huidige vrijmetselarij worden herontdekt, zowel in de ritualen, in de legendarische geschiedenis, als ook in de eerste plicht betreffende God en godsdienst van de constituties.
Dit zijn de enige bewijzen van de vormgeving door de Royal Society, die te boek werden gesteld.
Newton is juist daarom uniek omdat uit zijn onderzoekingen bleek dat aardse wetten ook voor de hemelse natuur golden, waardoor de mens als microcosmos in nauwe relatie kwam te staan tot het heelal: de macrokosmos. Dit was revolutionair want in kerk en universiteit, in godsdienst en wetenschap, werd een scherpe scheiding tussen tussen hemel en aarde gemaakt. Het oude godsbeeld stond dus te wankelen en God verhuisde van de hemel naar de aarde, waardoor Newton in de Principia op voorhand al gedwongen was om te verklaren dat God als Opperbouwmeester nog steeds de baas over de hemellichamen was, en hij formeerde, zo wordt vermoed, uit leden van de Royal Society een werkgroep om de relatie mens/heelal te bestuderen, teneinde de gemoederen van de wereldlijke- en geestelijke machthebbers te sussen. Hierbij kwam een dergelijke groep noodgedwongen in contact met politiek en godsdienst, hetgeen in de Royal Society verboden was, reden waarom de constructie Royal Society / gilde / vrijmetselarij geheim moest blijven. Wij moeten ons goed realiseren dat de oprichting van het instituut niet het directe gevolg was van een initiatief uitgaande ven het bestuur van de Royal Society. Duidelijk is dat de door de onderzoekingen van Newton ontstane maatschappelijke spanning tussen godsdienst en wetenschap, als een zware last op de schouders van de Anglicaanse Kerk en van de Royal Society drukte.
Hierdoor was men wel genoodzaakt om een werkgroep in het leven te roep en die tegenstellingen moest opheffen . Van wie kon het initiatief hiertoe beter uitgaan dan van Newton, de lichtprofeet en architect van het heelal, die bovendien een maatschappelijke functie in Londen bekleedde?
Toen de werkgroep een verdacht politiek tintje kreeg, was men gedwongen om deze op het bouwgilde te enten, waarna zich over ieders hoofd heen, een bepaalde ontwikkeling voltrok. Die ontwikkeling maakt de mens bouwrijp om zich op twee belangrijke hoekstenen van zijn cultuur te bezinnen. Als men het zo stelt dat 'de mens is wat hij doet ', dan is hij zelf die cultuur. Vandaar dat hij zichzelf dient te kennen, wil hij dieper in het metafysische oosten doordringen.

Nu echter spoorslag terug naar het contemporaire instituut der vrijmetselarij dat beschouwd kan worden als een doorgeefluik van Newton 's erfgoed, hetgeen zinbepalend is. De 'zin' schuilt in het harmoniemodel van stof (wetenschap) en geest (godsdienst), die tezamen mensbeeld en cultuur bepalen. Het concept van harmonie in de natuur der dingen, zat de vermoede architect van de vrijmetselarij in het bloed, gestimuleerd door kennis die hij aan Pythagoras ontleend had en verder ontwikkelde in het alchemistische procrustus bed in Cambridge (Baigent et al,1986,p.177 ).
Wij uitverkoren sacralen in het bolwerk der vrijmetselarij, stellen het op prijs dat wij een dergelijk universeel mensbeeld mogen verwerven, dat hemelse dimensies aan het bestaan toevoegt, zoals een open loge ons leert.
Daar moeten wij ons dan wel jaren lang, week in week uit, voor uitsloven, wat niet eens altijd met succes wordt bekroond.

Het mensbeeld dat de vrijmetselarij oproept is voornamelijk affectief bepaald en minder rationeel, reden waarom de vrijmetselarij als een "universiteit van gevoel" bestempeld kan worden. Dit brengt met zich mee dat wij ons gehele leven in de collegebanken moeten zitten. Het newtonianisme is, zoals vermeld, ook thans nog in de constituties en in de ritualen aantoonbaar en zodoende is het geoorloofd om Newton als "vrijmetselaar zonder schootsvel"' te typeren Hij was in ieder geval begiftigd met esoterische wijsheid en was bovendien lid van de geheime pseudo maçonnieke Gentleman' s Club of Spalding en oud-voorzitter van de Prieure de Sion (Baigent et al, 1982),een exclusief, geheim, religieus genootschap.

Wij vrijmetselaren mogen ons gelukkig prijzen dat Newton ons een vlaggeschip heeft nagelaten waarmee de grote oceaan van de waarheid bevaren kan worden.


SLOTWOORD Uit deze beschouwing blijkt dat een organisatie als de vrijmetselarij door geometrisch denken en praktisch doen tot stand komt. Dit wordt, naar analogie van de wijze waarop de principia van Newton in 1687 tot stand kwam, door Anderson in de legendarische geschiedenis Adam in de mond gelegd. Zo'n wijze van denkend-doen en doende-denken werd daarin als een erfelijke eigenschap gepresenteerd, waarmee zowel materiële- als geestelijke gebouwen, samen de "cultuur" vormend, kunnen worden opgetrokken. Het is duidelijk dat de dominee een dergelijk wiskundig complex gebouw van wetenschap en godsdienst, van astronomie en astrologie, van empirie en theorie, nooit zelf kan hebben opgetrokken. Dit staaltje van newtonianisme is ongetwijfeld door zijn promotor Desaguliers zo geformuleerd en wijst op de inbreng van fellows der Royal Society. Deze vaststelling is samen met de eerste koninklijke charge van de constituties, het tastbare bewijs dat mijn visie op het ontstaan van de vrijmetselarij juist kan zijn.
Het allerbelangrijkste is niet de ontstaanswijze, maar het feit dat wij door kennisname hiervan kunnen beseffen dat de vrijmetselarij niets meer en niets minder dan een harmoniemodel van het energie / vorm / functiecomplex mens wil zijn. Hiermee kan het doen en laten van de leden, in theorie en praktijk onderbouwd worden.
Theorie als godsdienst en praktijk als bouwen omstrengelen elkaar in een batterij van ritualen aan welks invloed wij ons moeilijk kunnen onttrekken, waarbij dit heilig huwelijk in belangrijke mate de zin van het menszijn bepaalt. Het belangrijkste is misschien wel dat door dit onderzoek bewezen is dat de vrijmetselarij van haar oorsprong af geen godsdienstige sekte en evenmin een noodlijdende bouwonderneming was en is.
Er worden daarin twee systemen aan de orde gesteld die in de 18e graad samen een KRUIS vormen, waarmee aangegeven wordt dat de manifeste menselijke werkelijkheid en de latente absolute werkelijkheid er samen naar streven om het leven te vervullen en te vervolmaken. Dit is het kenmerkende streven van de Christus, zodat de vrijmetselaar zich niet meer voor zijns systeem behoeft te schamen en zich dan gedwongen voelt om zich anoniem af te zonderen in zijn tempel grot.

Uit het zoeken naar een oplossing voor het ontstaan van de onbekende vrijmetselarij, blijkt dat de mens zichzelf steeds maar weer opnieuw als een ouroborus in de staart bijt hetgeen ook gebeurt als hij zichzelf met zichzelf probeert te doorgrondende mens moet derhalve wel op zijn hoede zijn voor het zinnebeeldige karakter van het bestaan en daarmee rekening houden bij het organiseren van een maçonniek levensbeeld en mensbeeld.

Het bouwstuk dat u zo juist hebt gelezen, kan dan ook als een inleiding worden beschouwd die aanduidt wat de vrijmetselarij, historisch gezien, wil zeggen. Het moge duidelijk zijn dat het instituut in 1717 noch uit het gilde, noch uit de anglicaanse kerk werd opgericht. Hun beider huis werd van buitenaf gekraakt.
Het is niet moeilijk om dan bij de Royal Society terecht te komen omdat bekend is dat talrijke fellows aan de oprichting hebben deelgenomen, zoals Clarke reeds dertig (30) jaar geleden heeft aangetoond
Zijn publicatie in de Transactions of the Quatuor Coronati Lodge was het uitgangspunt van een studie over de oprichtingsgeschiedenis der vrijmetselarij waarmee ik een jaar of vijftien geleden was begonnen.
Als het waar is wat de door mij ontwikkelde ideeën geschiedenis ons leert, dan kennen wij nu het echte geheim van de vrijmetselarij, d.w.z. de reden waarom het instituut werd opgericht en wat ermee werd beoogd. Het geheim van de vrijmetselaar schuilt in de harten der leden, doordat de diepe grond der ritualen en het systeem waarin zij zijn ingebed door hen niet doorschouwd wordt, zodat men op een braakliggend terrein rond dwaalt.
Het ontstaan vloeide voort uit een poging om de wereldlijke- en geestelijke machthebbers met elkaar te verzoenen, die met verschillende methodieken, de een van materiële aard en de ander van geestelijke origine, naar hetzelfde zochten, de oprichters zochten evenals Newton met zijn alchemistische onderzoekingen en bijbelstudies naar de steen der wijzen, het geheim dat achter de dagelijkse realiteit schuil gaat. Deze steen die Jezus ons al had geschonken, wordt door de vrijmetselarij op haar eigen specifieke wijze als "Zuivere Kubiek" bestempeld. Deze hoeksteen van een idealistische tempel van de mensheid draagt de naam van
" LIEFDE TOT DE MEDEMENS"
.
Dr.W. Kramer