Middeleeuwen
van 476 tot 1453 n.Chr.
568 Langobarden vallen
Italië binnen
622 Begin van de
Mohamedaanse tijdrekening
732 Karel Martel: de slag
bij Poitiers
789 Eerste rooftocht van
de Noormannen op Engeland
845 De Noormannen komen
tot in Parijs
800 De kroning van keizer
Karel de Grote
1096-1314 De ridder orde der
Tempeliers
1202 Introductie van de
Arabische cijfers
1302 Vlaamse
onafhankelijkheidsstrijd
1337-1453 Honderdjarige oorlog
1387 Geofry Chaucer
schrijft de “Canterbury Tales”
1453 Val van het
Oost-Romeinserijk
Clovis behoorde tot het konigsgeslacht van de Merovingers, het belangrijkste van al de stammen die zich na de grote volksverhuizingen in de Benden-Rijn was gaan vestigen. Clovis wist op een doortastende maar ook een niets ontziende wijze een groot Frankisch Rijk op te bouwen. Om politieke redenen ging hij over tot het Christendom, op die manier hief hij immers het verschil op dat er bestond tussen de heidense Franken en de christelijke Gallo-Romeinen. Dit bevorderde de eenheid in zijn rijk.
Dit hele rijk was nog niet zo hecht, het werd na Clovis’ dood onder zijn zoons verdeeld. Er brak een langdurige strijd uit tussen de verschillende vorsten en diens nakomelingen. De koningen verloren steeds meer macht. De eigelijke macht werd steeds meer beoefend door de hofmeiers, de koninklijke raadgevers. Pippijn de Middelste (Pipijn van Herstal) werd in 687 de ware machthebber van het hele Rijk
Na de dood van Pippijn (714) leek het rijk weer uit elkaar te vallen. Het was diens (bastaard)-zoon Karel Martel (strijdhamer) die er weer in slaagde het rijk samen te voegen.
De Germaanse Langobarden vielen in 568 Italië binnen en verhinderden zo dat de Romeinse keizer nog veel kon doen voor Rome.
Rome, ook wel de eeuwige stad genoemd, was het middelpunt van het Christendom. De pausen grepen noodgedwongen met harde hand in namen de verdediging van Rome op zich. Ze namen alle geldmiddelen die tot hun beschikking waren aan om legers bijeen te krijgen en bevelhebbers te benoemen en verdedigings werken aan te leggen. Op deze manier vergrote de wereldlijke macht van de kerk enorm.
Het begin van de Mohamedaanse tijdrekening staat gelijk met het jaar waarin Mohamed, de profeet van de moslims, vluchtte uit Mekka.
De arabieren drongen over de Straat van Gibraltar Spanje binnen en drongen daarna tot diep in Frankrijk door. Karel Martel versloeg hen in de slag bij Poitiers, maar het zou nog acht eeuwen duren voordat de moslims uit Spanje waren verdwenen.
Karel Martel stierf in 741 en verdeelde het Frankische Rijk onderzijn drie zonen. Dit gaf meteen aanleiding tot ruzies.
Zijn bastaard zoon Grifo trok zich al snel terug uit de strijd. De twee overblijvende broers, Pippijn en Karloman, versloegen samen de Bajuwaren en de Alemannen, maar daarna had Karloman er echter genoeg van en vertrok in 747 naar Rome om daar monik te worden. Pipijn de Korte (omwille van zijn gestalte) vond dat het tijd was dat hij de waardigheid van zijn rijk ging bekleden. Hij was echter alleen hofmeier van Childerik III. Met de toestemming van de paus zond Pippijn de laatste Merovingische koning weg en werd de eerste Karolingische koning.
Pippijn besloot dat zijn twee zoons, Karloman en Karel, hem zouden opvolgen. Karloman stirfin 771 en toen was Karel alleen heerser, hij zou als Karel de Grote de geschiedenis in gaan.
In 789 vond de eerste rooftocht op Engeland plaats. De kloosters van Lindisfarne en Wearmouth waren sindsdien meer dan eens het doelwit van hun plunderingen. Ook steden als Londen en Canterburry waren het slachtoffer van roofpartijen ven de Noormannen. Sinds 851 bleven er Denen in Engeland overwinteren.
In het algemeen vermeden de Denen een open gevecht, maar als het niet anders kon, dan bleken ze een geduchte tegenstander te zijn. Na veel strijd ging tenslotte koning Alfred van Engeland akkoord met een blijvende vestiging van de Denen in zijn land. Ze kregen een stuk grond ten oosten van de lijn Londen-Chester, de zogeheten
. De Deen Knoed de Grote (1017-1035) regeerde nu over een rijk dat Noorwegen, Engeland en Denemarken omvatte, maar het viel spoedig uiteen.
Karel de Grote leefde van 768 tot 814. in die tijd breide hij het Frankische Rijk aanzienlijk uit. Hij organiseerde zijn rijk door het te verdelen in Gouwen, met aan het hoofd graven, als koninklijke ambtenaren. De pas veroverde gebieden zoals de Spaanse en de Deense mark (wat eigelijk grens betekent) vielen onder het militaire bestuur van markgraven. Zendgraven reisden voortdurend rond om de graven te controleren. Ook Karel de Grote zelf was constant op weg om het bestuur waar te nemen.
Onder protest van de Byzantijnse machthebbers werd Karel de Grote op Eerste Kerstdag van het jaar 800 door paus Leo III tot keizer gekroond. Om met de Byzantijnen op goede voet te blijven overwoog Karel de Grote om met de Byzantijnse keizerin Irene te trouwen. Als dit huwelijk zou zijn doorgegaan dan zou het nieuwe samengevoegde rijk weer bijna even groot zijn als het oude Romeinse Rijk. De keizerin werd echter in 802 ten val gebracht.
In 814, na de dood van Karel de Grote, erkenden de Byzantijnen het Frankische rijk wel.
Toen Karel de Grote in 814 stierf waren twee van zijn drie zonen reeds gestorven. Het hele rijk ging daarom over aan zijn ene overgebleven zoon Lodewijk de Vrome (814-840). Hij was een zwak vorst en kon tegen wil en dank in, de eenheid van zijn rijk niet handhaven. Lodewijk is zelfs een tijd als keizer afgezet geweest. Hij had ook veel problemen met zijn zoons die veel onderling ruzie maakten. Toen hij stierf laaide de strijd tussen zijn zoons heel hevig op. In 843 kwamen ze te Verdun bijeen om het rijk onderling te verdelen.
Lodewijk de Duitser kreeg Oost-Frankenland, wat overeen kwam met het voormalige West-Duitsland. Karel de Kale ontving West-Frankenland, dat het grootste deel van Frankrijk omvatte en Lotharius kreeg het Middenrijk dat reikte van Friesland in het noorden tot diep in Italië. Dit laatste deel viel in 855, bij de dood van Lotharius, uiteen in Lotharingen, Bourgondië en Italië.
De noormannen vestigden zich na hun plunder tochten in Normandië en gebruikte dit dan als uitvalsbasis voor hun rooftochten in Engeland. De betrekking tussen de twee landen werd pas terug beter na het huwelijk tussen de Engelse koning Ethelred (978-1016) met Emma, de dochter van de Normandische hertog Richard II. Hun tweede zoon, Eduard de Belijder, werd de nieuwe koning van Engeland. Hij haalde zijn Normandische vrienden naar Engeland en zo ontstonden er twee kampen: de Normandiërs en de Engelsen.
In 1051 gaf Eduard de Normandische hertog Willem de toezegging op de troon van Engeland, als Eduard gestorven was. Toen de koning in 1066 overleed, koos de Wittan, de koninklijke raad, Harold II van Wessex als nieuwe koning.
Willem van Normandië had echter zijn zinnen op de troon gezet en zocht een leger bij elkaar. Tal van hoge edelen en ridders kon hij overhalen om met hem mee te strijden. Zelfs de Paus gaf Willem zijn zegen. In augustus verzamelde hij zijn manschappen en schepen in Normandië, bij de stad St. Valéry. Doordat de wind uit de verkeerde richting kwam moesten de mannen vier weken wachten. Op de ochtend van 27 september 1066 vaarden de drakenschepen van de Normandiërs uit naar Engeland. Een deel van de vloot landde bij Pevensey en een ander bij Hastings, zonder ook maar enige weerstand te ontmoeten.
Harold, die toen ongeveer 9 maanden koning was, ging na het ontvangen van het bericht van de landing meteen naar Londen waar hij de nodige voorbereidingen trof. De uitdaging van Willem, om het geheel in een twee gevecht te beslechten wees Harold af en op 14 oktober 1066 kwam het tot een gevecht bij Hastings. De Normandiërs zetten, onder luid trompet geschal de aanval in, maar gedurende lange tijd leek de uitslag van de strijd twijfelachtig. Pas ’s avonds, toen Harold dodelijk werd getroffen door een pijl gaven de Engelsen de strijd op.
Willem, die nu de naam ‘de veroveraar’ had gekregen rukte nu op naar Londen. Daar werden, onder voorwaarden van garantie op rechten en bezittingen van de burgers, de poorten voor hem opengezet. Bij Kerstmis liet hij zich in York tot koning kronen.
De nieuwe koning nam de gronden van de Angelsaksische bezitters af en gaf die in leen aan zijn Normandische edelen en aan hoge geestelijken. Hij zorgde er echter wel voor dat de macht van zijn leenmannen nooit te groot kon worden.
De vroegere leenman of vazal van de Franse koning was nu diens collega geworden als koning van Engeland.
Er zijn in de periode van 1096 tot 1270 zeven kruistochten geweest:
- 1096-1099: van West-Europa naar Jeruzalem 320.000 vertrokken 40.000 kwamen aan
- 1147-1149: van Eng. Fr. H.H.R. naar Jeruzalem 230.000 vertrokken 80.000 kwamen aan
- 1189-1192: van Eng. Fr. H.H.R. naar Jeruzalem 350.000 vertrokken 280.000 kwamen aan
- 1202-1204: van Venetië naar Constantinopel 30.000 vertrokken geen overlevenden
- 1228-1229: van Zuid-Italië naar Jeruzalem 80.000 vertrokken 60.000 kwamen aan
- 1248-1254: Zuid-Frankrijk naar Egypte 25.000 vertrokken 10.000 kwamen aan
- 1270 : Zuid-Frankrijk naar Tunis 25.000 vertrokken geen overlevenden
De eerste kruistocht kwam opgang door paus Urbanus II (1088-1099). De paus was om hulp gevraagd door de Byzantijnse keizer, Alesius I. Deze werd al enkele tijd geteisterd door fanatieke moslims, de Seldsjoeken. Deze moslims waren nog maar pas bekeerd tot de Islam en dus heel fanatiek. De christenpelgrims die naar het Heilige Land kwamen werden gemarteld en soms zelfs gedood. Paus Urbanus II besloot tot kruistochten over te gaan.
Op 26 november 1095 riep hij de kerkvergadering te Clermont op tot de eerste kruistocht. Ridders, burgers en boeren naaiden zich een rood kruis op de rechter schouder als teken dat ze zouden deelnemen aan de christelijke heilige oorlog. De paus reisde verder door heel Frankrijk en spoorde overal mensen aan de Heilige Oorlog te steunen.
Het was echter niet alleen geloofsijver dat de kruisvaarders naar het Heilige Land dreef. De ridders hoopten krijgsroem te verwerven, de hoge adel was uit op landbezit en de horigen zouden vrij worden.
Zij waren opgericht tijdens de kruistochten als sterke arm der Kerk, ter verdediging van het Heilige Land. Ze hadden gezworen tot een leven in armoede en ascese.
In de misère van de eeuw vormde de groeiende kloof tussen de groei van de staat en de middelen ter financiering van die staat wel het grootste probleem. Terwijl er zicht een gecentraliseerde regeervorm ontwikkelde, was het principe van belastingheffing nog steeds gebaseerd op de opvatting dat dit slechts een noodmaatregel was, en dat hiervoor dus toestemming nodig was. Toen Filips de Schone iedere ander financierings bron had uitgeput wierp hij zich op de Temeliers gedurende de sensationeelste periode van zijn geschiedenis.
Geen enkele val zou zo spectaculair zijn als de val van deze arrogante kloosterridders. Ze hadden hun oorspronkelijke idealen van ascese en armoede ver achter zich gelaten en hadden een aanzienlijke wereldlijke rijkdom vergaard. Tevens was er een internationaal netwerk van ontstaan, waardoor zij buten de normale relaties aan vorstenhuizen waren verbonden. Omdat zij vanaf het begin waren vrijgesteld van belastingen en als bankiers van de Heilige Stoel leningen verstrekte die een lagere rente berekende dan de Lombarden en de Joden, hadden zij enorme fortuinen vergaard. Zij stonden niet bepaald bekend voor hun liefdadigheid en schonken, in tegenstelling tot de johannieterorde niet aan ziekenhuizen. Ze telden ruim 2000 leden in Frankrijk en hadden de grootste schatkist van Noord-Europa, hun hoofdkwartier was de machtige vesting in Parijs, de Temple.
Niet alleen hun rijkdom, maar ook hun autonome bestaan als enclave, vroeg gewoon om vernietiging. Het was hun slechte reputatie, door de geheimzinnigheid waarmee hun rituelen omgeven waren, die de kans bood tot deze vernietiging. Met een plotste beweging overweldigde Filips de Temple in Parijs en liet diezelfde nacht nog alle Tempeliers in Frankrijk arresteren. Om de verbeurdverklaring van alle bezittingen van de orde te rechtvaardigen, werd ketterij als voornaamste beschuldiging tegen hen ingebracht en al sbewij hiervoor voerden de aanklager van de koning ieder vaag bijgeloof en elke angstaanjagende fantasie en over toverkunst en aanbidding van Satan, die zo diep geworteld zat in de middeleeuwse geest, ten tonele. De Tempeliers werden door omgekochte getuigen beschuldigd van vele misdrijven. (bestialiteit, afgodendienst, verzaking der sacramenten; van het verkopen van hun ziel aan Satan en van zijn verering in de persoon van een reusachtige kat; van sodomie met elkaar en gemeenschap met demonen en succubi; van het dwingen van ingewijden tot het verloochenen van God, Christus en de Heilige Maagd en vervolgens op het kruis driemaal te spuwen en te urineren en te stampen en de prior van de orde de ‘kus de schaamte’ op de mond, de penis en de billen te geven) Er werd verteld dat zij, ter aanmoediging van dit soort praktijken een bepaals poeder slikten, dat gemaakt was van de as van dode leden en van hun eigen onwettige kinderen.
Elementen van hekserij, magie en toverkunstwerden in het middeleeuwse leven als normaal beschouwt, maar doordat Filips ze aanwende om ketterij te bewijzen werden ze wel een angstaanjagend normaal verschijnsel. Nadat de Franse koning deze zaken had aangewend in het 7 jaren durend melodrama van de Tempeliers, werden beschuldigingen van zwarte kunsten een gangbare methode om vijanden ten val te brengen. Vooral de inquisitie gebruikte dit als middel bij de vervolging van ketters wiens bezit de moeite waard was. In de hierop volgende 35 jaar werden in Toulouse en Carcassonne 1000 mensen op grond van deze beschuldiginge vervolgd en 600 personen werden verbrand. De Franse rechtspraak werd corrupt en de grondslag voor de fanatieke heksenjacht van de volgende eeuw werd toen gelegd.
Door de vele handel die gedreven werd tussen de Europese staten en klein Azië zorgde ervoor dat vele hier tot dan toe onbekende producten hun intrede deden. De cijfers en algebra maakten hier deel van uit. Vooral specerijen en luce artiekelen zoals alcohol, muskaat, gember, saffraan, abrikoos… deden hier rond deze tijd hun intrede. Ook de kruistochten hielpen aan de verspreiding van deze goederen. De ridders die in het oosten in contact kwamen met deze luxe goederen brachten die vaak mee terug naar hun kastelen.
Ook enkele begrippen deden hun intrede. De cheque en risico waren voorheen hier nog onbekend.
Deze Italiaanse reiziger uit Venetië verbleef tussen 1275 en 1292 in China.
Na een reis van vijf jaren bereikte Marco Polo in het voorjaar van 1275 Cambaling (Peking), waar het hof van de Chinese keizer Koelibai Chan was gevestigd. Hij legde deze reis te voet af.
Het Vlaanderen waarover men spreekt ten tijde van de Guldensporenslag is enkel het huidige Oost en West Vlaanderen en een deel van Noord Frankrijk.
De kampen zijn in te delen in Leliaards (naar de lelie in het Franse wapenschild) en Lelibaards (naar het luipaard op het Graaflijke wapenschild, de naam klauwaarts kwam pas later). Verkeerdelijk meent men ook vaak dat het de Vlamingen tegen de Fransen was, maar dat is niet zo. De Vlamingen konden enkel rekenen op de steun van de grond adel, de Vlaamse edellieden kozen voornamelijk partij voor de Fransen om te voorkomen dat hun goederen door de Franse koning geconfisceerd zouden worden.
Het was niet het nationaal gevoel, maar wel de onderdrukking en de armoede die de opstanden voedde.
De opstanden vertoonden in vele opzichten merkwaardigheden voor hun tijd. Een daarvan was zeker het feit dat de adel en de werkers samen streden. De een had militaire expertise en de ander manschappen. Ze wouden allebei de Fransen weg.
Het centrum voor de opstanden werd Brugge. Door de door de Fransen uitgevaardigde blokkades was de handel in een van Europa’s belangrijkste havens stillgevallen. Tevens mocht er geen wol uit Engeland worden geïmporteerd, ondanks dat die brood nodig was voor de industrie in Vlaanderen. Het was dus nietverwonderlijk dat de belangrijkste volksleider uit de groep der Brugse wevers kwam. In Vlammende toespraken wist Pieter de Conninc de zaak van het Brugse volk te klinken aan die van de Dampieres. (eigenlijk claimden de Dampieres enkele titels en grond en ze hadden maar weinig voeling met het volk, maar dat was geen punt)
In de jaren 1280 waren er in Ieper de Kokerulle en in Brugge de Grote Moerlemaaie, volksopstanden tegen de te grote macht van de patriciërs. Ze werden brutaal onderdrukt, met medewerking van de Fransen.
Er was geen enkele stad (ook Brugge niet) die zich tegen de Franse overmacht durfde te verzetten, zonder middeleen of leiders. De Conninc en Willem van Gulik hadden wel geprobeerd om een anti Franse beweging op gang te brengen, maar ze slaagden hier niet in en verlieten, diep teleurgesteld, Brugge. De Lelieaards hadden de macht nog altijd strak in handen in de steden en zij waren ten volle gesteund door de Fransen. Gwij van Namen, die de militaire prikacties onterecht als aanhef voor een oorlog nam, hield zich schuil in het hertogdom Brabant.
Op 17 mei 1302 trok de Chantillon Brugge binnen. Dit bleek al snel een hele blunder te zijn. De aanwezigheid van de gehate stadhouder zorgde voor heel wat wrevel, die niet veel later naar woede en agressie ging leiden. Tot voor zijn aankomst was er nog een minimale wil tot plooien naar de wensen van de Franse koning, maar door de Chantilion’s provocerende houding keerde al snel iedereen zich tegen de Fransen. In de vroege morgen van 18 mei trokken benden gewapende Bruggelingen door de stad. Ze lichten leliaards en Fransen uit hun bed en doodde meer dan honderd van hen. De Chantilion kon aan het bloedband ontkomen, maar had in korte tijd een vijandigheid gecreëerd die al snel het hele graafschap zou infecteren. Dit werd ‘de vrijdag van Brugge’ genoemd en later de ‘Brugse metten’.
Voor de Franse koning gold het bloedbad als een majesteitsschennis, de zwaarste misdaad in het feodale Europa. De opstandelingen beseften dat de gewapende strijd verder zetten en winnen het enigste alternatief was voor het schavot.
Aan deze slag gingen verschillende oorzaken vooraf. Het was niet enkel het streven naar onafhankelijkheid wat de Vlamingen dreef.
Op 11 juli 1302 versloegen de Vlamingen onder leiding van Gwijde van Namen en Jan van Renesse het Franse Ridderleger bij Kortrijk. De slag werd genoemd naar de vele vergulde sporen die na de slag werden gevonden op het slagveld. De Franse ridders hadden allemaal een gouden spoor aan.
Deze slag redde de zelfstandigheid en bracht sociale hervormingen in België.
In 1320 kwam de ellende van de armen van het platteland, die volgde op de hongersnoden, tot uitbarsting in een merkwaardige hysterische massabeweging, de ‘Pastoureaux’. Ze kregen deze naam omdat het de schaapherders waren die het voortouw hadden genomen.
Hoewel minder ontworteld dan de armen van het platteland voelden ook de kleine boeren zich onderdrukt door de rijken. Ze streden voortdurend tegen de pogingen van de heer om zoveel mogelijk opbrengsten en diensten van de boer in beslag te nemen. Al van voor 1250 weigerden boeren het veld van de heer te ploegen, zijn graan te dorsen, zijn hooi te keren, het meel te malenin zijn molen… zij hielden dit vol door de jaren heen, ondanks de boetes en straffen. Ze weigerden slavernij, verkochten grond zonder toestemming, vormden bendes om de rentmeester te overvallen of om een bevriende boer van het schandblok te redden.
De onderdrukking van de boer door de landeigenaar knaagde aan het geweten van die tijd en ging niet onopgemerkt voorbij. Jacob van Vitry, een 13e eeuwse schrijver van preken en stichtende verhalen, schreef het volgende: ‘jullie edellieden zijn verscheurende wolven, daarom zullen jullie, die je onderdanen uitbuiten, janken in de hel.’ Hij stelde dat: ‘wat een boer produceert in een jaar een edelman verslind in een uur’. Tevens waarschuwde hij de hoge heren de nederigen niet te minachten of hun haatgevoelens te wakkeren, want: ‘als ze ons kunnen helpen, kunnen ze ons ook kwaad doen. Het is u toch bekend dat vele horigenhun meesters gdood hebben of hun huizen verbrand.’
Een profetie die tijdens de hongersnood de ronde deed, was dat de armen tegen de rijke in opstand gingen komen, de Kerk omver zouden werpen en een niet nadergenoemde monarchie ten val zouden brengen, na veel bloedvergieten zou er een nieuwe tijd, onder een kruis, aanbreken. Deze profetie kwam samen met de geruchten over een nieuwe kruistocht. Ze werd door een afvallige monnik en een niet gewijde priester gepredikt en, even plotseling en onverwacht als een storm, zweepte ze de boeren en maatschappelijk ontwrichte op tot een massale tocht van Noord naar Zuid-Frankrijk. Opweg naar de denkbeeldige inscheping naar het Heilige Land vergaarden ze aanhang en wapens. Ze bestormden onderweg kastelen en abdijen, staken stadhuizen en belastingsregisters in brand, braken gevangenissen open en gooiden zich, toen ze het zuiden bereiekte, met vereende krachten op de Joden.
Het beeld van de boer die bij de Jood in het krijt stond omwille van een lening ter overbrugging van slechtere tijden of voor de aankoop van een ploeg, dateerde al van jaren her. De boeren dachten dat hun schulden verdwenen waren bij de verbanning van de Joden door Filips de Schone in 1306, maar zijn zoon Lodewijk X haalde ze weer terug. Dit gebeurde ondervoorwaarde dat hij twee derde van de schulden die zij nog te vorderen hadden, zou ontvangen. Dit verergerde een oude wrok en dreef de Pastoureaux, die geestdriftig werden bijgestaan door de bevolking, tot het vermoorden van iedere Jood tussen Bordeaux en Albi. Ondanks het bevel van de koning dat de Joden beschermt moesten worden konde de plaatselijke autoriteiten de aanvallen niet tegenhouden en sloten zich in sommige gevallen zelfs bij de aanvallers aan.
Het geloof dat de Joden een goddeloos volk waren was er door de kerk zo ingehamerd dat juist de meest devote de grootste antipahtie koesterden. Als de Joden een goddeloos volk waren dan was het beroven en vermoorden van deze mensen een heilig werk. Melaatsen waren ook een doelwit van de Pastoureaux. Dit was een gevolg van de theorie dat zij zich met de Joden hadden verbonden in een verschrikkelijk verdrag om de waterputten te vergiftigen. De vervolging van melaatsen werd officieel goedgekeurd in een koninklijk besluit in 1321.
Toen de Pastoureaux Avignon bedreigden, priesters aanvielen en kerkelijke bezittingen in beslag dreigden te nemen verspreide de angst onder de hogere bevolkings klassen. Dit is de angst die de bevoorrechte klasse in elke periode van de geschiedenis voelt als het gepeupel nadert. Nadat ze door paus Johannes XXII in de ban werden gedaan, werden ze eindelijk onerworpen. Tevens werd het helpen van de Pastoureaux bestraft met de dood.
Dit bleek afdoende en de Pastoureaux eindigde zoals elke middeleeuwse opstand vroeg of laat eindigde: met lichamen die aan bomen bungelden.
De honderdjarige oorlog is niet een oorlog die honderd jaren duurde, maar een opeenvolging van oorlogen met tussen pozen. Deze oorlogen gingen tussen Frankrijk en Engeland en draaide om de suprematie in West Europa. De directe aanleiding tot deze oorlog was de aanspraak van Edward III op de Franse troon. Na aanvankelijk grote Engelse successen ontwaakte het Franse nationale gevoel (Jeanne d’Arc) en heroverde ze de verloren gebieden.
Enkele feiten: (* door de Engelsen gewonnen)
- 1340 Zeeslag bij Sluis*
- 1346 Slag bij Crécy*
- 1347 Val van Calais*
- 1356 Slag bij Poitiers*
- 1415 Slag bij Azincourt*
- 1419 Engels-Bourgondisch verbond
- 1422 Hendrik VI koning van Engeland
- 1429 ontzet van Orleans; slag bij Patag*; Karel VII te Reims gekroond
- 1435 Verdrag van Atrecht; Bourgondië neutraal
- 1450 Slag bij Formigny; Cherbourg ingenomen
- 1453 Slag bij Castillion-là-Bataille; capitulatie van Bordeaux; Frankrijk vrij van Engelsen, op Calais na.
Deze vernietigende ziekte kostte het leven aan waarschijnlijk een derde van de bevolking tussen India en Ijsland. Wel moet worden gesteld dat het niet alleen de pest was die voor de grote wanorde van de veertiende eeuw heeft gezorgd. Er waren zeven hoofdoorzaken: pest, oorlog, belastingen, roversbenden, wanbestuur,opstand en scheuring met de kerk. Al deze zaken kwamen voort uit omstandigheden die al bestonden voor de Zwarte Dood en deze bleven ook aanwezig toen de epidemie voorbij was.
Tegen het einde van 1347 hadden de grenzen van de Zwarte Dood het midden oosten bereikt en was ze begonnen met haar opmars doorheen Europa. Binnen zes maanden, in het begin van de zomer, had de ziekte zicht verspreid in Italië, Centraal Europa en het noord-oosten van Spanje. Tegen Kerstmis 1348 had de ziekte zich over de Alpen en het Kanaal gewerkt. Over zes maanden werd de pest verspreid over Ierland, de Engelse Midlands en Noord-Centraal Europa. Tijdens de winter van 1348 kwam de Zwarte Dood in Schotland, delen van Scandinavië en de Lage Landen binnen. In het jaar dat daarop volgde verspreide de ziekt zich doorheen Zweden, Noord Duitsland en Polen.
Niet alle delen van Europa werden besmet, steden als Luik en Nurenberg en delen van Zuid-West Frankrijk en Centraal Duitsland bleven gespaard van de vernietigende effecten van de Pest.
Alles leed onder de gevolgen van de Pest. Zowel religie, economie als het sociale leven werden ernstig aangetast.
Er werden vele redenen opgegeven voor de Pest, alsook vele remedies.
De geleerden en de rijken zochten de oorzaak meestal in de astrologie. De stand van de sterren en de andere hemellichamen waren de oorzaak van deze verwoestende epidemie. In oktober 1348 vroeg Filips VI aan de medische faculteit van de universiteit van Parijs om een verslag op te maken over de ramp die het voortbestaan van de mensheid bedreigde. Na het zorgvuldig opstellen van een these, een antithese en bewijzen schreven de artsen de ziekte toe aan een drievoudige conjunctie van Jupiter, Saturnus en Mars in de veertigste graad van Acquinas, die zou hebben plaats gevonden op 20 maart 1345. Dit werd de officiele versie. Deze werd overgenomen en gecopieerd en vertaald uit het Latijn in diverse talen en overal geaccepteerd.
Het gewone volk aanvaarde echter maar een verklaring: de toorn van God. Een kastijding die zo groot was en zonder enige zichtbare aanleiding kon enkel als een straf van God worden gezien. Het werd zelfs gezien als de slotfase van Gods teleurstelling in Zijn schepping, het was de totale vernietiging der mensheid. In de meeste steden werd alles wat de toorn van God kon opwekken, zoals gokken, vloeken, drankgelagen… aan banden gelegd. Er werden ook overal processies gehouden, maar toen bleek dat die de verspreiding van de ziekte alleen maar aanwakkerde werden ook deze verboden.
Het afwezig blijven van een aardseoorzaak gaf de epidemie een bovennatuurlijke en sinister karakter. Vele volksverhalen rond de verspreiding, het ontsaan… van de ziekte gingen de wereld in.
Geofry Chaucer (1340-1400) dankt zijn roem aan de Canterbury Tales. Het verhaal gaat over een groep van 29 pelgrims die van Londen naar Canterbury gaan. Onder weg vertellen ze elk een verhaal, een op de weg heen en een op de weg terug. Er zijn maar 24 verhalen compleet en ze zijn allemaal in verschillenden stijlen geschreven, overeenkomstig de verteller. Het boek wordt vooraf gegaan door een paar pen tekeningen van de pelgrims.
Net geen millennium na het West-Romeinserijk valt dan toch het doek over het Oost-Romeinserijk. Met de inname van Constantinopel, door de Osmanen, was het definitief gedaan met het oostelijke deel van het eens zo welvarende Romeinse Rijk.