FOD Historiek

Inleiding

Ter vervanging van een "Comité diplomatique", dat reeds op 18 november 1830 was ingesteld, werd de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken van België op 25 februari 1831 opgericht.

Zonder de internationale context te verwaarlozen moet de geschiedenis van deze Federale Overheidsdienst worden beoordeeld in het licht van de binnenlandse economische, sociale en politieke gebeurtenissen en ook rekening houdend met de persoonlijkheid van de mensen die er de leiding van hadden.

 

 

Periode 1830-1875

De nieuwe Belgische Staat moet zich niet alleen op binnenlands, maar ook op buitenlands vlak affirmeren terwijl sommigen zich afvragen of het voor een klein land, dat een neutraliteitspolitiek opgelegd heeft gekregen, wel opportuun is een diplomatie te hebben.

Hoewel dit niet de enige reden is, verklaart dit waarom ons diplomatiek netwerk in 1875 slechts uit zestig diplomaten en zeventien gezantschappen bestaat (namelijk dertien in Europa – het Ottomaanse rijk inbegrepen – en een in de Verenigde Staten, Brazilië, China en Japan).

De sociologische samenstelling van het corps diplomatique is ook kenmerkend voor deze tijd. De Belgische Staat was ontstaan door een revolutie waar een deel van de adel eerder afkerig tegenover stond en eiste vanaf de eerste dagen van de onafhankelijkheid garanties wat het patriottisme van zijn dienaars betreft. Onze eerste diplomaten waren dan ook doorgaans niet-adellijke burgers die officiers in de burgerwachten waren geweest. Nadien werden verschillenden van hen in de adelstand verheven, terwijl de aristocratie op haar beurt ook voor deze carrière koos, waarin het hoofd van het gezantschap persoonlijk de Koning vertegenwoordigde.

Aanvankelijk werd de functie niet als een broodwinning beschouwd: verschillende diplomaten (en dat blijkt gedurende verschillende jaren het geval te zullen zijn) stelden zich tevreden met de eer in een gezantschap te dienen, ontvingen helemaal geen bezoldiging en namen de werking van de post ten laste met hun persoonlijk vermogen.

De functie werd dan ook al gauw het voorrecht van een gegoede klasse.

Met betrekking tot de consuls (die toen specifiek met de aangelegenheden inzake handel en koopvaardij belast waren) was de toestand totaal verschillend. Hun nut werd helemaal niet betwist : de handelsactiviteit uitbreiden en zoeken naar nieuwe afzetmarkten waren immers de voornaamste zorg van de jonge Staat. Zo komt het dat bijvoorbeeld vanaf juli 1831 de eerste bestuursdaden van koning Leopold I met name bestonden in het aanstellen van twee consuls, een in Liverpool en een in Messina.

Door de industriële revolutie die ons land doormaakte was overigens een snelle uitbreiding van dit net noodzakelijk geworden. De vele demarches die onze zakenlieden met het oog daarop deden, meer bepaald bij Baron Lambermont, de toenmalige secretaris-generaal van het departement, waren doorgaans niet vergeefs, want vanaf 1865 beschikte België over zowat 361 consulaire posten.

Het is trouwens onder impuls van deze hoge ambtenaar dat de "Recueil consulaire belge" ten bate van onze exporteurs werd opgericht alsook het "Musée de l’Exportation", dat in zekere zin de voorloper was van de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel, die ongeveer een eeuw later zou worden opgericht.

Aan het eind van deze periode werkten 42 ambtenaren (met inbegrip van de klerken) op het departement.

 

 

Periode 1875-1914

Ons land begint geleidelijk een zekere rol te spelen onder de economische en industriële grootmachten van die tijd, terwijl het door zijn relatief bescheiden betekenis op het politieke schaakbord kan doorgaan met het veroveren van nieuwe markten zonder van imperialistische bedoelingen te worden verdacht.

Het bevorderen van de handel blijft meer dan ooit de belangrijkste drijfveer voor onze diplomatie en onze buitenlandse actie.

Deze doelstelling wettigt voortaan de eisen die aan de diplomaten worden gesteld, en meer bepaald het handelsexamen dat hun vanaf 1888 wordt opgelegd om tot de graad van gezantschapsecretaris eerste klasse te kunnen worden bevorderd.

Het overwicht van het economische komt ook tot uiting in de versterking van het netwerk van consulaten – ons land telt in 1909 meer dan 600 consuls – terwijl het diplomatiek personeelsbestand tot 69 man beperkt blijft.

In deze periode tekenen zich ook de grote lijnen af van een structurele organisatie waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds ereconsuls (de vroeger handelsconsuls), die uitsluitend op basis van hun bekwaamheid worden aangewezen, en anderzijds de beroepsconsuls waarvan de aanstelling afhankelijk wordt gemaakt van bepaalde diploma’s (namelijk vanaf 1900 een licentie in de handels- en consulaire wetenschappen) maar die een bezoldiging genieten. In 1909 was de verdeling : 63 beroepsconsuls en 591 ereconsuls.

Deze voorrang voor het economische moet evenwel worden bekeken tegen de achtergrond van de weliswaar persoonlijke, maar toch ook politieke initiatieven van koning Leopold II, meer bepaald met betrekking tot de Onafhankelijke Kongostaat die hij nadien aan de natie zal schenken.

Deze onderneming werd gevoerd met de logistieke steun van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken waarbij sommige diplomaten zich soms in een moeilijk parket bleken te bevinden: vertegenwoordigden ze een kleine neutrale staat of een vorst wiens opzet door de Belgische bevolking op zeer uiteenlopende manier werd geapprecieerd?

Hoe dan ook, de monarchie speelt meer dan ooit een eersterangsrol in de buitenlandse politiek van België en onderhoudt bijzonder nauwe betrekkingen met het departement.

Het is ook tijdens deze periode dat het hoofdbestuur (waarvan het personeelsbestand in 1912 uit 92 ambtenaren bestaat) zich van een structuur voorziet met onder andere drie directies-generaal (die bevoegd zijn voor respectievelijk politieke zaken, handel en kanselarij).

 

 

Periode tussen de 2 wereldoorlogen

Onze "neutraliteit", die tot in 1914 de belangrijkste grondslag van onze buitenlandse politiek was geweest, werd door de Grote Oorlog verbroken.

Daarbij komt dat na afloop van dit conflict op dit vlak sommige twijfels waren ontstaan ten gevolge van de propaganda van de bezetter; die had zich namelijk ons archief toegeëigend en gepoogd aan te tonen dat wij reeds voor de inval niet meer neutraal waren.

Naast de politieke verwikkelingen van deze kwestie bepaalden ook andere gebeurtenissen de actie van het departement tijdens die erg woelige periode: de toepassing van het Vredesverdrag, de problemen in het Rijnland, de akkoorden van Locarno, de politieke en economische crisissen.

In 1925 telde het hoofdbestuur 351 ambtenaren. De nauwe verwevenheid van de monetaire, financiële en politieke problemen was de aanzet geweest tot het samenvoegen van de directies-generaal die voor politiek en economische zaken bevoegd waren (een fusie die evenwel in 1925 ongedaan werd gemaakt) alsook tot het toevoegen van buitenlandse handel aan de naam van het departement.

Tijdens deze periode wordt overigens een "Bureau van de Volkenbond" opgericht, een voorafbeelding van een multilaterale optie inzake diplomatie die zich sedertdien voortdurend verder heeft ontwikkeld.

De complexiteit van de problemen had bijgedragen tot een mentaliteitsverandering: het nut van een diplomatie voor een klein land werd niet langer betwist, maar men wenste haar ten stelligste ook een andere rol toe te bedelen dan die van een loutere waarnemer.

 

Het aantal diplomaten werd niet verhoogd, maar het kwam geleidelijk tot een integratie van de diplomatieke en consulaire carrières (beroepsconsuls). In 1939 was hun volledige samenvoeging trouwens ter studie.

 

Vanaf 1945 tot heden

 

Terwijl ze ook bijdroegen tot veranderingen in het beroep van diplomaat, hebben de ingrijpende internationale verschuivingen sedert de laatste wereldoorlog het departement ertoe aangezet zijn structuren en zijn netwerk van buitenlandse posten aan te passen. Zonder in details te treden, dienen sommige daarvan evenwel te worden onderstreept:

vrede en veiligheid in de wereld zijn eenieders zaak geworden en de grootmachten kunnen ze steeds minder als hun exclusief voorrecht opeisen. De aldoor groter wordende rol die de internationale organisaties op dit gebied vervullen, versterkt nog de optie van een multilaterale diplomatie;

de ontwikkeling van deze optie leidt evenwel niet tot de verdwijning van de bilaterale diplomatieke actie; die blijft aan de orde in het kader van de voorbereiding en de begeleiding van de beslissingen die in internationale organisaties worden genomen alsook voor alle problemen die specifiek betrekking hebben op onze relaties van Staat tot Staat met een ander land;

terwijl de Oost-Westproblematiek een halve eeuw lang de wereld in twee grote blokken had verdeeld, op basis waarvan hun respectieve diplomatie werd bepaald, leidt de implosie van het sovjetimperium thans tot een nieuwe aanpak van de buitenlandse betrekkingen;

door de verdwijning van de koloniale Staten zijn veel nieuwe landen op het toneel verschenen, waarvan de ontwikkelingsachterstand door de rijke landen niet kan worden genegeerd;

hoewel het een constante blijft, is het bevorderen van de handel niet meer de enige doelstelling van de diplomatie. Vanuit haar streven naar een harmonieuze ontwikkeling van de internationale betrekkingen – en deze trend lijkt aan het einde van de 20e eeuw sterker te worden – houdt de diplomatie zich voortaan ook bezig met ethische waarden (verdediging van de rechten van de mens, ecologische en sociale bekommernissen…);

wegens de toegenomen complexiteit van de dossiers moeten niet alleen meer specialisten worden ingezet maar moet ook voor coördinatie en samenwerking worden gezorgd, zowel op binnenlands vlak als op internationaal gebied;

sommige technologische innovaties hebben de ontwikkeling van de diplomatie bepaald en doen dat nog steeds. Zo kunnen de politieke leiders, de ondernemingen en de particulieren bijvoorbeeld dankzij de verbeterde communicatiemiddelen veel meer directe contacten met het buitenland onderhouden, de pers brengt met beelden verslag uit over gebeurtenissen die zich op hetzelfde moment aan de andere kant van de aardbol afspelen en twee ministers kunnen via de telefoon rechtstreeks met elkaar overleggen zonder daarvoor een beroep te moeten doen op hun respectieve diplomaten.

Het beroep van diplomaat moet zich dan ook geleidelijk aanpassen aan deze ontwikkeling; het is zijn taak niet alleen een omgeving te creëren die de dialoog bevordert, maar ook de gebeurtenissen grondig te analyseren in plaats van er alleen maar verslag over te doen en zo de internationale politiek vorm te helpen geven.

Ten slotte hadden twee meer specifieke factoren ook een weerslag op onze buitenlandse politiek en op de werking van ons departement :

de onafhankelijkheid van Kongo in 1960 Nog afgezien van het bijzondere karakter van onze betrekkingen met deze voormalige kolonie, resulteerde de onafhankelijkheid op het vlak van de structuren in de integratie binnen het departement van bepaalde diensten van het vroegere ministerie van Koloniën alsook in de oprichting van een Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking, die specifiek belast was met de relaties met Kongo, Rwanda en Burundi. Om zich aan de ontwikkeling van de Noord-Zuidbetrekkingen aan te passen werd laatstgenoemde dienst in 1972, onder de hoede van het departement, het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking.

de federalisering van het land Voor het departement vertaalde deze ontwikkeling zich in de overdracht van een toenemend aantal bevoegdheden naar de deelgebieden; voortaan verlenen onze posten niet alleen onderdak aan onze diplomaten, kanseliers en andere federale (militaire, landbouw)attachés, maar ook aan vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten, die thans voor een aantal domeinen de volledige bevoegdheid hebben gekregen.

We sluiten dit beknopte overzicht van de ontwikkeling van het departement af met enkele cijfers over het personeelsbestand. In mei 1998 werkten 965 mensen op het hoofdbestuur (namelijk 514 statutaire ambtenaren die tot de binnencarrière behoren, 75 diplomaten, 40 kanseliers en 336 contractuelen), terwijl in onze 130 posten in het buitenland 405 statutaire ambtenaren (270 diplomaten en 135 kanseliers) en 1850 contractuelen (belast met administratieve en technische taken) werkzaam waren. Bij dit personeelsbestand komen nog de zowat 300 ereconsuls, wier mandaat onbezoldigd is en die doorgaans vanwege hun kennis van het land uit de lokale bevolking worden gekozen. In verband met deze vertegenwoordiging van België in het buitenland moet nog worden opgemerkt dat in onze diplomatieke en consulaire posten vertegenwoordigers van andere departementen aanwezig zijn, namelijk een vijftigtal van de andere federale overheidsdiensten (militaire attachés, landbouwattachés…) en ongeveer 205 van de deelgebieden.

 

 

 

Bron: http://diplomatie.be/nl/ ; website van het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking