Vissen

kraakbeenvissen beenvissen

 

Vissen zijn uitgesproken waterdieren. Hun lichaam is volkomen aangepast aan het water. Ze kunnen er niet zonder.

Vissen behoren tot de hoofdafdeling van de gewervelde dieren. Ze hebben een geraamte in hun lichaam — een zogenaamd inwendig geraamte — en een ruggegraat. Kijken we naar het materiaal waaruit het geraamte bestaat, dan zijn er twee grote groepen van vissen:

1.-vissen met een geraamte van kraakbeen noemen we kraakbeenvissen. Haaien en roggen zijn kraakbeenvissen;

2.- vissen met een geraamte van been noemen we beenvissen. In deze groep horen vissen thuis zoals de snoek, de haring en de goudvis.

Bijna alle vissen ademen door kieuwen. Ze hebben allemaal vinnen en een huid die bedekt is met schubben. Bovendien zijn alle vissen koudbloedige dieren. Hun lichaam is net zo koud of warm als het water waarin ze zwemmen. Walvissen en dolfijnen zijn géén vissen.

Ze ademen door longen en ze zijn warmbloedig. Hun lichaamstemperatuur past zich niet aan de omgeving aan, maar is steeds gelijk.

Een heel nuttig orgaan voor vissen is de zwemblaas. Het maakt dat ze op elke diepte kunnen zweven zonder dat ze zich hoeven te bewegen. Vissen zonder zwemblaas moeten voortdurend zwemmen. Zodra ze stoppen, zinken ze. Haaien bijv. hebben geen zwemblaas.

Een ander beIangrijk orgaan is de zijdestreep. Vissen kunnen er trillingen mee voelen. Zo kunnen ze voorwerpen in het water opsporen zonder ze te zien.

Vissen planten zich voort door middel van eieren. Het vrouwtje zet haar eitjes ergens af. Het mannetje bevrucht ze daarna met zijn zaadcellen. De eitjes van vissen noemen we wel "kuit" en de zaadcellen "horn".