ademhaling
zuurstof- longen – koolzuur – waterdamp – luchtwegen
Alle levende wezens hebben zuurstof nodig. Mensen halen die zuurstof uit de lucht om hen heen. Dat gebeurt met de longen. Het zijn de eigenlijke ademhalingsorganen.
Ze liggen in de borstkas. Door de mond of de neus stroomt de lucht naar de luchtpijp. Deze vertakt zich aan het eind in tweeën. Eén tak gaat naar de rechterlong, de ander naar de linkerlong.
In de Iongen vertakken de pijpen zich steeds opnieuw. De allerfijnste vertakkingen eindigen ten slotte in longblaasjes. Daarvan hebben we er zo‘n 1800 miljoen. Longblaasjes zijn heeI klein. Ze hebben een doorsnede van maar 0‚2 millimeter.
Om elk longblaasje zit een netje van fijne bloedvaten, zogenaamde haarvaten. Dwars door de wand van de Iongblaasjes
heen komt de zuurstof in de bloedvaten. Hae bloed brengt de zuurstof verder naar alle delen van het lichaam. Afvalgassen zoals koolzuur en waterdamp worden op dezelfde manier — maar dan omgekeerd — uitgeademd.
Mond, neus en luchtpijp, samen noemen we de luchtwegen. De ademhaling gaat helemaaI buiten onze will om. Alle bewegingen worden geregeld door een deel van het zenuwstelsei in het ruggemerg. Dat deel heet het ademhaIingscentrum.